Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

28.00.00 Ontstaan van een douaneschuld

1 Ontstaan van een douaneschuld

Dit hoofdstuk behandelt het ontstaan van een douaneschuld bij invoer en uitvoer. Een douaneschuld bij invoer is de verplichting om rechten bij invoer en omzetbelasting, accijns, verbruiksbelastingen en kolenbelasting bij invoer te betalen.

In dit hoofdstuk komen eerst een aantal specifieke gevallen aan de orde, die te maken hebben met het ontstaan van een douaneschuld. Vervolgens worden procedures en ambtelijke werkzaamheden besproken, die van belang zijn bij het vaststellen van een douaneschuld. Tenslotte volgt een aantal nadere bepalingen met betrekking tot douaneschulden.

Vindplaats regelgeving douaneschuld

De bepalingen die het ontstaan van een douaneschuld regelen c.q. die nadere regels stellen met betrekking tot een douaneschuld, zijn op de volgende plaatsen te vinden:

Artikel

201 tot en met 216 CDW;

859 tot en met 866 TVo.CDW;

1, 18 en 22 Wet op de omzetbelasting 1968;

1, 2, lid 1 letter d en 62 Wet op de accijns;

1, 5 en 26 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken;

32, aanhef en letter m, 36 en 41 Wet belastingen op milieugrondslag;

7:4 tot en met 7:9 Algemene douanewet;

8:2 tot en met 8:5 Algemene douaneregeling.

Naar boven

1.1 Algemeen

Hieronder staan vijf situaties beschreven, waarin een douaneschuld ontstaat. Steeds worden hierbij ook de schuldenaar genoemd en het tijdstip waarop de schuld ontstaat. De accijns bij invoer, de omzetbelasting bij invoer en de verbruiksbelastingen bij invoer worden niet apart vermeld. Als er afwijkende bepalingen zijn voor deze belastingen, dan vindt u deze in paragraaf 1.5 Uitzonderingen).

Naar boven

1.1.1 Douaneschuld bij invoer (artikel 201 CDW)

Er ontstaat een douaneschuld bij invoer als goederen in het vrije verkeer worden gebracht door een aangifte ten invoer. Dit is de meest voorkomende manier waarop een douaneschuld ontstaat.

Verder ontstaat een douaneschuld bij invoer als goederen worden geplaatst onder de douaneregeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van rechten. De douaneschuld ontstaat dan natuurlijk alleen voor het gedeelte waarvoor geen vrijstelling bestaat (artikelen 142 tot en met 144 CDW).

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Douaneschuld ontstaat:

  1. als de goederen in het vrije verkeer worden gebracht door een aangifte ten invoer;

  2. als de goederen worden geplaatst onder de douaneregeling tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van rechten.

Tijdstip

Douaneschuld ontstaat op het moment waarop de aangifte wordt aanvaard door de ambtenaar (artikel 63 CDW).

Schuldenaar

De rechten bij invoer zijn verschuldigd door de aangever. Als er sprake is van indirecte vertegenwoordiging, dan is naast de aangever ook degene die wordt vertegenwoordigd de belasting verschuldigd. Daarnaast kan soms ook de persoon die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens onmiddellijk of middellijk heeft verstrekt als schuldenaar worden aangemerkt. Dat kan alleen als deze persoon wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens onjuist waren

(artikel 201 CDW en 7:4 Algemene douanewet).

(artikelen 201, 212, 213 en volgende CDW)

Naar boven

1.1.2 Douaneschuld bij frauduleuze invoer (artikel 202 CDW)

Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

  1. als goederen op onregelmatige wijze het douanegebied van Gemeenschap worden binnengebracht (bijvoorbeeld smokkel);

  2. als goederen die zich in een vrije zone of vrij entrepot bevinden, op onregelmatige wijze in een ander deel van het douanegebied worden binnengebracht.

Er ontstaat geen douaneschuld als het gaat om frauduleuze invoer van vals geld of verdovende middelen (zie paragraaf 1.3.4).

Met "op onregelmatige wijze binnenbrengen" bedoelt het CDW het binnenbrengen van goederen langs een andere weg of op een andere manier dan door de douane is aangewezen en/of het niet aanbrengen van de goederen bij de douane.

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Douaneschuld ontstaat:

  1. als goederen op onregelmatige wijze het douanegebied van de Gemeenschap 1) worden binnengebracht;

  2. als goederen die zich in een vrije zone of vrij entrepot bevinden, op onregelmatige wijze in een ander deel van het douanegebied worden binnengebracht.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment waarop de goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht. Vaak is dit tijdstip niet bekend. Zie voor deze situatie paragraaf 1.2.2.

Schuldenaar

Schuldenaren zijn:

  • de personen die de goederen op onregelmatige wijze hebben binnengebracht, dat wil zeggen de feitelijke smokkelaars;

  • de personen die aan dit binnenbrengen van de goederen hebben deelgenomen, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten, dat dit binnenbrengen onregelmatig was; 2)

  • de personen die de betrokken goederen hebben verworven, of onder zich hebben gehad, terwijl ze wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat ze op onregelmatige wijze waren binnengebracht.1)*

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld geboekt en betaald is. Hiervoor geeft het CDW geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als communautaire goederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing (artikel 866 TVo.CDW).

....

Noot 1: Dit geldt voor de rechten bij invoer. Voor de omzetbelasting, accijnzen en verbruiksbelastingen bij invoer bestaan andere douanegebieden.

