Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

3.00.00 Beschikkingen voor de toepassing van de douanewetgeving

1 Beschikkingen voor de toepassing van de douanewetgeving

Dit hoofdstuk behandelt:

  • de totstandkoming van een beschikking (paragrafen 1.1 en 1.2);

  • de intrekking of wijziging van een beschikking (paragraaf 1.3).

Bij de behandeling wordt uitgegaan van het CDW en de TVo. CDW. Waar nodig wordt een verbinding gelegd met de Algemene wet bestuursrecht

Het begrip "beschikking"

Het begrip "beschikking" heeft in het CDW een heel ruime betekenis: iedere beslissing in een individueel geval, mondeling of schriftelijk die voor één of meer personen van wie de identiteit bekend is of kan worden vastgesteld, rechtsgevolgen heeft. Het aantal beslissingen en de soorten beslissingen zijn dan ook legio.
(artikel 4, lid 5, CDW)

Niet alleen het CDW (en de TVo. CDW), maar ook de Algemene douanewet en de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen over de totstandkoming van beschikkingen. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht komen vrijwel overeen met de CDW-bepalingen. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht zien echter uitsluitend op schriftelijke beschikkingen. Bovendien besteedt de Algemene wet bestuursrecht niet of nauwelijks aandacht aan het geven van beschikkingen anders dan op verzoek, iets wat op douane- en fiscaal gebied juist veel voorkomt. De reikwijdte van de CDW-bepalingen is dus groter. De Algemene douanewet zorgt via een koppelbepaling dat beschikkingen in de zin van het CDW en beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht gelijk worden gesteld (artikel 1:18, lid 1 Algemene douanewet). Ook wordt in de Algemene douanewet een aantal bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot beschikkingen niet van toepassing verklaard omdat het CDW daar al in voorziet (zie bijvoorbeeld artikel 1:18, lid 7, 12 en 13).

Naar boven

1.1 De totstandkoming van een beschikking

Er kan wel of geen verzoek voorafgaan aan een te nemen beschikking. Als er geen verzoek aan voorafgaat spreken we van een ambtshalve beschikking.

Beschikkingen op verzoek

Voorbeelden van beschikkingen op verzoek zijn:

  • het verlenen van een vergunning voor het toepassen van een economische douaneregeling;
    (artikel 497 TVo. CDW)

  • de toestemming voor het verrichten van gebruikelijke behandelingen in het douane-entrepot;
    (artikel 523 TVo. CDW)

  • de toestemming tot toepassing van een vereenvoudigde aangifteprocedure.
    (artikelen 254 en volgende TVo. CDW)

Ambtshalve beschikkingen

Voorbeelden van beschikkingen niet op verzoek zijn:

  • de vaststelling en mededeling van het bedrag van de douaneschuld (uitnodiging tot betaling);
    (artikel 217 CDW en artikel 221 CDW)

  • een bevel tot stoppen of tot het lossen van goederen in verband met controle.

Soms blijkt uit de wettelijke bepalingen niet zo duidelijk of voor de gewenste beschikking een verzoek wordt ingediend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het indienen van een vooraf-aangifte. Uit de aangifte zelf blijkt dat men aangifte wil doen voor goederen die nog niet aangebracht zijn.

(artikel 201 TVo. CDW)

Deze paragraaf behandelt:

  • bij beschikkingen op verzoek, de vorm van het verzoek: mondeling/schriftelijk (paragraaf 1.1.1);

  • de informatie die bij het verzoek moet worden verstrekt (paragraaf 1.1.2);

  • de vorm van de beschikking (paragraaf 1.1.3);

  • de termijn voor het nemen van een beslissing op het verzoek (paragraaf 1.1.4);

  • de motivering van de beschikking (paragraaf 1.1.5);

  • de vermelding van bezwaar- en beroepsmogelijkheid in schriftelijke beschikkingen (paragraaf 1.1.6);

  • de onmiddellijke uitvoerbaarheid van de beschikking (paragraaf 1.1.7).

