Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

1.00.00 Toepassingsgebied en basisdefinities

2 De douanewetgeving; omvang en begrippen

Dit hoofdstuk behandelt in grote lijnen waar de douanewetgeving te vinden is, waarop ze van toepassing is en hoe ze moet worden toegepast. Ook worden er in dit hoofdstuk enkele belangrijke begrippen uit de douanewetgeving besproken.

Deze begrippen zijn:

  • het douanegebied van de Gemeenschap (paragraaf 2.2.1);

  • douane-autoriteiten en douanekantoor (paragrafen 2.2.2 en 2.2.3);

  • beschikking (paragraaf 2.2.4);

  • douanestatus, communautaire/niet-communautaire goederen (paragraaf 2.2.5);

  • rechten bij invoer, rechten bij uitvoer, douaneschuld en schuldenaar (paragraaf 2.2.6);

  • toezicht en controle (paragraaf 2.2.7);

  • douaneregelingen en douanebestemmingen (paragraaf 2.2.8);

  • douaneaangifte, aangever, douane-expediteur (paragraaf 2.2.9);

  • aanbrengen bij de douane en vrijgave van goederen (paragraaf 2.2.10);

  • geldende bepalingen (paragraaf 2.2.11);

  • personen (paragraaf 2.2.12);

  • EORI (paragraaf 2.2.13);

  • overige begrippen en begrippen in de nationale wetgeving (paragraaf 2.2.14).

Naar boven

2.1 Omvang van de douanewetgeving

Met de komst van het CDW is het hele communautaire douanerecht door verordeningen geregeld. Wat voor die tijd nog bij richtlijn was geregeld, en dus in de nationale wetgeving moest worden verwerkt, is nu ook in de nieuwe verordeningen opgenomen. Omdat verordeningen rechtstreeks van toepassing zijn in de lidstaten, mogen de lidstaten in hun nationale douanewetgeving nog slechts die onderwerpen regelen die niet of niet uitputtend in de communautaire wetgeving zijn geregeld (aanvullende regelgeving).

Wat behoort tot de douanewetgeving?

Het CDW geeft in artikel 1 aan welke bepalingen tot de douanewetgeving behoren. Dit zijn:

  • het CDW zelf;

  • de communautaire bepalingen voor de uitvoering van het CDW;

  • de nationale bepalingen voor de uitvoering van het CDW.

CDW en Toepassingsverordening

Uit de gebruikte volgorde blijkt al dat het CDW de basis van de douanewetgeving vormt. Het is een verordening van de Raad van de Europese Unie, de hoogste wetgever binnen de Europese Gemeenschappen. Het bevat de uitgangspunten, basisbepalingen en hoofdlijnen van de douanewetgeving.

De nadere uitwerking van het CDW is in de eerste plaats te vinden in de Toepassingsverordening (TVo. CDW). De TVo. CDW is een product van de Commissie van de EG, de lagere EG-wetgever.
De wijze waarop de verschillende onderwerpen over het CDW en de TVo. CDW zijn verdeeld, verschilt van onderwerp tot onderwerp. Voor de douaneregelingen bijvoorbeeld (Titel IV van het CDW) beperkt het CDW zich tot hoofdlijnen. De uitwerking staat in de TVo. CDW. Het onderwerp douaneschuld daarentegen (Titel VII van het CDW) wordt bijna geheel in het CDW behandeld.

Zoals in hoofdstuk 1 al werd vermeld, zijn twee onderwerpen niet in de TVo. CDW uitgewerkt, maar in aparte verordeningen, namelijk:

  • het douanetarief;

  • de definitieve vrijstellingen.

Andere internationale douaneregelingen

Het is opvallend dat het CDW in artikel 1 bij de omschrijving van het begrip douanewetgeving niet de internationale douaneregelingen noemt die in andere internationale verbanden tot stand zijn gekomen (zie hoofdstuk 1). Hetzelfde geldt voor tariefpreferentiële regelingen, bijvoorbeeld de oorsprongsregelingen, in de associatie-overeenkomsten met derde landen. Toch blijven deze regelingen gewoon van toepassing. Dit blijkt uit artikel 2 van het CDW. Daar staat dat het CDW geen afbreuk doet aan bestaande, bindende bepalingen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten, gebruikelijke handelwijzen met een beperkte geografische en economische draagwijdte of andere communautaire maatregelen.

Dit uitgangspunt komt op diverse plaatsen in het CDW terug, bijvoorbeeld doordat:

  • het CDW de inhoud van de internationale regeling overneemt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de waardedefinitie die op basis van het GATT-verdrag is vastgesteld (zie artikelen 28 en volgende CDW). Hetzelfde geldt voor het in WCO (toen nog IDR)-verband vastgestelde Geharmoniseerde Systeem, dat werd verwerkt in de Gecombineerde Nomenclatuur en het Gemeenschappelijk douanetarief (Verordening (EEG) nr. 2658/87, in hoofdstuk 1 reeds genoemd);

  • het CDW de desbetreffende regeling van toepassing verklaart (bijvoorbeeld de internationale vervoersregelingen, artikel 91 CDW).

Verder blijkt uit artikel 1 CDW dat het CDW geen afbreuk doet aan "de bijzondere bepalingen die op andere gebieden zijn vastgesteld". Hierbij kan onder meer gedacht worden aan alle bestaande regelingen van niet-fiscale aard, zoals handelspolitieke, landbouwpolitieke, gezondheids- en milieumaatregelen. Deze blijven dus gewoon bestaan.