Noot 2: De toevoeging "of redelijkerwijze hadden moeten weten" is belangrijk. De douane hoeft namelijk niet te bewijzen dat de personen wisten dat de goederen onregelmatig werden binnengebracht. Het is voldoende als de douane beschikt over feiten en omstandigheden waardoor de personen hadden moeten weten dat de goederen onregelmatig werden binnengebracht (Uitspraak Tariefcommissie 92/23).
(artikelen 202, 212, 213, en 214 CDW; artikel 866 TVo. CDW)

Naar boven

1.1.3 Douaneschuld bij onttrekking aan het douanetoezicht (artikel 203 CDW)

Een douaneschuld ontstaat ook als goederen waarover rechten bij invoer betaald moeten worden, aan het douanetoezicht worden onttrokken.

Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, zijn vanaf het moment van binnenkomst aan douanetoezicht onderworpen. De goederen blijven in ieder geval onder douanetoezicht totdat de douanestatus (communautair/niet-communautair) is bepaald.

Op het moment dat blijkt dat het communautaire goederen zijn, eindigt natuurlijk het douanetoezicht. Als blijkt dat het niet-communautaire goederen zijn, dan duurt het douanetoezicht voort totdat:

  1. de goederen een andere douanestatus krijgen;

  2. de goederen in een vrije zone of vrij entrepot worden gebracht;

  3. de goederen weer worden (weder)uitgevoerd;

  4. de goederen worden vernietigd (afstaan aan de schatkist is in Nederland niet mogelijk).

"Aan rechten bij invoer onderworpen"

Dat goederen onder douanetoezicht staan, wil niet altijd zeggen dat ze ook aan rechten bij invoer zijn onderworpen. Ook communautaire goederen kunnen namelijk onder douanetoezicht staan. De volgende communautaire goederen bijvoorbeeld staan onder douanetoezicht vanaf het moment dat de aangifte is aanvaard:

  1. communautaire goederen die worden aangegeven voor de regeling uitvoer;

  2. communautaire goederen die worden aangegeven voor de regeling passieve veredeling;

  3. communautaire goederen die worden aangegeven voor de regeling douanevervoer;

  4. communautaire goederen die worden aangegeven voor het stelsel van douane-entrepots.

  5. communautaire goederen die na te zijn ingevoerd onder de regeling AV (teruggaafsysteem) worden aangegeven voor de regeling wederuitvoer.

Deze goederen zijn afkomstig uit het vrije verkeer van de Gemeenschap en om die reden niet aan rechten bij invoer onderworpen.

Bijzondere bestemming

Als goederen in het vrije verkeer worden gebracht tegen een verlaagd recht of een nulrecht vanwege hun bijzondere bestemming, dan blijven ze onder douanetoezicht. Onttrekking aan het douanetoezicht leidt tot het ontstaan van een douaneschuld. Het verlaagde recht dat bij het in het vrije verkeer brengen al is betaald, moet de ambtenaar in dat geval natuurlijk in mindering brengen. Anders zou een deel van de douaneschuld dubbel worden betaald.

Onttrekking aan het douanetoezicht

Het is niet van belang op welke manier de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Het maakt ook niet uit om welke vorm van douanetoezicht het gaat. Het kan fysiek toezicht zijn, maar ook administratief toezicht. Enkele voorbeelden: diefstal van goederen die onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst of diefstal uit een entrepot of ruimte voor tijdelijke opslag.

Bepaalde handelingen worden ook als onttrekking beschouwd, al zijn deze handelingen geen onttrekkingen in die zin dat iemand de goederen wegneemt. Het gaat om handelingen die er op gericht zijn douanegoederen ten onrechte te laten aanmerken als communautaire goederen. Dat kan gebeuren door een van de volgende handelingen:

  1. a. een douane-aangifte;

  2. b. iedere andere handeling die dezelfde rechtsgevolgen heeft (valse aftekening van een vervoersdocument, dichtschrijven van een entrepot-administratie door vermelding van een fictief vervoersdocument, et cetera);

  3. c. overlegging ter visering aan de douane van een document. Denk hierbij aan een verzoek om een T2L af te geven voor goederen die niet de communautaire status hebben (artikel 865 TVo. CDW).

Een onttrekking aan het douanetoezicht heeft tot gevolg dat de aangever niet kan voldoen aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het gebruik van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst. Dit is op zichzelf ook weer aanleiding tot het ontstaan van een douaneschuld. (artikel 204 CDW).

Voorbeeld

Als goederen zijn gestolen tijdens het douanevervoer, dan kan de titularis onmogelijk de goederen aanbieden bij het kantoor van bestemming. Als gevolg van de onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht kan de titularis dus niet voldoen aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling douanevervoer.

Het hoeft niet zo te zijn dat degene die de verplichtingen moet nakomen van de betreffende douaneregeling, zelf de goederen onttrekt.

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat als goederen die aan rechten bij invoer onderworpen zijn, aan het douanetoezicht worden onttrokken.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment dat de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Vaak is dit tijdstip niet bekend. Dat kan lastig zijn, want u weet dan niet van welke heffingsgrondslagen u uit moet gaan. Zie paragraaf 1.2.2.

Schuldenaar

Schuldenaren zijn:

  • de personen die de goederen aan het douanetoezicht hebben onttrokken;

  • de personen die aan de onttrekking hebben deelgenomen terwijl ze wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht werden onttrokken;

  • de personen die de betrokken goederen hebben verworven, of onder zich hebben gehad, terwijl ze wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken.