Naar boven

1.1.1 Beschikkingen op verzoek, de vorm van het verzoek: mondeling/schriftelijk

De vorm van het verzoek kan verschillen. Soms neemt het CDW genoegen met een mondeling verzoek, soms wordt een schriftelijk verzoek geëist (zie bijvoorbeeld artikel 187bis TVo. CDW: "verzoek tot onderzoek van de goederen"). In weer andere gevallen laat het CDW het in het midden (zie bijvoorbeeld de artikelen 65 en 66 CDW: "verzoek tot wijzigen respectievelijk ongeldig verklaren van een aangifte"). Het is niet zo verwonderlijk dat de Algemene wet bestuursrecht, die uitsluitend de schriftelijke beslissing kent, er van uitgaat dat de aanvraag als regel schriftelijk wordt ingediend (artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht). Dit is echter anders, aldus genoemd artikel, indien "bij wettelijk voorschrift anders is bepaald". Het CDW is zo'n wettelijk voorschrift.

In de gevallen waarin een schriftelijk verzoek is voorgeschreven, is de vorm waarin het verzoek moet worden gedaan soms vrij (bijvoorbeeld artikelen 254 en 255 TVo. CDW: het verzoek voor een onvolledige aangifte voor het vrije verkeer). De belanghebbende zou dus kunnen kiezen voor bijvoorbeeld een brief of een verzoek op de aangifte of op een factuur. In andere gevallen moet de aanvraag (het verzoek) worden ingediend op een formulier waarvan de lay-out in de TVo. CDW is voorgeschreven, bijvoorbeeld bij de aanvraag voor een vergunning voor een economische douaneregeling.
(artikel 497 TVo. CDW)

Naar boven

1.1.2 De informatie bij het verzoek

Welke informatie (gegevens en bescheiden) moet bij een verzoek worden verstrekt? Artikel 6, lid 1, CDW is daar duidelijk in: "alle gegevens en bescheiden die de douane-autoriteiten nodig hebben om een besluit te nemen". Voor bepaalde verzoeken wordt deze regel wat nader uitgewerkt. In artikel 187bis TVo. CDW bijvoorbeeld is aangegeven wat in een schriftelijk verzoek tot onderzoek of bemonstering van goederen moet worden vermeld.

Als een speciaal aanvraagformulier is voorgeschreven, is het duidelijk welke gegevens moeten worden vermeld. Als de te verstrekken informatie niet nader is gespecificeerd, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld welke informatie nodig is om een beslissing te kunnen nemen.

Als de bij het verzoek overgelegde informatie ontoereikend is, kunt u het verzoek natuurlijk (nog) niet inwilligen. U mag het verzoek echter ook niet direct afwijzen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:5) moet u de aanvrager eerst in de gelegenheid stellen de informatie aan te vullen. Deze bepaling vormt een aanvulling op het CDW en moet dus worden gevolgd.

Daarbij zijn wel enkele uitzonderingen:

  • In een aantal gevallen schrijft het CDW verplicht voor welke gegevens moeten worden verstrekt. Daarbij kunt u denken aan het aanvragen van BTI’s, BOI’s en het doen van een verzoek om terugbetaling;
    (artikel 1:18, lid 9 Algemene douanewet)

  • Ook is het denkbaar dat de aanvrager niet over alle benodigde informatie beschikt. De communautaire wetgever (de Algemene wet bestuursrecht spreekt hier niet over) heeft hier rekening mee gehouden. Op grond van artikel 2 TVo. CDW bent u als douane-autoriteit verplicht de bescheiden en gegevens te verstrekken waarover u reeds beschikt.
    (artikel 1:18, lid 10 Algemene douanewet)

Natuurlijk mag dit er niet toe leiden dat het beroepsgeheim geschonden zou worden (artikel 15 CDW). Mocht dat het geval zijn, dan mag u de informatie niet verstrekken.

Naar boven

1.1.3 Vorm van de beschikking

Een beschikking op een schriftelijk verzoek moet schriftelijk worden genomen (artikel 6 CDW). Dit artikel noemt dit "schriftelijk aan de verzoeker bekendmaken".

Bij een mondeling verzoek stelt artikel 6 CDW deze eis niet. De beschikking kan dus mondeling zijn, tenzij elders in de douanewetgeving of bijvoorbeeld in dit Handboek de schriftelijke vorm is voorgeschreven.
(artikel 1:18, lid 5 Algemene douanewet)

Naar boven

1.1.4 Termijn

Een beschikking moet zo spoedig mogelijk worden genomen. Wat hieronder moet worden verstaan, wordt voor mondelinge beschikkingen niet verder uitgewerkt. Vaak zult u dat soort beschikkingen direct, ofwel in zeer korte tijd, nemen.