Internationale overeenkomsten kunnen ook (mede) in de nationale wetgeving zijn verwerkt. Deze bepalingen gelden dan naast, en zelfs boven het CDW. Voorbeelden zijn het IMO-verdrag (inzake het scheepvaartverkeer) en het verdrag van Chicago (inzake de burgerluchtvaart). In de Algemene douaneregeling (zie paragraaf 2.1.1) is bepaald dat voor de indiening van een summiere aangifte bij binnenkomst over zee en door de lucht gebruik moet (of kan) worden gemaakt van de bescheiden die in genoemde overeenkomsten voor het vervoer over zee of door de lucht zijn vastgesteld. In dit verband wordt ook nog verwezen naar het reeds in hoofdstuk 1 genoemde Scheldetractaat: dit is noch in de communautaire, noch in de nationale wetgeving terug te vinden.

Nationale uitvoeringsbepalingen

Tenslotte noemt het CDW in de definitie van artikel 1 de nationale uitvoeringsbepalingen. Deze zijn als regel slechts toegestaan wanneer de communautaire wetgeving een bepaald onderwerp niet of niet uitputtend regelt. De nationale wetgeving mag dus alleen aanvullen. Er kunnen, globaal gesproken, drie redenen zijn voor aanvullende nationale bepalingen.

  1. een opdracht in het CDW voor de nationale wetgever om zaken te regelen;

    Bijvoorbeeld:

    • het aanwijzen van douanekantoren voor het verrichten van douaneformaliteiten;
      (Zie bijvoorbeeld artikel 38 CDW en 60 CDW)

    • het scheppen van een bezwaar- en beroepsregeling.
      (artikel 245 CDW)

  2. de communautaire wetgeving regelt bepaalde onderwerpen niet uitputtend, zodat er nadere regels nodig zijn;

    Bijvoorbeeld:

    • de aanwijzing van de nationale bevoegde douane-autoriteiten;
      (artikel 4, lid 3, CDW)

    • de ambtelijke controlebevoegdheden.
      (artikel 13 CDW)

  3. de communautaire wetgeving regelt bepaalde onderwerpen helemaal niet;

    Bijvoorbeeld:

    • het douanestrafrecht, de administratieve boeten;

    • de dwanginvordering van douaneschuld.

Naar boven

2.1.1 Waar is de nationale douanewetgeving te vinden?

De nationale douanewetgeving is op de volgende plaatsen te vinden (globaal):

De Algemene douanewet (verder Adw)

De Adw bevat met name bepalingen op het gebied van douaneformaliteiten, ambtelijke werkzaamheden, controlebevoegdheden, de wijze van heffen (heffing door uitnodiging tot betaling), administratieve boeten en strafrecht en bezwaar en beroep. Het Algemeen douanebesluit en de Algemene douaneregeling zijn op de Adw gebaseerd en bevatten nadere bepalingen.

De Algemene wet inzake rijksbelastingen

De Algemene wet inzake rijksbelastingen regelt enkele zaken met betrekking tot bezwaar en beroep;

De Invorderingswet 1990

De Invorderingswet regelt de (dwang)invordering.

De Algemene wet bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht bevat allerlei regels voor de toepassing van het bestuursrecht, waaronder het belastingrecht.

Let op

Zoals in hoofdstuk 1 al werd vermeld, zijn er naast de eigenlijke douanewetgeving nog tal van andere wetten waarvan de toepassing (mede) aan de douane is opgedragen. Onder meer kunnen genoemd worden:

  • de Wet op de omzetbelasting 1968;

  • de Wet op de accijns;

  • de Wet belastingen op milieugrondslag;

  • de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken;

  • de zogenoemde VGEM-wetgeving.

Naar boven

2.1.2 Waarop is de douanewetgeving van toepassing?

De douanewetgeving is van toepassing:

  • op alle goederen;

  • in het handelsverkeer tussen de Europese Gemeenschappen en derde landen.

    (artikel 1 CDW)

Naar boven

2.1.3 Hoe moet de douanewetgeving worden toegepast?

De douanewetgeving moet in de hele Gemeenschap op dezelfde wijze worden toegepast.
(artikel 2 CDW)

De codificatie van het douanerecht in het CDW zorgt ervoor dat overal in de Gemeenschap dezelfde (communautaire) tekst wordt gebruikt. Deze eenvormigheid zou echter weer teniet gedaan kunnen worden als iedere lidstaat deze tekst op eigen wijze zou gaan uitleggen en uitvoeren. De Commissie van de EG, maar ook de lidstaten - en dus ook de douane-ambtenaren - moeten hiervoor waken. Een belangrijke rol hierbij is weggelegd voor het Comité Douanewetboek.

Het Comité Douanewetboek bestaat uit vertegenwoordigers van de Commissie van de EG en de lidstaten. Het comité kan elk vraagstuk met betrekking tot de douanewetgeving onderzoeken, bijvoorbeeld toepassingsproblemen. Verder is het comité belast met de voorbereiding van de nadere douanewetgeving van de Commissie. Zo is de Toepassingsverordening op het CDW in dit comité voorbereid.
(artikelen 247, 247bis, 248, 248bis en 249 CDW)

In dit verband moet ook het Hof van Justitie van de EG worden genoemd. Dit Hof heeft het laatste en beslissende woord als het gaat over de geldigheid en de uitleg van de communautaire wetgeving, dus ook van het CDW. Zo zijn nationale rechters die op problemen stuiten met betrekking tot de uitleg van het CDW verplicht deze aan het Hof van Justitie voor te leggen. De door het Hof gegeven uitleg (de zogenoemde prejudiciële beslissing) is bindend voor de hele Gemeenschap.