  • de persoon die de verplichtingen omtrent tijdelijke opslag of het gebruik van een douaneregeling moet nakomen. 1).

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld geboekt en betaald is. Hiervoor geeft het CDW geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als communautaire goederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing (artikel 866 TVo.CDW).

....

Noot 1: Denk hierbij bijvoorbeeld aan de aangever van een aangifte communautair douanevervoer of een entreposeur. Deze bepaling lijkt overbodig, gelet op artikel 204 CDW. Het is echter zo dat de douaneschuld óf op grond van artikel 203 ontstaat, óf op grond van artikel 204. Als u vaststelt dat ten aanzien van goederen op grond van een artikel van het CDW een douaneschuld is ontstaan, dan is op dat moment de belasting verschuldigd. Voor deze goederen kan zich later niet nog een tweede belastbaar feit voordoen. Dit blijkt ook nog eens uitdrukkelijk uit de zinsnede in artikel 204, eerste lid : "in andere gevallen dan die bedoeld in artikel 203". De aanwijzing als schuldenaar van "de persoon die de verplichtingen omtrent tijdelijke opslag of het gebruik van een douaneregeling moet nakomen" is belangrijk. Zonder deze aanwijzing zou de douane in veel gevallen niet de verschuldigde belastingen kunnen innen. Vaak is immers niet bekend wie de goederen heeft onttrokken aan het douanetoezicht.

(artikelen 203, 212, 213 en 214 CDW)

Voorbeelden

Voorbeeld 1:
Goederen worden gestolen tijdens het douanevervoer. Het vervoersdocument blijft ongezuiverd. In deze situatie ontstaat de douaneschuld op grond van artikel 203. Omdat niet bekend is wie de goederen heeft onttrokken aan het douanetoezicht kan alleen de aangever als schuldenaar worden aangemerkt.

Voorbeeld 2:
Goederen worden gestolen uit een entrepot. De dief wordt door de politie opgespoord, maar de goederen worden niet teruggevonden. Ook in deze situatie ontstaat de douaneschuld op grond van artikel 203. Zowel de dief als degene die aangifte tot opslag in entrepot heeft gedaan is schuldenaar.

Voorbeeld 3:
Goederen worden onder de regeling douanevervoer van Amsterdam naar Parijs verzonden. Het terugzendingsexemplaar wordt retour ontvangen, voorzien van de vereiste aftekening. Uit onderzoek blijkt echter dat een gestolen douanestempel is gebruikt voor de aftekening.
Op het moment van de valselijke aftekening is een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 203. Zowel degene die valselijk heeft afgetekend als de titularis is schuldenaar.

(artikelen 37, 182, 203, 213 CDW en artikel 865 en 866 TVo. CDW).

Naar boven

1.1.4 Douaneschuld bij het niet voldoen aan verplichtingen of het niet in acht nemen van voorwaarden (artikel 204 CDW)

Hier is eigenlijk sprake van een bundeling van een viertal redenen voor het ontstaan van een douaneschuld bij invoer. Het gaat om de volgende vier gevallen:

1. Het niet voldoen aan één van de verplichtingen die voortvloeien uit de tijdelijke opslag van goederen.

De belangrijkste verplichting is de verplichting om de goederen binnen 45 dagen (als ze over zee zijn aangevoerd) of binnen 20 dagen (als ze anders dan over zee zijn aangevoerd) een douanebestemming te geven (artikel 49 CDW).

2. Het niet voldoen aan één van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder goederen zijn geplaatst.

Het CDW kent de volgende douaneregelingen:

  1. in het vrije verkeer brengen;

  2. douanevervoer;

  3. douane-entrepot;

  4. actieve veredeling;

  5. behandeling onder douanetoezicht;

  6. tijdelijke invoer;

  7. passieve veredeling;

  8. uitvoer.

Voor vrijwel alle douaneregelingen geldt dat uit het gebruik van de betreffende regeling bepaalde verplichtingen voortvloeien.

De verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van een douaneregeling verschillen natuurlijk per douaneregeling. Een bekende verplichting is de verplichting van een aangever die goederen onder de regeling douanevervoer heeft geplaatst, om de goederen samen met het bijbehorende document aan te bieden bij het kantoor van bestemming (zuivering). Deze verplichting rust niet alleen op de aangever maar ook op de vervoerder en de ontvanger van de goederen (artikel 96 CDW).

Een andere bekende verplichting is de verplichting van een entreposeur om alle uitslagen vast te leggen in zijn voorraadadministratie (artikelen 101 CDW, 520 TVo. CDW). Voldoet de entreposeur niet aan deze verplichting, - vermis in entrepot -, dan ontstaat er een douaneschuld.

Het is van belang op te merken dat ook het brengen in het vrije verkeer een douaneregeling is. In een tweetal gevallen bestaan er ook voor goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht nog verplichtingen:

  • goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd recht of nulrecht vanwege hun bijzondere bestemming. Dergelijke goederen moeten binnen de in de vergunning bepaalde termijn hun bijzondere bestemming volgen. Gebeurt dit niet, dan ontstaat een douaneschuld, wegens het niet nakomen van een verplichting die voortvloeit uit plaatsing onder de douaneregeling. (Zie over bijzondere bestemmingen ook paragraaf 1.3.2.)

  • goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht onder voorwaarden die voortvloeien uit de aanspraak die gemaakt wordt op vrijstelling. Bij deze goederen heeft de vrijstellingsgenietende nog verplichtingen. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting om een voertuig dat met een verhuisboedelvrijstelling is ingevoerd gedurende minimaal 12 maanden na de invoer niet te verkopen of te verhuren.