Bij beschikkingen op schriftelijk verzoek (dus: schriftelijke beschikkingen) geldt de in "de geldende bepalingen vastgestelde termijn". Als de communautaire wetgeving (dus meestal het CDW of de TVo. CDW) een termijn noemt, dan geldt natuurlijk die termijn. Als dat niet het geval is, moet u als regel in de nationale wetgeving kijken. Als de nationale wetgeving ook geen termijn noemt, stelt artikel 4:13 Algemene wet bestuursrecht dat de beschikking binnen een redelijke termijn moet worden genomen. Dit is volgens dat artikel maximaal 8 weken.

Als een wettelijk voorgeschreven termijn niet kan worden gehaald, moet u de verzoeker, binnen die termijn, onder opgaaf van redenen van het uitstel in kennis stellen. Hierbij moet u vermelden hoeveel extra tijd u nodig denkt te hebben om tot een beslissing te komen.
(artikel 6, lid 2, CDW)

Naar boven

1.1.5 Beschikking op schriftelijk verzoek te laat

Wanneer de wettelijke termijn is verstreken en de belanghebbende van u nog geen beslissing op zijn verzoek heeft ontvangen, terwijl hij ook geen inkennisstelling van u heeft ontvangen in de zin van artikel 6, lid 2 CDW, kan hij gebruik maken van de dwangsomregeling.
(artikel 4:17 Algemene wet bestuursrecht)

Op grond van deze bepaling kan de belanghebbende aanspraak maken op een dwangsom voor elke dag dat u in gebreke bent, met een maximum van 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Op het toekennen van een dwangsom bestaan overigens wel enkele uitzonderingen. Zo is geen dwangsom verschuldigd wanneer:

  • u onredelijk laat in gebreke bent gesteld; of daarvan sprake is zal van geval tot geval beoordeeld moeten worden;

  • de aanvrager geen belanghebbende is;

  • het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.

(artikel 4:17, lid 6 Algemene wet bestuursrecht)

Voordat de belanghebbende een beroep op de dwangsomregeling kan doen, moet hij u bovendien eerst "ingebreke stellen" en heeft u nog twee weken de tijd om de gevraagde beslissing alsnog te nemen, zonder dat de regeling van toepassing wordt.
(artikel 4:17, lid 3 Algemene wet bestuursrecht)

Hoe ziet zo’n ingebrekestelling er uit?

De ingebrekestelling kan heel veel vormen hebben. De enige voorwaarden die de wet stelt is dat sprake moet zijn van een schriftelijk stuk (een brief of formulier). Daarbij moet uit de bewoordingen wel blijken dat u in gebreke wordt gesteld en het moet duidelijk zijn op welk te nemen besluit de ingebrekestelling betrekking heeft.

Wat te doen met een ingebrekestelling?
  1. Registreer de binnenkomst van de ingebrekestelling en zorg dat deze datum ook duidelijk op het stuk is aangegeven;

  2. Stuur het stuk zo snel mogelijk naar degene binnen de regio die de ingebrekestellingen behandelt. Neem in geval van twijfel contact op de met de klachtbehandelaren of de formeel recht specialist binnen uw regio.

Naast de dwangsomregeling heeft belanghebbende de mogelijkheid om tegen het niet tijdig nemen van het besluit rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank. Zie voor meer informatie over het rechtstreeks beroep paragraaf 7.2 van 32.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

1.1.6 Motivering

Zowel het CDW als de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:16) eisen dat u afwijzende schriftelijke beschikkingen altijd motiveert. U vermeldt dan de gronden waarop de beslissing is gebaseerd en de relevante bepalingen. Hetzelfde geldt voor andere schriftelijke beschikkingen die ongunstige gevolgen hebben voor degenen tot wie zij zijn gericht.

Voor de overige gevallen eist het CDW geen motivering. De Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:18) zegt dat motivering achterwege mag blijven als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, tenzij de belanghebbende erom verzoekt.

Op grond van het bovenstaande behoeft u dus als regel geen motivering toe te voegen als de aanvrager zonder meer zijn zin krijgt of in het gelijk wordt gesteld. In zo'n geval zal de behoefte aan een motivering ook niet snel aanwezig zijn. Mocht de aanvrager alsnog, om wat voor redenen dan ook, om motivering verzoeken, dan moet u aan dit verzoek voldoen.