Ook heeft de Commissie van de EG de bevoegdheid een lidstaat voor het Hof te dagen, als zij meent dat die lidstaat in strijd handelt met de EG-wetgeving (de zogenoemde inbreukprocedure). In bepaalde gevallen, tenslotte, kunnen lidstaten en particulieren zelf bij het Hof in het geweer komen tegen EG-wetgeving, wanneer zij menen dat die wetgeving in strijd is met andere communautaire bepalingen. Op deze wijze is het Hof als het ware de "hoeder van het Gemeenschapsrecht" en wordt voorkomen dat de uitleg en toepassing ervan in de verschillende lidstaten uit elkaar gaan lopen.

Naar boven

2.2 Enkele belangrijke begrippen

De communautaire douanewetgeving - het CDW en de daarop gebaseerde wetgeving - is in de meeste gevallen de basis voor het douane-optreden. Het is dan ook van belang dat u zich de terminologie eigen maakt die in het CDW wordt gebruikt. Hierna volgen enkele belangrijke begrippen uit het CDW met een korte uitleg.
(artikelen 3 en 4 CDW)

Naar boven

2.2.1 Het douanegebied van de Gemeenschap

Het douanegebied is het gebied waarbinnen de douanewetgeving van toepassing is. De werking van de douanewetgeving begint - globaal gesproken - op het moment waarop goederen het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen en eindigt nadat goederen het douanegebied hebben verlaten. Van sommige begrippen wordt de omschrijving in de nationale wetgeving nader aangevuld.
(artikel 37 CDW en volgende en artikel 183 CDW)

Een overzicht van landen en gebieden die tot het douanegebied van de Gemeenschap behoren kunt u vinden op www.douane.nl .

Naar boven

2.2.2 Douane-autoriteiten

Douane-autoriteiten zijn, volgens het CDW, alle autoriteiten die, al dan niet naast andere taken, bevoegd zijn de douanewetgeving toe te passen. Uit deze omschrijving blijkt niet wie dit zijn. Het CDW laat de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten meestal aan de lidstaten over. Volgens artikel 1:3, lid 1, letter d Adw is dit de inspecteur of de ontvanger.

Ook andere diensten kunnen als inspecteur en/of ontvanger zijn aangewezen, zoals:

  • de directeur-generaal van het directoraat-generaal Uitvoering van het Ministerie van Economische Zaken (ten aanzien van bepaalde rechten bij in- en uitvoer met betrekking tot landbouwgoederen);

  • de Kamers van Koophandel en Fabrieken (afgifte oorsprongcertificaten en dergelijke).

Naar boven

2.2.3 Douanekantoor

Een douanekantoor is elk kantoor waar de formaliteiten die in de douanewetgeving zijn voorgeschreven volledig of gedeeltelijk kunnen worden vervuld. Het CDW laat de aanwijzing van de bevoegde douanekantoren over aan de lidstaten. In Nederland zijn de kantoren aangewezen in de Algemene douaneregeling.

In sommige regelingen wordt het begrip douanekantoor nader gedefinieerd. Zie bijvoorbeeld:

  • artikelen 4, lid 4quateren lid 4quinquies CDW (uitvoer): "douanekantoor van uitvoer", "douanekantoor van uitgang";

  • artikel 340ter TVo. CDW(communautair douanevervoer): "kantoor van vertrek", "kantoor van bestemming", "kantoor van doorgang" en "kantoor van zekerheidstelling;

  • artikel 496 TVo. CDW(economische douaneregelingen): "controlekantoor", "kantoor van plaatsing", "kantoor van aanzuivering".

Naar boven

2.2.4 Beschikking

Een beschikking is (in het kort) iedere beslissing van een douane-autoriteit die verband houdt met de toepassing van de douanewetgeving in een individueel geval. Het is niet van belang of de beslissing is genomen in een bepaalde "beschikkingsvorm" of bijvoorbeeld in de vorm van een brief. Ook mondelinge beslissingen vallen hieronder, bijvoorbeeld het geven of weigeren van een toestemming tot vertrek. Het is dus een zeer ruim begrip. Tegen iedere beschikking (in de ruime betekenis van het woord) kan beroep worden ingesteld bij een onafhankelijke rechter. (Zie verder voor beschikkingen onderdeel 3.00.00 van dit Handboek)

Naar boven

2.2.5 Douanestatus, communautaire/niet-communautaire goederen

Goederen kunnen de status "communautair goed" of "niet-communautair goed" hebben (ook wel aangeduid als "T2-status" resp. "T1-status").
Communautaire goederen zijn - globaal - de goederen die van oorsprong uit de Gemeenschap of vanuit derde landen in het vrije verkeer van de EG zijn gebracht. De overige goederen zijn niet-communautair.

Naar boven

2.2.6 Rechten bij invoer, rechten bij uitvoer, douaneschuld en schuldenaar

Rechten bij invoer

Doel van de douanewetgeving is een juiste heffing van de rechten bij invoer. Onder rechten bij invoer vallen:

  • de douanerechten. Dit zijn de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief;

  • de heffingen van gelijke werking. Dit zijn heffingen die niet vallen onder het begrip douanerecht, omdat de instelling van die heffingen op een andere juridische basis berust, maar wel hetzelfde effect hebben, bijvoorbeeld antidumpingheffingen;

  • belastingen bij invoer in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn.

Rechten bij uitvoer

Onder rechten bij uitvoer vallen de douanerechten, heffingen van gelijke werking, belastingen bij uitvoer die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van de specifieke regelingen die op bepaalde door verwerking van landbouwprodukten verkregen goederen van toepassing zijn. Restituties vallen niet onder de rechten bij uitvoer.

Douaneschuld en schuldenaar

Als het CDW spreekt over douaneschuld of schuldenaar gaat het steeds over de verschuldigdheid van rechten bij invoer of uitvoer zoals hierboven beschreven. Dit geldt natuurlijk alleen maar als voor het goed een bepaald recht van toepassing is. Voor DVD-spelers zijn bijvoorbeeld geen belastingen bij invoer in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingesteld, mogelijk wel een antidumpingheffing. Ook kunnen er bijvoorbeeld preferentiële regelingen van toepassing zijn.