3. Het niet in acht nemen van één van de voorwaarden die zijn gesteld voor het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling waaronder zij geplaatst zijn.

Het verschil met punt 2 is dat punt 3 gaat over voorwaarden voor plaatsing onder een douaneregeling. Punt 2 behandelt de verplichtingen die voortvloeien uit die plaatsing. Dit verschil heeft gevolgen voor het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld. Een veel voorkomende voorwaarde voor plaatsing van goederen onder een douaneregeling is de voorwaarde dat de aangever over een vergunning van de douane moet beschikken, bijvoorbeeld een vergunning "actieve veredeling". Als op het moment van de aangifte al blijkt dat niet is voldaan aan één van de voorwaarden voor de plaatsing van de goederen onder de betreffende douaneregeling dan zult u de aangifte natuurlijk niet aanvaarden. Blijkt dit pas na de aanvaarding, dan stelt u op dat moment vast dat er op het moment van aanvaarding van de aangifte een douaneschuld is ontstaan.

4. Het niet in acht nemen van één van de voorwaarden die zijn gesteld voor de toekenning van een verlaagd recht of een nulrecht bij invoer wegens een bijzondere bestemming.

Belangrijkste voorwaarde is dat de goederen een bepaalde bijzondere bestemming moeten hebben. Blijkt achteraf dat de goederen deze bestemming helemaal niet hadden, dan wordt op dat moment vastgesteld dat op het moment van aangifte niet was voldaan aan een van de voorwaarden voor het verlaagde recht of het nulrecht.

Het volgen van de bijzondere bestemming binnen de in de vergunning opgenomen termijn is geen voorwaarde voor de toekenning van een verlaagd recht of het nulrecht. Het is een verplichting. Deze verplichting vloeit voort uit het in het vrije verkeer brengen met een bijzondere bestemming. Zie punt 2.

Uitzonderingen

In de situaties beschreven onder 1 tot en met 4 ontstaat er in principe een douaneschuld. Er zijn echter uitzonderingen. In de volgende twee gevallen ontstaat er geen douaneschuld:

  1. Er is al een douaneschuld ontstaan op basis van artikel 203 (artikel 204 CDW, eerste lid, zie paragraaf 1.1.3).

    Voorbeeld:

    Als goederen zijn gestolen tijdens het douanevervoer, kan de titularis van het vervoersdocument onmogelijk de goederen aanbieden bij het kantoor van bestemming. Er is dan al een douaneschuld ontstaan op grond van artikel 203, zodat geen douaneschuld ontstaat op grond van artikel 204.

  2. De aangewezen schuldenaar toont aan dat het verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betreffende douaneregeling.

In artikel 859 TVo. CDW staan tien vormen van verzuim die als "zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of van de betreffende douaneregeling" worden beschouwd.

Voordat u kijkt of één van deze hieronder genoemde gevallen zich voordoet moet u altijd eerst nagaan of aan de volgende drie belangrijke basisvoorwaarden is voldaan:

  • er is geen poging gedaan de goederen te onttrekken aan het douanetoezicht;

  • er is geen sprake van duidelijke nalatigheid van de belanghebbende;

  • alle formaliteiten die vervuld moeten worden voor het herstellen van de gemaakte fout worden alsnog vervuld.

Pas als aan deze vereisten is voldaan, kunt u in de hieronder beschreven gevallen besluiten dat het gemaakte verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven.

De volgende tien gevallen zijn verzuimen zonder werkelijke gevolgen:

Situatie

Voorwaarde

1.

Het overschrijden van de termijnen waarbinnen de goederen een van de douanebestemmingen die voorzien zijn in het kader van de tijdelijke opslag of van de betrokken douaneregeling moeten hebben gevolgd.

Aanvullende voorwaarde is wel dat de termijn zou zijn verlengd als tijdig een verzoek tot verlenging was gedaan.

2.

a. Het niet voldoen aan een voorwaarde voor het gebruik van de regeling douanevervoer

Aanvullende voorwaarden zijn wel dat deze aanbieding bij het kantoor van bestemming in ongeschonden staat alsnog heeft plaatsgevonden en dit kantoor erop heeft kunnen toezien dat de goederen een douanebestemming hebben gekregen of tijdelijk zijn opgeslagen.

b. Het overschrijden van de termijn voor het aanbieden bij het kantoor van bestemming van goederen die onder een regeling voor douanevervoer zijn geplaatst.

Aanvullende voorwaarde is dat de goederen niettemin binnen een redelijke termijn bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht.

3.

De behandeling van goederen in tijdelijke opslag of van onder het stelsel van douane-entrepots geplaatste goederen zonder voorafgaande toestemming van de douane.

Aanvullende voorwaarde is wel dat de vereiste toestemming voor deze behandeling zou zijn verleend als deze toestemming wèl was gevraagd.

4.

Het gebruik van goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst in andere omstandigheden dan in de vergunning zijn vermeld.

Aanvullende voorwaarde is wel dat de vereiste toestemming zou zijn verleend als deze toestemming wèl was gevraagd.

5.

Het zonder toestemming wegvoeren van goederen in tijdelijke opslag of goederen die onder een douaneregeling zijn geplaatst.

Aanvullende voorwaarde is wel dat de weggevoerde goederen desgevraagd alsnog bij de douaneautoriteiten kunnen worden aangeboden.