Voor mondelinge beschikkingen bestaat er geen eis tot motiveren. In de praktijk zult u die motivering meestal toch wel geven in het mondeling contact met de belanghebbende.

Naar boven

1.1.7 Vermelding van bezwaar/beroepsmogelijkheid in schriftelijke beschikking

Artikel 243 CDW bepaalt dat tegen iedere beschikking beroep moet kunnen worden ingesteld bij de rechter. Daarom is in artikel 6 CDW bepaald dat in afwijzende schriftelijke beschikkingen met een negatief gevolg voor belanghebbende de mogelijkheid van beroep moet worden vermeld.

Een soortgelijke bepaling staat in artikel 3:45 Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel is echter in zoverre ruimer als artikel 6 CDW dat het geen onderscheid maakt tussen positieve en negatieve schriftelijke beschikkingen.

Op grond van artikel 6 CDW en artikel 3:45 Algemene wet bestuursrecht moet u daarom in een schriftelijke beschikking steeds een bezwaarclausule opnemen. De tekst hiervan vindt u in onderdeel 32.00.00, bijlage 1, van dit Handboek.
(artikel 1:18, lid 6 Algemene douanewet)

Overigens kan een belanghebbende ook tegen een mondelinge besckikking bezwaar maken. Mocht dat voor de bezwaarprocedure noodzakelijk zijn, dan kan belanghebbende op grond van artikel 6 CDW altijd om een schriftelijke beschikking vragen.

Tegen de uitspraak op het bezwaarschrift is altijd beroep mogelijk bij de rechtbank (of in een enkel geval het College van Beroep voor het bedrijfsleven). Zie voor meer informatie over bezwaar en beroep onderdeel 32.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

1.1.8 Beschikkingen onmiddellijk uitvoerbaar

Beschikkingen zijn onmiddellijk uitvoerbaar. Dit betekent dat de uitvoering ervan niet kan worden gestopt door bezwaar of beroep tegen de beschikking in te stellen.
(artikel 7 CDW)

Let op

U kunt, al dan niet op verzoek, besluiten de uitvoering van een beschikking uit te stellen als u zelf gegronde reden heeft om te twijfelen aan de juistheid ervan of als de belanghebbende daardoor onherstelbare schade dreigt te lijden, dat wil zeggen schade die, als hij later in het gelijk zou worden gesteld, niet herstelbaar is.
(artikel 244, tweede alinea, CDW)

Als de beschikking inhoudt dat er een douaneschuld is ontstaan, dan moet voor de verschuldigde rechten zekerheid worden gesteld. Zie hierover onderdeel 29.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

1.2 Ambtshalve beschikkingen

Bij beschikkingen die de douaneautoriteiten op eigen initiatief (dus niet op verzoek) vaststellen, gelden als regel geen termijnen voor de totstandkoming. Wel geldt de eis van de motivering: beschikkingen die ongunstige gevolgen hebben, moeten gemotiveerd zijn.

Naar boven

1.3 De intrekking of wijziging van een gunstige beschikking

Er kunnen beschikkingen worden vastgesteld, er kunnen ook beschikkingen worden ingetrokken.

De artikelen 8 tot en met 10 CDW beschrijven het intrekken van een voor belanghebbende gunstige beschikking, niet op diens verzoek. Juist zo’n intrekking is voor een belanghebbende ongunstig. Het moet daarom zorgvuldig en op goede gronden gebeuren. Er is belanghebbende immers een recht verleend. Dat mag hem niet zomaar afgenomen worden.
Daarmee zou de overheid al snel handelen in strijd met bijvoorbeeld de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Deze paragraaf behandelt:

de intrekking met terugwerkende kracht (paragraaf 1.3.1);

de intrekking of wijziging zonder terugwerkende kracht (paragraaf 1.3.2);

de nationale bepalingen waardoor een beschikking haar werking kan verliezen (paragraaf 1.3.3);

de bekendmaking van de intrekking (paragraaf 1.3.4);

algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij het intrekken van vergunningen (paragraaf 1.3.5).

Naar boven

1.3.1 Intrekking met terugwerkende kracht

Intrekking kan geschieden:

  • met terugwerkende kracht;

  • zonder terugwerkende kracht.