Let op

Omzetbelasting, accijnzen bij invoer en milieubelastingen vallen niet onder het begrip rechten bij invoer. Het CDW "kent deze belastingen niet". Via de nationale belastingwetgeving is het CDW en de overige douanewetgeving er echter wel op van toepassing verklaard.
(onder meer artikel 22 Wet op de omzetbelasting 1968)

De onderwerpen douaneschuld en schuldenaar worden uitgewerkt in titel VI van het CDW (met name artikelen 201 en volgende). Daaruit blijkt dat er voor een bepaalde douaneschuld meerdere schuldenaren kunnen zijn. In zo'n geval is ieder van deze schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk voor het betalen van die schuld. Hierbij geldt geen rangorde: de schuldeiser (de douane) is in principe vrij in wie hij aanspreekt. Natuurlijk kan de schuld in totaal maar één keer worden ingevorderd.
(artikelen 201, 202, 203 en 213 CDW)

Naar boven

2.2.7 (Douane)toezicht en (douane)controle

(Douane)toezicht

Onder "toezicht" verstaat het CDW de activiteiten die de douane-autoriteiten in het algemeen verrichten om de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn, te verzekeren. Zo bepaalt bijvoorbeeld artikel 37 CDW dat goederen die het douanegebied worden binnengebracht, vanaf het moment van binnenbrengen onder douanetoezicht staan. Wat dit toezicht precies inhoudt en welke bevoegdheden de douaneambtenaren daarbij hebben, is in de nationale wetgeving (Algemene douanewet) nader uitgewerkt.

(Douane)controle

Bij "controle" denkt het CDW aan specifieke handelingen die worden verricht door de douaneautoriteiten, met het oog op de correcte toepassing van de douanewetgeving en andere wetgeving betreffende binnenbrengen, uitgang, doorvoer, overbrengen en bijzondere bestemmingen van goederen welke vervoerd worden tussen het douanegebied van de Gemeenschap en derde landen, en betreffende de aanwezigheid van goederen die niet de status van communautaire goederen hebben.

Dit kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • verificatie van aangiften;

  • onderzoek in de administratie van een bedrijf;

  • onderzoek in panden en vervoermiddelen;

  • onderzoek in de bagage van reizigers.

Ook op het gebied van controle bevat de nationale douanewetgeving een nadere uitwerking.

Naar boven

2.2.8 Douaneregelingen en douanebestemmingen

Douaneregelingen

Het CDW onderscheidt acht douaneregelingen:

  1. in het vrije verkeer brengen;

  2. douanevervoer;

  3. douane-entrepot;

  4. actieve veredeling;

  5. behandeling onder douanetoezicht;

  6. tijdelijke invoer;

  7. passieve veredeling;

  8. uitvoer.

Sommige regelingen worden elders in het CDW nader onderscheiden, zoals intern en extern douanevervoer.
(artikel 91 CDW en artikel 163 CDW)

Sommige regelingen worden in het CDW geclusterd onder de termen "schorsingsregelingen" of "economische douaneregelingen".
(artikel 84 CDW)

Schorsingsregelingen

Onder het begrip "schorsingsregelingen" vallen de volgende regelingen:

  1. extern douanevervoer;

  2. douane-entrepot;

  3. actieve veredeling (schorsingssysteem);

  4. behandeling onder douanetoezicht;

  5. tijdelijke invoer.

Het CDW geeft geen omschrijving van het begrip schorsingsregelingen. Een mogelijke omschrijving is: "iedere douaneregeling waarbij niet-communautaire goederen binnen het douanegebied mogen verblijven zonder dat de rechten bij invoer betaald behoeven te worden".

Economische douaneregelingen

Onder het begrip "economische douaneregelingen" vallen de volgende regelingen:

  1. douane-entrepot;

  2. actieve veredeling (schorsings- of teruggaafsysteem);

  3. behandeling onder douanetoezicht;

  4. tijdelijke invoer;

  5. passieve veredeling.

Het CDW geeft, evenmin als bij schorsingsregelingen, een omschrijving van het begrip economische douaneregelingen. Een - enigszins grove - omschrijving zou kunnen zijn: "iedere douaneregeling die vooral om (bedrijfs-)economische redenen wordt toegepast". De meeste schorsingsregelingen zijn ook economische douaneregelingen en omgekeerd. Ze worden dan ook wel aangeduid als "economische schorsingsregeling", zie bijvoorbeeld artikel 89 CDW.

Het verschil tussen economische en schorsingsregelingen zit onder meer in de voorschriften die voor de regelingen gelden. Zo moet bijvoorbeeld voor alle schorsingsregelingen zekerheid worden gesteld voor de verschuldigde rechten en belastingen.
(artikel 88 CDW)

Voor de toepassing van een economische douaneregeling geldt altijd een vergunningplicht. Vaak gelden ook zogenoemde economische voorwaarden voor de toepassing van een economische regeling.
(artikel 85 CDW)

Douanebestemmingen

Onder "douanebestemmingen" verstaat het CDW:

  1. plaatsen van goederen onder een douaneregeling als hiervoor bedoeld;

  2. binnenbrengen in een vrije zone of vrij entrepot;

  3. wederuitvoer uit het douanegebied;

  4. vernietiging van de goederen;

  5. afstaan van de goederen aan de schatkist.

(artikelen 58 tot en met 182 CDW en de daarmee corresponderende artikelen van de TVo. CDW)

Het CDW geeft uitsluitend een opsomming van wat er onder het begrip "douanebestemming" valt. Het geeft geen omschrijving van het begrip zelf. Een omschrijving zou kunnen zijn: "de douanetechnische mogelijkheden waaruit men in een bepaalde situatie kan of moet kiezen".
Zie bijvoorbeeld artikel 48 CDW.