6.

Het verlaten van het douanegebied van de Gemeenschap van goederen in tijdelijke opslag of goederen die onder een douaneregeling zijn geplaatst. Met het verlaten van het douanegebied wordt gelijk gesteld het binnenbrengen van deze goederen in een vrije zone of een vrij entrepot, zonder dat de vereiste formaliteiten zijn vervuld.

Geen.

7.

Wanneer goederen die in de zin van de artikelen 296, 297 of 511 TVo. CDW fysiek zijn overgebracht, niet is voldaan aan een voorwaarde voor deze overbrenging.

Voorwaarden zijn:

a. dat de betrokkene ten genoegen van de douaneautoriteiten kan aantonen dat deze goederen bij de voorziene opslagplaats of plaats van bestemming zijn aangekomen en, bij overbrenging in de zin van de artikelen 296, 297, 512, lid 2, of 513 TVo.CDW, dat deze goederen zijn ingeschreven in de administratie van de opslagplaats of de plaats van bestemming, wanneer een dergelijke inschrijving volgens genoemde artikelen verplicht is;

b. wanneer de, eventueel in de vergunning voorgeschreven termijn is overschreden, de goederen niettemin binnen een redelijke termijn bij de voorziene opslagplaats of de plaats van bestemming zijn aangekomen.

8.

Het bestaan van één van de situaties bedoeld in artikel 204, lid 1, onder a of b, van het Wetboek ten aanzien van goederen die bij het in het vrije verkeer brengen voor de in artikel 145 CDW bedoelde gehele of gedeeltelijke vrijstelling van rechten bij invoer in aanmerking komen en die zich, voordat zij voor het vrije verkeer werden aangegeven, in tijdelijke opslag of onder een andere douaneregeling bevonden.

Geen.

9.

Wanneer in het kader van de regeling actieve veredeling en behandeling onder douanetoezicht, de termijn is overschreden waarbinnen de aanzuiveringsafrekening moest worden ingediend.

Voorwaarde is dat deze termijn zou zijn verlengd indien hiervoor tijdig een aanvraag was ingediend.

10.

Wanneer de termijn voor de tijdelijke uitslag uit een douane-entrepot wordt overschreden.

Voorwaarde is dat deze termijn zou zijn verlengd indien hiervoor tijdig een aanvraag was ingediend.

(artikel 859 TVo.CDW)

De schuldenaar moet aantonen dat aan alle gestelde voorwaarden is voldaan. Als er op basis van het bovenstaande geen douaneschuld ontstaat, is dat niet van invloed op de mogelijkheid om strafrechtelijk op te treden of eventueel de vergunning in te trekken (artikel 861 TVo. CDW).

In het volgende overzicht zetten we de bepalingen over deze vorm van douaneschuld op een rijtje.

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat bij:

  1. het niet voldoen aan één van de verplichtingen die voortvloeien uit de tijdelijke opslag van goederen;

  2. het niet voldoen aan één van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van de douaneregeling waaronder goederen zijn geplaatst;

  3. het niet in acht nemen van één van de voorwaarden die zijn gesteld voor het plaatsen van goederen onder de douaneregeling, waaronder de goederen zijn geplaatst;

  4. het niet in acht nemen van één van de voorwaarden die zijn gesteld voor de toekenning van een verlaagd recht of een nulrecht bij invoer wegens een bijzondere bestemming.

Tijdstip

In de gevallen a en b ontstaat de douaneschuld op het moment dat men niet (meer) voldoet aan de betreffende verplichtingen.

In de gevallen c en d ontstaat de douaneschuld op het moment dat de goederen onder de betreffende douaneregeling worden geplaatst. Blijkt dus achteraf dat aan een voorwaarde niet is voldaan, dan wordt het moment van aanvaarding van de oorspronkelijke aangifte als "verschuldigdheids-moment" beschouwd.

Schuldenaar

In de gevallen a en b is de schuldenaar de persoon die verantwoordelijk is voor het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de tijdelijke opslag of het gebruik van de betreffende douaneregeling (meestal de aangever).

In de gevallen c en d is de schuldenaar de persoon die de voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder de regeling in acht had moeten nemen (meestal de aangever).

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld geboekt en betaald is. Hiervoor geeft het CDW geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als communautaire goederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden, blijven van toepassing (artikel 866 TVo. CDW).

(artikel 204 CDW)

Naar boven

1.1.5 Douaneschuld bij verbruik of gebruik in een vrije zone of vrij entrepot (artikel 205 CDW)

Een douaneschuld bij invoer ontstaat als goederen in een vrije zone of in een vrij entrepot worden gebruikt of verbruikt, op een andere manier dan is voorgeschreven.

Als goederen verdwijnen uit een vrije zone of vrij entrepot, en deze verdwijning is niet gerechtvaardigd naar uw oordeel, dan kunt u oordelen dat de goederen in de vrije zone of het vrij entrepot zijn verbruikt.

Het CDW geeft niet aan in welke gevallen de douane-autoriteiten tot dit oordeel moeten komen. Hier is dus sprake van een zogenaamde "discretionaire bevoegdheid". Het gevolg hiervan is dat de belastingrechter in een eventuele gerechtelijke procedure het oordeel van de douaneautoriteiten "marginaal" zal toetsen. Dat wil zeggen dat de rechter nagaat of de inspecteur in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de goederen zijn verbruikt.