U moet een beschikking met terugwerkende kracht intrekken wanneer u haar ten onrechte heeft genomen omdat u niet over de juiste informatie beschikte. Met andere woorden: de beschikking had - achteraf gezien - nooit mogen worden gegeven.

Intrekking met terugwerkende kracht betekent dat wat in de beschikking was bepaald (bijvoorbeeld de toepassing van een douaneregeling) geacht wordt nooit te hebben gegolden. Alles wat op grond van de beschikking is verricht, verliest daardoor met terugwerkende kracht zijn geldigheid en wordt geacht nooit te hebben plaatsgevonden. Wat een en ander vervolgens voor praktische consequenties heeft, moet per geval worden bekeken. Als bijvoorbeeld een vergunning Actieve veredeling met schorsingssysteem met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, zullen de goederen alsnog onder een andere douaneregeling moeten worden geplaatst, waaronder zij dan worden geacht van meet af aan te hebben gevallen.

Let op

Artikel 4 TVo. CDW kan niet worden toegepast bij intrekking met terugwerkende kracht. Dit artikel bepaalt namelijk dat de intrekking van een regeling niet geldt voor goederen die onder de regeling waren geplaatst voor het tijdstip waarop de intrekking van kracht werd. Deze werkt immers terug tot het tijdstip van afgifte van de beschikking (zie ook paragraaf 1.3.2).

Om een beschikking met terugwerkende kracht te mogen intrekken, moet aan drie voorwaarden zijn voldaan. Deze zijn:

  1. de beschikking werd genomen op grond van onjuiste of onvolledige gegevens;

  2. de verzoeker was op de hoogte van deze onjuistheid of onvolledigheid of had dit moeten weten;

  3. de beschikking had op grond van de juiste en volledige gegevens niet kunnen worden genomen.

Zoals altijd bij zulke algemeen geformuleerde normen het geval is, moet u steeds per situatie en aan de hand van de omstandigheden beoordelen of aan elk van deze voorwaarden is voldaan. Vragen die hierbij spelen zijn bijvoorbeeld:

  • is het onjuiste of ontbrekende gegeven werkelijk noodzakelijk (als het gegeven met zoveel woorden wettelijk is voorgeschreven, dan is het natuurlijk een noodzakelijk gegeven);

  • wat voor persoon is de belanghebbende; een douane-expediteur of een ervaren im- of exporteur kent de wetgeving beter dan een "beginneling".

Dit vereist van u een nauwkeurige afweging van alle factoren. De gevolgen van intrekking met terugwerkende kracht zijn immers heel ingrijpend.

Als u vaststelt dat aan de voorwaarden voor intrekking met terugwerkende kracht is voldaan, dan bent u verplicht de beschikking in te trekken, en wel met terugwerkende kracht. U heeft dus niet de bevoegdheid om, bijvoorbeeld om redenen van billijkheid, hiervan af te wijken.

Naar boven

1.3.2 Intrekking of wijziging zonder terugwerkende kracht

Een beschikking moet u ook intrekken (maar dan zonder terugwerkende kracht) als een van de volgende situaties zich voordoet:

  1. er was, achteraf gezien, niet voldaan aan een voorwaarde voor het verlenen van de beschikking, zonder dat er sprake is van een situatie als in paragraaf 1.3.1 beschreven;

  2. er wordt niet meer voldaan aan een voorwaarde waaronder de beschikking was genomen.

In plaats van intrekken heeft u ook de mogelijkheid de beschikking te wijzigen. Hiermee kan de beschikking dus in stand blijven, nadat ze is aangepast aan de nieuwe situatie. Per geval moet u dan ook steeds bekijken, zo nodig in overleg met de belanghebbende, of er aanleiding is om te kiezen voor het minder ingrijpende "wapen" van de wijziging in plaats van de intrekking.