Let op
Het binnenbrengen zelf en de daarbij behorende formaliteiten (aanbrengen, summiere aangifte en tijdelijke opslag) zijn in de systematiek van het CDW geen douanebestemming. Deze handelingen vormen slechts de fase die aan een douanebestemming voorafgaat.

Nadat een douanebestemming is gevolgd, kan vaak weer een nieuwe douanebestemming worden gekozen.
(artikel 89, 113, 173 en 179 CDW)

Naar boven

2.2.9 Douaneaangifte, aangever, douane-expediteur

Douaneaangifte

Een douaneaangifte is de handeling waar bij een persoon, in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, het voornemen kenbaar maakt de goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen.

De aangifteprocedure is volledig uitgewerkt in artikelen 59 tot en met 78 CDW en in de corresponderende artikelen in de TVo. CDW (zie onderdeel 12.00.00 van dit Handboek).

Aangever

Onder "aangever" verstaat het CDW de persoon die op eigen naam aangifte doet of in wiens naam een aangifte gedaan wordt (de zogenaamde directe vertegenwoordiging, zie ook onderdeel 2.00.00, paragraaf 2.2.1 van dit Handboek).

Wie mag als aangever optreden? Dit kan iedere persoon zijn die de goederen bij de douane aan kan brengen (zie voor het begrip "aanbrengen" hierna) of kan laten aanbrengen en alle bescheiden kan overleggen die voor de toepassing van de betreffende regeling zijn voorgeschreven. Dat wil dus zeggen ieder die de (juridische of feitelijke) beschikkingsmacht over de goederen heeft.
(artikel 64 CDW)

Een voorwaarde hierbij is wel dat de aangever binnen het douanegebied van de EG gevestigd moet zijn. Deze eis houdt vooral verband met het kunnen uitoefenen van controles in het bedrijf van de aangever en het treffen van invorderingsmaatregelen en maatregelen in de strafrechtelijke sfeer.
(artikel 64 CDW)

De eis van vestiging binnen de EG geldt (voor zover voor Nederland van belang) niet voor:

  • aangevers voor douanevervoer of tijdelijke invoer. Uit de aard der zaak zijn de betrokkenen bij deze goederen immers vaak niet-ingezetenen;

  • incidentele aangevers, voorzover de douane-autoriteiten dit gerechtvaardigd achten.

    (Zie onderdeel 12.00.00 van dit Handboek)

Er is nog een andere beperking. Wanneer de aanvaarding van een aangifte bijzondere verplichtingen met zich meebrengt voor een bepaalde persoon (bijvoorbeeld degene aan wie een vergunning is verleend), dan moet de aangifte door deze persoon, of in ieder geval voor diens rekening worden gedaan.

(artikel 64 CDW)

In plaats van zelf aangifte te doen, kan men zich ook door een ander laten vertegenwoordigen. Er zijn twee mogelijkheden:

  1. directe vertegenwoordiging (zie ook onderdeel 2.00.00, paragraaf 2.2.1 van dit Handboek);

  2. indirecte vertegenwoordiging: een persoon doet op eigen naam aangifte voor rekening van een ander. De persoon die aangifte doet (dus de indirecte vertegenwoordiger) is de aangever (zie ook onderdeel 2.00.00, paragraaf 2.2.2 van dit Handboek).

    (artikel 5 CDW)

De vraag wie aangever is, is van groot belang, en wel om de volgende redenen:

  1. De aangever is verantwoordelijk voor de juistheid van de aangifte en de bijgevoegde bescheiden.

  2. De aangever is verantwoordelijk voor de naleving van alle verplichtingen die uit de desbetreffende douaneregeling voortvloeien.

    ( artikel 199 TVo. CDW)

Voorbeelden

Bij de regeling douanevervoer is de aangever verplicht ervoor te zorgen dat de goederen binnen de daarvoor geldende termijn en met inachtneming van alle andere regels worden overgebracht naar het kantoor van bestemming. Het niet voldoen aan deze verplichtingen leidt in de regel tot het ontstaan van een douaneschuld ten laste van de aangever.
(artikel 96 CDW en artikel 204 CDW)

Bij de regeling "brengen in het vrije verkeer" is de aangever de rechten bij invoer verschuldigd.
(artikel 201 CDW)

Douane-expediteur

Aangiften kunnen - in plaats van door degene die de beschikkingsmacht over de goederen heeft - ten behoeve van deze worden gedaan door een douane-expediteur. In het CDW wordt deze persoon aangeduid als "douanecommissionair" (zie artikel 5, lid 2, CDW). In het CDW wordt dit begrip niet nader uitgewerkt. Dit gebeurt wel in onze nationale wetgeving.
(artikelen 1:9 tot en met 1:13 Algemene douanewet)

Een douane-expediteur kan bij het doen van de aangifte optreden als vertegenwoordiger van zijn opdrachtgever. Dit is echter niet noodzakelijk. Hij kan ook geheel voor eigen rekening handelen. In beide gevallen berekent hij de door hem betaalde rechten bij invoer, andere belastingen, heffingen, en retributies door aan zijn opdrachtgever. Hetzelfde geldt voor de betaalde rente, interest, kosten en administratieve boeten voor zover aan zijn opdrachtgever te wijten.

Om als douane-expediteur te mogen optreden, moet men zijn toegelaten door de inspecteur. Hierbij zijn geen eisen van vakbekwaamheid gesteld. Wel kan de toelating worden geweigerd als men de laatste vijf jaar wegens een strafbaar feit dat naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een misdrijf onherroepelijk was veroordeeld. In zo'n geval kan een verleende vergunning ook worden ingetrokken. Ook andere laakbare gedragingen bij de uitoefening van het beroep van douane-expediteur kunnen tot intrekking leiden, mits de douane-expediteur wegens vroeger gepleegde laakbare handelingen in de laststverlopen drie jaren een waarschuwing houdende de feiten waarop zij gegrond is is uitgereikt.