Sommige goederen kunnen naar hun aard onmogelijk in een vrij entrepot zijn verbruikt. Ontbreekt bijvoorbeeld een TV-toestel, dan ontstaat er een douaneschuld wegens frauduleuze invoer, niet wegens verbruik in vrije zone/vrij entrepot.
(artikel 202, lid 1, onder b CDW)

Aspect

Regel

Aanleiding

Een douaneschuld ontstaat als goederen in een vrije zone of vrij entrepot worden gebruikt of verbruikt op een andere manier dan is voorgeschreven.

Tijdstip

De douaneschuld ontstaat op het moment waarop de goederen worden verbruikt of voor het eerst worden gebruikt op een andere wijze dan bij de geldende bepalingen is voorgeschreven.

Schuldenaar

Schuldenaar is de persoon die de goederen heeft verbruikt of gebruikt. Ook de personen die aan dit verbruik of gebruik hebben deelgenomen zijn schuldenaar. Voorwaarde is dat zij deelnamen terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat dit gebruik in strijd was met de regels. Zijn deze personen niet te achterhalen, dan is schuldenaar de persoon die, voor zover bekend, als laatste de goederen in zijn bezit heeft gehad.

Status goederen

Er kan niet alsnog een aangifte voor het vrije verkeer worden gedaan als de douaneschuld geboekt en betaald is. Hiervoor geeft het CDW geen mogelijkheid. De betaling van de douaneschuld leidt er toe dat de goederen als communautaire goederen beschouwd worden. Eventuele verboden of beperkingen die voor de goederen gelden blijven van toepassing (artikel 866 TVo. CDW).

(artikelen 205, 212, 213 en 214 CDW).

Naar boven

1.2 Procedures en ambtelijke werkzaamheden

Constateert u dat een douaneschuld is ontstaan dan moet u deze schuld vaststellen. Dit doet u als volgt:

Geef de schuldenaar een uitnodiging tot betaling of zend hem deze toe.

Hieronder wordt een drietal regelingen besproken die een rol spelen bij het vaststellen van een douaneschuld. Achtereenvolgens zijn dat:

  • hoofdelijke verschuldigdheid (paragraaf 1.2.1);

  • het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat (paragraaf 1.2.2);

  • de plaats waar de douaneschuld ontstaat (paragraaf 1.2.3).

Naar boven

1.2.1 Hoofdelijke verschuldigdheid (artikel 213 CDW)

In de vorige paragrafen is steeds vermeld welke personen u voor de douaneschuld kunt aanspreken. Als er voor één douaneschuld verschillende schuldenaren zijn, zijn deze schuldenaren allemaal hoofdelijk aansprakelijk voor de hele douaneschuld. U spreekt deze schuldenaren aan voor één douaneschuld door aan alle schuldenaren een uitnodiging tot betaling uit te reiken met hetzelfde nummer en voor het hele bedrag.
Er is immers sprake van één schuld. Als een van de schuldenaren betaalt, dan verdwijnt de douaneschuld en hoeven de andere schuldenaren dus niet meer te betalen. Zie verder paragraaf 1.4 van dit onderdeel.

Als er meer dan één schuldenaar is voor dezelfde douaneschuld zult u (de ontvanger) proberen de schuld eerst op de fraudeurs te verhalen. Dit is in overeenstemming met het landelijk invorderingsbeleid.

Naar boven

1.2.2 Tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat (artikel 214 CDW)

Als u de douaneschuld vaststelt, gaat u uit van de heffingsgrondslagen (waarde, tarief, et cetera) die gelden op het tijdstip waarop die schuld ontstaat. Het is dus belangrijk dat u dat moment exact kunt bepalen, anders loopt u het risico dat u van verkeerde heffingsgrondslagen uitgaat. In de paragrafen 1.1.1 tot en met 1.1.5 staat achter "tijdstip" in de tabellen steeds vermeld op welk moment de douaneschuld precies ontstaat.

Uitzonderingen

Er bestaan uitzonderingen op de regel dat u moet uitgaan van de heffingsgrondslagen die gelden op het tijdstip waarop de schuld ontstaat:

  • Als na het aanvaarden van een aangifte voor het vrije verkeer het tarief wordt verlaagd, mag de aangever om toepassing van dit gunstiger tarief verzoeken. Hij moet dit doen voordat de goederen zijn vrijgegeven. Deze regeling geldt niet voor landbouwheffingen.

    (artikel 80 CDW)

  • Als een douaneschuld ontstaat voor goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst gaat u uit van de grondslagen die golden op het tijdstip dat de aangifte werd aanvaard.

    (artikel 144 CDW)

  • Als een douaneschuld ontstaat voor goederen die onder de regeling behandeling onder douanetoezicht zijn geplaatst en deze goederen hebben de behandeling nog niet (helemaal) ondergaan, gaat u uit van de grondslagen die golden op het tijdstip dat de aangifte werd aanvaard.

    (artikel 135 CDW)

Tijdstip onbekend

Als u niet weet wanneer het belastbare feit zich heeft voorgedaan, geldt als tijdstip:

  1. het moment waarop u vaststelt dat de goederen zich in een situatie bevinden waardoor een douaneschuld is ontstaan;

  2. een eerder moment, als u beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de schuld eerder is ontstaan dan het onder a bedoelde moment. Het tijdstip is in dat geval het vroegste moment waarop u het bestaan van de douaneschuld uit uw gegevens kunt vaststellen.