Tenslotte bevat het CDW op dit punt nog een "kan-bepaling": een beschikking "kan" worden ingetrokken (niet: gewijzigd!) als de belanghebbende niet voldoet aan "een verplichting die door de beschikking op hem rust". Hier wordt gesproken van een "verplichting". Het verschil met een "voorwaarde" (zie hiervoor), is dat een voorwaarde voorafgaat aan de beschikking. Een voorwaarde is cruciaal voor de beschikking (als aan de voorwaarde niet is voldaan kan de beschikking niet (blijven) bestaan; de beschikking vooronderstelt dat aan de voorwaarde is voldaan). Een verplichting is een gevolg van de beschikking.
(artikel 9, lid 2, CDW)

Een voorbeeld is de toelating als douane-expediteur. Het volgende geldt:

  1. Voorwaarden voor de verlening:

    • ingezetenschap EG;

    • domicilie binnen Nederland;

    • niet in de laatsverlopen vijf jaren onherroepelijk veroordeeld wegens een strafbaar feit dat naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een misdrijf (in Nederland is dit overigens een "kan-bepaling").

  2. Verplichtingen:

    • het niet-plegen van laakbare handelingen bij het uitoefenen van zijn bedrijf van douane-expediteur;

    • geen strafbaar feit begaan wanneer dat strafbaar feit naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een misdrijf die tot een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling leidt;

    • het verstrekken van gespecificeerde rekeningen aan zijn cliënten.

De intrekking (of wijziging) van een beschikking wordt van kracht op de datum waarop zij bekend wordt gemaakt, dus niet pas op de eerstvolgende dag.
(artikel 9, lid 4, CDW)

U heeft de bevoegdheid om de intrekking of wijziging op een latere datum te laten ingaan. Dit moet echter beperkt blijven tot uitzonderlijke gevallen en voorzover de rechtmatige belangen van degene tot wie de beschikking is gericht, dit vereisen. Per geval moet worden bekeken of zich zo'n situatie voordoet.

De intrekking geldt niet voor goederen die op grond van de beschikking (vergunning) reeds onder de regeling waren geplaatst. Een vergunning Actieve veredeling of Douane-entrepot bijvoorbeeld blijft na intrekking gelden voor de goederen die zich op het moment van intrekking van de vergunning onder de regeling bevonden. Wel mogen de douaneautoriteiten eisen dat aan de goederen binnen een door hen vast te stellen termijn een nadere douanebestemming wordt gegeven, zodat de vergunning ook daadwerkelijk zijn werking verliest.
(artikel 4 TVo. CDW)

Naar boven

1.3.3 Nationale bepalingen waardoor een beschikking haar werking kan verliezen

Naast de gevallen van intrekking, zoals hiervoor behandeld, laat artikel 10 CDW de mogelijkheid open dat de lidstaten nationale bepalingen hebben die niet specifiek verband houden met de douanewetgeving. Deze nationale bepalingen kunnen inhouden dat een beschikking geen werking heeft of haar werking verliest.

Naar boven

1.3.4 Bekendmaking van de intrekking of de wijziging

De intrekking of wijziging van een beschikking mag u uitsluitend bekendmaken aan degene tot wie de beschikking is gericht. Eventuele andere belanghebbenden mag u niet informeren.
Niet alleen is dit in het CDW niet voorgeschreven, maar bovendien zou u daarmee uw geheimhoudingsplicht schenden.

Het CDW en de Algemene wet bestuursrecht geven geen voorschriften met betrekking tot de vorm van de wijziging of intrekking. Houdt u zich daarom aan de volgende voorschriften:

  • wijziging van een schriftelijke beschikking doet u schriftelijk; bovendien moet u de wijziging motiveren als deze nadelig is voor belanghebbende;

  • intrekking van een schriftelijke beschikking doet u ook schriftelijk; bovendien moet u de intrekking motiveren;

  • wijziging van een mondelinge beschikking kunt u als regel mondeling doen.

Let op

De wijziging of intrekking van een voor bezwaar vatbare beschikking is op zich ook weer een beschikking die voor bezwaar vatbaar is.

Naar boven

1.3.5 Algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij het intrekken van vergunningen

Als een voor een persoon gunstige beschikking wordt ingetrokken, dan zal deze persoon daar naar verwachtingen bedenkingen tegen hebben. In die gevallen schrijft artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht voor dat deze persoon eerst in de gelegenheid moet worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

Zoals hierboven werd beschreven kunnen beschikkingen worden ingetrokken wanneer degene tot wie zij is gericht, niet voldoet aan een verplichting die, in voorkomend geval, ingevolge deze beschikking op hem rust (artikel 9 lid 2 CDW).