Naar boven

2.2.10 Aanbrengen bij de douane en vrijgave van goederen

"Aanbrengen" is het melden aan de douane van de aankomst van de goederen bij het douanekantoor of een andere daartoe aangewezen plaats. Het is dus meer dan uitsluitend de fysieke handeling van het "brengen bij". Het verschil blijkt bijvoorbeeld uit de tekst van de artikelen 38 en 40 CDW: nadat binnengekomen goederen bij het douanekantoor zijn "gebracht", worden ze vervolgens "aangebracht". Pas na het aanbrengen kan aangifte worden gedaan.
(artikel 63 CDW en artikel 201 TVo. CDW)

Let op
Een uitzondering geldt voor een zogenoemde "vooraf-aangifte" als bedoeld in artikel 201, lid 2, TVo. CDW. Deze mag al worden ingediend voordat de goederen kunnen worden aangebracht (als regel zullen de goederen zelfs nog niet fysiek aanwezig zijn). De aangifte kan echter pas worden aanvaard (in de juridische betekenis van het woord; zie met name artikel 63 CDW en artikel 67 CDW) nadat de goederen zijn aangebracht.

Het aanbrengen moet gebeuren "in de vereiste vorm", zegt het CDW. Als regel zal dit in één handeling plaatsvinden, tegelijk met het indienen van de aangifte. Als voor de goederen een vooraf-aangifte is gedaan, is voor het latere aanbrengen van de goederen een schriftelijke (of elektronische) mededeling voorgeschreven.

Vrijgave van goederen

Onder "vrijgave" verstaat het CDW de terbeschikkingstelling van de goederen door de douane om de beoogde bestemming te volgen. Zie bijvoorbeeld artikel 73 CDW: vrijgave van goederen na afhandeling van de aangifte.

Naar boven

2.2.11 Geldende bepalingen; wettelijke bepalingen

(Geldende) bepalingen

Het CDW en de TVo. CDW gebruiken vrij vaak uitdrukkingen zoals "geldende bepalingen", "de bepalingen", enzovoorts. Hiermee worden bedoeld alle communautaire en nationale bepalingen die op de goederen in een bepaalde situatie van toepassing (kunnen) zijn. Dit zijn niet alleen de douanebepalingen, maar ook alle andere bepalingen die in bepaalde omstandigheden een rol kunnen spelen.

Bijvoorbeeld:

  • handelspolitieke bepalingen;

  • strafrecht;

  • burgerlijk recht.

Inspecteur en ontvanger

De bevoegdheden van de Belastingdienst en de douane worden als regel uitgeoefend door de inspecteur of de ontvanger.
(artikel 1:3, lid 1 letter c Algemene douanewet en artikel 2, lid 3, letter b, Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De werkzaamheden die door de belastingambtenaren (inclusief de douane-abtenaren) worden verricht, worden dan ook als regel verricht namens de inspecteur of de ontvanger.

Naar boven

2.2.12 Persoon

Onder persoon wordt volgens het CDW verstaan:

  • een natuurlijk persoon;

  • een rechtspersoon, of

  • wanneer de geldende voorschriften in deze mogelijkheid voorzien, een vereniging van personen die als handelingsbekwaam wordt erkend zonder de wettelijke status van rechtspersoon te bezitten.

(artikel 4, onderdeel 1, CDW)

Een natuurlijk persoon is een mens. Hij kan optreden als zichzelf, maar zich ook voordoen als eigenaar van een onderneming. Deze onderneming heeft dan de vorm van een eenmanszaak. Kenmerk van de eenmanszaak is dat de eigenaar met zijn gehele private vermogen aansprakelijk is voor de rechtshandelingen die hij ten behoeve van de onderneming verricht.

We kennen in Nederland drie vormen van rechtspersonen, te weten de publiekrechtelijke rechtspersonen, kerkgenootschappen en privaatrechtelijke rechtspersonen (artikel 2:1-3 BW).

Bij de toepassing van de douanewetgeving zult u vooral de privaatrechtelijke rechtspersonen tegenkomen. Dit zijn de vereniging, de coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de naamloze vennootschap (NV), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV) en de stichting. Daarnaast bestaan er nog enkele speciale privaatrechtelijke rechtspersonen zoals het Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV).
De essentie van een rechtspersoon is dat in beginsel alleen het vermogen van de rechtspersoon aansprakelijk is voor rechtshandelingen verricht in het kader van de onderneming. Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit (artikel 2:5 BW).

Het CDW kent naast de natuurlijke personen en de rechtspersonen nog een derde categorie van entiteiten die "persoon" zijn in de zin van het CDW. Het CDW beschrijft deze categorie als volgt: "wanneer de geldende voorschriften in deze mogelijkheid voorzien, een vereniging van personen die als handelingsbekwaam wordt erkend zonder de wettelijke status van rechtspersoon te bezitten."
In Nederland kennen we enkele vormen van entiteiten die zich als persoon voor kunnen doen; de maatschap (7A:1655 BW), de vennootschap onder firma (V.o.f.) (artikel 16 Wetboek van Koophandel) en de commanditaire vennootschap (C.V. of Comm. Venn.) (artikel 19 Wetboek van Koophandel). Daarbij gaat het om overeenkomsten waarbij twee of meer partijen (de maten of vennoten) zich verbinden tot inbreng van vermogensbestanddelen of arbeid met de bedoeling daardoor samen vermogensrechtelijk voordeel te behalen.