Naar boven

1.2.3 Plaats waar de douaneschuld ontstaat (artikel 215 CDW)

Om te kunnen bepalen welk land of welk district bevoegd is om in een bepaald geval belasting te heffen, moet u weten waar de douaneschuld is ontstaan. Er zijn vier mogelijkheden:

  1. De plaats waar het belastbare feit zich voordoet.

  2. De plaats waar het feit is vastgesteld.

    Als u niet kunt bepalen waar het belastbare feit zich heeft voorgedaan, geldt een andere manier van plaatsbepaling. U mag er dan van uit gaan dat de douaneschuld is ontstaan op de plaats waar de douane vaststelt dat de goederen zich in een situatie bevinden waardoor een douaneschuld is ontstaan.

  3. Als goederen onder een douaneregeling zijn geplaatst en deze regeling is nog niet beëindigd, mag u aannemen dat de douaneschuld op een van de volgende plaatsen is ontstaan:

    • op de plaats waar de goederen onder de regeling zijn gebracht;

    • op de plaats waar de goederen de Gemeenschap zijn binnengekomen onder de betrokken regeling.

  4. Als u beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de douaneschuld eerder is ontstaan (zie paragraaf 2.2.2), toen de goederen nog op een andere plaats waren, dan mag u er van uit gaan dat dit de plaats is waar de douaneschuld ontstond.

(artikel 215 CDW)

Naar boven

1.3 Nadere bepalingen

Als nadere bepalingen worden hier behandeld:

  • geen douaneschuld (paragraaf 1.3.1);

  • goederen met een bijzondere bestemming (paragraaf 1.3.2);

  • douaneschuld bij uitvoer (paragraaf 1.3.3);

  • douaneschuld bij verboden goederen (paragraaf 1.3.4);

  • douaneschuld bij uitvoer producten actieve veredeling (paragraaf 1.3.5);

  • vrijstelling toch van toepassing (paragraaf 1.3.6);

  • afrondingsregels bij het vaststellen van het verschuldigd bedrag (paragraaf 1.3.7).

Naar boven

1.3.1 Geen douaneschuld (fictief) (artikel 206 CDW)

In de hieronder genoemde gevallen handelt u alsof er geen douaneschuld is ontstaan. Er is in deze gevallen iets met de goederen gebeurd, waardoor het niet gerechtvaardigd is belasting te heffen.

Er ontstaat (fictief) geen douaneschuld als belanghebbende kan aantonen dat hij zijn verplichtingen die voortvloeien uit:

  • hetzij het aanbrengen en aangeven van de goederen (artikelen 38 tot en met 41 of artikel 177, tweede streepje, CDW),

  • hetzij de tijdelijke opslag van de betrokken goederen,

  • hetzij het gebruik van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst,

niet kon nakomen omdat de goederen:

  • algeheel vernietigd zijn

  • onherstelbaar verloren zijn gegaan.

Onherstelbaar verlies of vernietiging kan drie oorzaken hebben:

  • een oorzaak die verband houdt met de aard van de goederen (bijvoorbeeld verdamping);

  • toeval of overmacht;

  • toestemming van de douane-autoriteiten.

Goederen zijn onherstelbaar verloren als niemand ze meer kan gebruiken.
(artikel 206, lid 1, CDW)

Wanneer belanghebbende verzoekt om toepassing van artikel 206 CDW vanwege een oorzaak die verband houdt met de aard van de goederen, kan dat alleen wanneer er geen sprake is van nalatigheid of manipulatie zijnerzijds. Onder nalatigheid of manipulatie wordt in het bijzonder verstaan het niet-naleven van voorschriften inzake vervoer, opslag behandeling of bewerking en verwerking van goederen die door de douane zijn vastgesteld of die voortvloeien uit en normaal gebruik van de betrokken goederen (artikel 862 TVo. CDW).

U kunt belanghebbende ontslaan van zijn bewijslast wanneer het voor u duidelijk is dat het verlies niet uit een ander oorzaak dan uit de aard van het goed voortvloeit (artikel 863 TVo. CDW).

Wanneer belanghebbende niet aantoont dat het werkelijke verlies groter was dan het door toepassing van het met betrokken goed overeenstemmende vaste percentage berekende verlies, past u de nationale bepalingen toe met betrekking tot vaste percentages voor onherstelbaar verlies dat voortvloeit uit de aard van het goed zelf (artikel 864 TVo. CDW).

Naar boven

1.3.2 Goederen met een bijzondere bestemming (artikel 208 CDW)

Voor goederen met een bijzondere bestemming is een verlaagd recht of het nulrecht van toepassing. Deze goederen moeten binnen de termijn die is opgenomen in de vergunning hun bijzondere bestemming hebben gekregen.

Voor goederen met een bijzondere bestemming gelden enkele nadere bepalingen. Deze worden hieronder behandeld.

  1. Als goederen die in het vrije verkeer zijn gebracht met toepassing van een verlaagd recht of het nulrecht, niet op tijd hun bijzondere bestemming krijgen, ontstaat een douaneschuld. De termijn wordt bewaakt via een controle-exemplaar T5.

Als de verplichting niet is nagekomen door vernietiging of verlies van de goederen (zie vorige paragraaf), wordt de douaneschuld geacht niet te zijn ontstaan. In dat geval worden de resten en het afval als niet-communautaire goederen beschouwd. Deze bepaling is nodig omdat de goederen zich na de invoer in het vrije verkeer bevinden. Zonder deze bepaling is het niet mogelijk de resten en het afval te belasten.

Ook ontstaat er geen douaneschuld als de goederen hun bijzondere bestemming niet op tijd volgen doordat ze met toestemming van de douaneautoriteiten zijn uitgevoerd of wederuitgevoerd.