Er is dus sprake van beleidsvrijheid, waarbij ook de beginselen van behoorlijk bestuur een rol spelen. Het gaat dan met name om het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Bij het zorgvuldigheidsbeginsel gaat het erom dat het bestuursorgaan het te nemen besluit zorgvuldig voorbereidt, bij het evenredigheidsbeginsel gaat het erom dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Vergunningen voor economische douaneregelingen (bijvoorbeeld een vergunning tot het beheren van een douane-entrepot) zijn van groot belang voor met name het economische handelen van de vergunninghouder. In de jurisprudentie zijn voorwaarden geformuleerd waaraan een bestuursorgaan moet voldoen voordat het een zwaar instrument als het intrekken van een vergunning kan hanteren.

Uit deze jurisprudentie is af te leiden dat de inspecteur in ieder geval de volgende procedurevereisten in acht moet nemen:

  • vooraf waarschuwen: nadat geconstateerd is dat de vergunninghouder zich niet aan de verplichting die op hem rust houdt, moet deze eerst een schriftelijke waarschuwing ontvangen welke met zoveel woorden inhoudt dat een volgende overtreding tot intrekking van de vergunning zal leiden;

  • horen: de belanghebbende moet worden gehoord vooraleer de inspecteur zijn bezwarende beschikking neemt;

  • motiveren: in de motivering van de intrekkingsbeschikking moet worden aangegeven waarom de gedragingen zo ernstig waren dat een beslissing met deze gevolgen - met uitsluiting van minder vergaande maatregelen - noodzakelijk was.

(TC 17 oktober 1995 (UTC 1995/57*)

De gevallen waarin een vergunninghouder zich niet aan de verplichtingen houdt, kunnen zeer verschillen. Niet iedere overtreding zal automatisch tot intrekking van een vergunning moeten leiden. Met name als het douanetoezicht ernstig in het gedrang komt, kan dit wel het geval zijn. De aard van de inbreuk kan ook van belang zijn voor het aantal waarschuwingen. Soms gebieden de zorgvuldigheid en de evenredigheid om meerdere keren te waarschuwen, soms kan naast een waarschuwing ook een bestuurlijke boete worden opgelegd (artikel 9:4 Adw). Indien wijzigingen worden aangebracht in de administratie of in de AO/IB zonder dat dit aan de voorafgaande goedkeuring van de inspecteur wordt onderworpen, kan een boete worden opgelegd (art. 6:2 Adb), of een bekeuring worden ingesteld (art. 7:2 Adb). Daarbij geldt wel als voorwaarde dat door die wijziging de wijze waarop de douanecontrole op het gebruik van de vergunning wordt uitgeoefend, wordt beïnvloed.

Soms ook kan de periode waarin de verschillende inbreuken plaatsvinden een rol spelen. Alleen in uiterste gevallen, bijvoorbeeld bij evident misbruik van een vergunning, kan het geboden zijn een vergunning al na een eerste schriftelijke waarschuwing in te trekken.

Het is dus niet mogelijk om één standaardprocedure voor intrekking te beschrijven die gevolgd moet worden bij het niet voldoen aan de verplichtingen uit de vergunning. Maatwerk is vereist. In sommige gevallen kan eerst volstaan worden met een mondelinge waarschuwing, bij zwaardere overtredingen is een schriftelijke waarschuwing geboden. Wel moet u altijd nauwkeurig vastleggen welke procedure is gevolgd (datum, met wie gesproken, wat is besproken, etc.).

Ook dient in een vroegtijdig stadium contact te worden gezocht met de klantcoördinator, een jurist (bijvoorbeeld de specialist formeel recht of een jurist van de afdeling bezwaar en beroep) en de boete-fraudecoördinator (in verband met de mogelijkheid om ook bestuurlijke of strafrechtelijke sancties op te leggen).

In de waarschuwing wordt gewezen op de (mogelijke) intrekking ingeval van een volgend verzuim. In de (laatste) waarschuwing vóór intrekking wordt vermeld dat bij een volgend verzuim de intrekking zal volgen. Omdat intrekking een zware maatregel is, wordt de schriftelijke waarschuwing bij voorkeur gericht aan de directie van het bedrijf van de vergunninghouder. Bij elke volgende schriftelijke waarschuwing wordt een kopie van de eerdere waarschuwing(en) bijgevoegd.

Naar boven