Let op

Een "filiaal" is niet een zelfstandige juridische entiteit, maar bijvoorbeeld een kantoor, een locatie of een terrein en vormt dus een deel van het bezit van een (rechts)persoon. Het is dan ook alleen de (rechts)persoon die de aangifte kan doen of via vertegenwoordiging kan laten doen en een aanvraag kan indienen.

Let op

Bij concerns moet u rekening houden met het volgende:

Een concern bestaat uit meerdere rechtspersonen, met een moedermaatschappij die (een deel van) de aandelen houdt van een of meerdere "dochters" (werkmaatschappijen). Vaak is sprake van activiteiten in meerdere landen.
Voor de vraag welke rechtspersoon de rechtshandeling mag verrichten is het belangrijk om te kijken wie de verplichtingen die voortvloeien uit die handeling moeten nakomen.

Voorbeelden
Een douaneaangifte met bijzondere verplichtingen kan alleen worden gedaan door of voor rekening van de persoon die gehouden is tot het naleven van die verplichtingen. Zie hiervoor paragraaf 3.1.4 van onderdeel 2.00.00 van dit Handboek.

Als een moedermaatschappij voor een of meerdere dochters ("subsidiaries") de AEO status wil, dan zal iedere dochtermaatschappij een aanvraag moeten indienen. Zie hiervoor paragraaf 2.1 van onderdeel 2.50.00 van dit Handboek.

Let op

De vraag of sprake is van een persoon in de zin van het CDW moet niet worden verward met de vraag of sprake is van een zogenaamde "vaste inrichting". Onder een vaste inrichting wordt over het algemeen verstaan een met zekere duurzaamheid geëxploiteerde bedrijfsinrichting van een ondernemer wiens zetel van de bedrijfsuitoefening in het buitenland is gevestigd, vanuit welke inrichting leveringen van goederen en/of diensten jegens derden plegen te worden verricht.
Voor de vraag of de vaste inrichting moet worden aangemerkt als een persoon, moet worden aangesloten bij de criteria die voor het begrip "persoon" gelden volgens artikel 4, onderdeel 1 CDW. Zo zal een vaste inrichting in de vorm van een Nederlandse BV wel als "persoon" kwalificeren in de zin van het CDW, terwijl een filiaal zonder rechtspersoonlijkheid van een Amerikaanse rechtspersoon geen zelfstandige persoon is.
Het begrip "vaste inrichting" kan met name van belang zijn voor de vraag of een persoon in de Gemeenschap gevestigd is (zie artikel 4, onderdeel 2 CDW). Doordat de Amerikaanse rechtspersoon uit het tweede voorbeeld een vaste inrichting heeft in Nederland, is daarmee voldaan aan de eis dat deze (Amerikaanse) persoon is gevestigd in de Gemeenschap.

Naar boven

2.2.13 EORI

Om beter uitvoering te kunnen geven aan de veiligheidsmaatregelen die zijn opgenomen in het CDW, is wettelijk voorgeschreven dat marktdeelnemers en andere personen moeten kunnen worden geïdentificeerd door middel van een uniek gemeenschappelijk nummer. Dit nummer is het EORI-nummer. Het EORI-nummer staat voor het Economic Operator Registration and Identification number en is geldig binnen de hele Europese Gemeenschap.
(artikel 1, lid 16, TVo. CDW)

Na toekenning van het EORI-nummer moet dit unieke nummer bij alle douanetransacties en -activiteiten in de hele EG worden gebruikt wanneer om een identificatienummer wordt gevraagd. Daarnaast gebruiken de douaneautoriteiten het EORI-nummer voor onderlinge uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten en andere autoriteiten.
(artikel 4quindecies TVo. CDW)

Let op

Wanneer een marktdeelnemer gebruik wil maken van de faciliteiten die een AEO-certificaat biedt, moet een EORI-nummer worden opgegeven in een summiere aangifte, een summiere aangifte bij binnenkomst/uitgang of een douaneaangifte.
In de aanvraag voor een AEO-certificaat moet de aanvrager zijn EORI-nummer vermelden.

Het EORI-nummer

Het EORI nummer bestaat uit:

  1. Een identificatiecode van de lidstaat die het nummer toekent (tweeletterige ISO landcode). Dit is alfabetisch en maximaal 2 letters gevolgd door;

  2. Een unieke identificatiecode in die lidstaat. Deze is alfanumeriek en maximaal 15 letters en/of cijfers.

Het EORI-nummer kan dus uit maximaal 17 posities bestaan.
(bijlage 38 TVo. CDW)

In Nederland ziet het EORI-nummer er als volgt uit:

  1. NL gevolgd door;

  2. Het fiscaalnummer van de marktdeelnemer van 9 cijfers.

Als het fiscaalnummer minder dan 9 cijfers is, wordt het EORI nummer aangevuld met voorloop nullen.

Let op

Een buitenlands EORI-nummer kan een afwijkende vorm hebben van een in Nederland afgegeven EORI-nummer, bijvoorbeeld PL1234567890ABCDE voor een Poolse exporteur (landcode PL + 15 alfanumerieke tekens)

Wie krijgt een EORI-nummer

Het EORI nummer wordt in de eerste plaats toegekend aan marktdeelnemers. Dat zijn personen die zich in het kader van hun bedrijf bezig houden met activiteiten waarop de douanewetgeving van toepassing is.
Hierbij moet je bijvoorbeeld denken aan het importeren, exporteren en het vervoeren van niet communautaire goederen.
(artikel 1, lid 12, TVo. CDW)

Daarnaast moeten in sommige gevallen ook andere personen dan marktdeelnemers een EORI-nummer aanvragen (zie ook hierna).
Zie voor het begrip personen verder paragraaf 2.2.12 van dit onderdeel van het Handboek Douane. Zie voor het begrip marktdeelnemer ook paragraaf 2.1 van onderdeel 2.50.00 van dit Handboek.

Welke lidstaat geeft het EORI-nummer af?

Hierbij moet verschil gemaakt worden tussen marktdeelnemers die binnen de EG zijn gevestigd, marktdeelnemers die buiten de EG gevestigd zijn en personen die geen marktdeelnemers zijn.

  1. Binnen de EU gevestigd
    Een in het douanegebied van de EG gevestigd marktdeelnemer wordt geregistreerd door de douaneautoriteit of de aangewezen autoriteiten van de lidstaat waar hij is gevestigd.
    ( artikel 4terdecies TVo. CDW).

    Ook wanneer de eerste verrichtingen in een andere lidstaat plaatsvindt, moeten marktdeelnemers een EORI-nummer aanvragen in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd.

  2. Buiten de EU gevestigd
    Wanneer een niet in het douanegebied van de EG gevestigde marktdeelnemer geen EORI-nummer heeft, wordt hij geregistreerd door de douaneautoriteit of de aangewezen autoriteiten van de lidstaat waar hij het eerst een van de volgende activiteiten verricht:

    1. in de EG een summiere aangifte doen of een douaneaangifte, anders dan:

      • een douaneaangifte volgens artikel 225 tot en met 238 TVo. CDW (mondeling, enige andere handeling, post);

      • een douanaangifte voor tijdelijke invoer (bijv. tentoonstelling of wederuitvoer van tijdelijk ingevoerde goederen artikel 137 CDW);

    2. in de EG een summiere aangifte bij binnenbrengen of uitgaan indienen;

    3. een ruimte voor tijdelijke opslag ( artikel 185, lid 1 TVo. CDW) beheren;

    4. een vergunning aanvragen artikel 324bis of 372 TVo. CDW (toegelaten afzender of vereenvoudigingen douanevervoer);

    5. een aanvraag indienen voor een AEO certificaat. ( artikel 4terdecies, lid 3 letter a tot en met e TVo. CDW).

    Voorbeelden:

    Een Chinese exporteur die goederen verzendt naar een geadresseerde in de EG hoeft geen EORI-nummer aan te vragen. Wanneer hij een van de aangifte gaat doen zoals hierboven genoemd moet hij wel een EORI-nummer aanvragen. Een Canadees bedrijf dat goederen aangeeft voor tijdelijke invoer met carnet ATA hoeft geen EORI nummer aan te vragen.

  3. Andere personen
    Andere personen dan marktdeelnemers worden slechts geregistreerd, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • De wetgeving van een lidstaat vereist deze registratie (in Nederland is hier geen invulling aan gegeven).

    • Aan de betrokken persoon is nog geen EORI-nummer toegekend.

    • De betrokken persoon verricht handelingen waarvoor in bijlage 30bis of bijlage 37, titel I TVo. CDW een EORI-nummer moet worden verstrekt.

    Is de "andere persoon" gevestigd in de EG, dan wordt hij in die lidstaat geregistreerd; is hij niet in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigd, dan wordt hij geregistreerd in de lidstaat waar hij de activiteiten verricht die tot registratie verplichten. ( artikel 4tercedies, lid 5 TVo. CDW) Zie verder voor voorbeelden met betrekking tot de plaats van registratie en de vraag wie moet registreren bijlage 1.

Een EORI-nummer aanvragen in Nederland

Een aanvraag voor een EORI-nummer die in Nederland wordt gedaan, wordt ingediend bij Belastingdienst/Centrale Administratie volgens de modellen opgenomen op www.douane.nl.

Registratieprocedure

Voordat een EORI-nummer wordt toegekend moet de Douane het EORI-systeem raadplegen om vast te stellen of de betrokkene niet reeds een EORI-nummer heeft. Bij de raadpleging moet worden uitgegaan van de spelling van de naam van de persoon zoals opgegeven in de identificatiedocumenten.

De EORI-database

Het EORI-systeem en de gegevens die worden uitgewisseld tussen het EORI en de nationale geautomatiseerde systemen zijn opgenomen in bijlage 38quinquies TVo. CDW.

De EORI-database kan ook via internet worden geraadpleegd. De Commissie mag deze gegevens alleen op internet publiceren, wanneer de marktdeelnemer daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend.
Wanneer de geregistreerde geen toestemming heeft gegeven voor publicatie op internet, kan via internet alleen worden getoetst of een EORI-nummer ook daadwerkelijk is afgegeven.

Naar boven

2.2.14 Overige begrippen; begrippen in de nationale douanewetgeving

Naast de hiervoor behandelde begrippen kent artikel 4 CDW nog enkele begrippen. Ook elders in het CDW en de TVo. CDW komen nog een aantal begrippen voor. Deze zullen elders in dit Handboek, voor zover van belang, aan de orde komen.

In de nationale douanewetgeving (de Algemene douanewet, het Algemeen douanebesluit en de Algemene douaneregeling) worden sommige communautaire begrippen nader omschreven (zie bijvoorbeeld paragraaf 2.2.6 en 2.2.7) of wordt de communautaire terminologie voor zover nodig aangevuld met nationale terminologie.

Een enkel nationale begrip wordt hierna besproken.

Uitnodiging tot betaling

De heffing door de douane van (onder meer) de rechten bij invoer gebeurt door middel van een uitnodiging tot betaling. Dit is bepaald in de Algemene douanewet. Een uitnodiging tot betaling is vergelijkbaar met een aanslag, een navorderingsaanslag en een naheffingsaanslag zoals we die bij de andere belastingen kennen.

Het vaststellen van een uitnodiging tot betaling is de taak van de inspecteur.
(artikel 7:6 Algemene douanewet)

Naar boven