  1. 2. Als goederen in het vrije verkeer worden gebracht tegen een verlaagd recht of het nulrecht, blijven ze onder douanetoezicht. Onttrekking aan het douanetoezicht leidt tot een douaneschuld (zie paragraaf 1.1.3). Ook kan een douaneschuld ontstaan als na de invoer niet aan de voorwaarden van de douaneregeling wordt voldaan (zie paragraaf 1.1.4).

Als er een douaneschuld ontstaat voor goederen die zijn ingevoerd met een verlaagd recht wegens hun bijzondere bestemming, moet u bij de berekening van de douaneschuld natuurlijk rekening houden met het verlaagde recht dat al is betaald bij het in het vrije verkeer brengen.
Anders zou een deel van de belasting dubbel worden betaald. Bij een nulrecht doet dit probleem zich natuurlijk niet voor.
(artikelen 82, 203, 204, 206 lid 2, 207, 208 CDW)

Naar boven

1.3.3 Douaneschuld bij uitvoer (artikelen 209 tot en met 211 CDW)

Op dit moment zijn er geen rechten bij uitvoer ingesteld. Het is mogelijk dat in de toekomst wel rechten bij uitvoer van kracht worden. In dat geval moet worden bepaald:

  • in welk geval er een douaneschuld ontstaat;

  • op welk tijdstip de schuld ontstaat;

  • wie schuldenaar is.

Een douaneschuld bij uitvoer ontstaat bij:

  1. uitvoer uit het douanegebied van de EG met een aangifte ten uitvoer;

  2. uitvoer uit het douanegebied van de EG zonder aangifte ten uitvoer;

  3. het niet nakomen van de voorwaarden die gelden voor vrijstelling van rechten bij uitvoer, terwijl op die vrijstelling wel aanspraak is gemaakt.

(artikelen 209, 210, 211 CDW)

Naar boven

1.3.4 Douaneschuld bij verboden goederen (artikel 212 CDW)

Een douaneschuld ontstaat ook bij invoer van:

  • "verboden" goederen;

  • goederen waarvoor een invoerbeperking geldt.

De aard van de goederen is hierbij niet van belang.

Uitzonderingen

Hierop bestaan twee uitzonderingen. Er ontstaat geen douaneschuld als de volgende verboden goederen op onregelmatige wijze (smokkel) worden binnengebracht:

  1. vals geld;

  2. verdovende middelen en psychotrope stoffen die niet worden gebruikt voor medische of wetenschappelijke doeleinden.

Deze twee uitzonderingen zijn een direct gevolg van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het is mogelijk dat het Hof in de toekomst nog meer uitzonderingen vaststelt.
(artikel 212 CDW)

Naar boven

1.3.5 Douaneschuld bij uitvoer producten actieve veredeling

Artikel 216 CDW is een bijzondere bepaling. Op grond van dit artikel ontstaat er namelijk een douaneschuld voor goederen die na actieve veredeling weer worden uitgevoerd.

De Europese Unie heeft met bepaalde landen overeenkomsten gesloten. Op grond van deze overeenkomsten krijgen goederen die van oorsprong zijn uit de Europese Unie een preferentiële tariefbehandeling bij invoer in het betreffende derde-land. In enkele overeenkomsten wordt hierbij een voorbehoud gemaakt. Als de goederen onder de regeling actieve veredeling zijn gemaakt in de Gemeenschap dan moeten over de niet-communautaire goederen de rechten bij invoer worden betaald.

Let op!

Het is dus niet zo dat er rechten bij uitvoer verschuldigd zijn.
De reden hiervoor is dat de Gemeenschap wil voorkomen dat er helemaal nergens rechten bij invoer worden betaald over de verwerkte niet-communautaire goederen. Niet in de Gemeenschap, omdat er gebruik wordt gemaakt van de regeling actieve veredeling. Niet in het derde land waarmee de overeenkomst is gesloten, omdat er sprake is van een preferentiële regeling.

De douaneschuld ontstaat door de geldigmaking van de documenten die nodig zijn om in het derde land gebruik te kunnen maken van de preferentie. Denkt u hierbij vooral aan het geldig maken van een EUR.1. Hoewel de schuld ontstaat door deze geldigmaking, is het tijdstip van geldigmaking niet het tijdstip waarop de schuld ontstaat.

Tijdstip

De douaneschuld bij invoer ontstaat op het moment dat de aangifte ten uitvoer wordt aanvaard. Schuldenaar is de aangever. Handelt de aangever voor rekening van een ander dan is ook de persoon voor wiens rekening de aangifte wordt gedaan schuldenaar.

De douaneschuld is gelijk aan de douaneschuld die zou ontstaan als dezelfde goederen waren aangegeven voor het vrije verkeer, ter beëindiging van de regeling actieve veredeling. Van belang is wel dat er, anders dan bij afzien van de vrijstelling, géén compenserende interesten verschuldigd zijn.
(artikel 216 CDW; artikel 589 TVo. CDW.)

Naar boven

1.3.6 Vrijstelling toch van toepassing

In die gevallen waarin bij een normale gang van zaken één van de vrijstellingen van de artikel 184 tot en met 187 CDW (begunstigde verrichtingen) van toepassing zou zijn geldt die vrijstelling ook wanneer een douaneschuld ontstaat op grond van één van de volgende artikelen:

  • 202onregelmatige invoer;

  • 203onttrekking aan het douanetoezicht;

  • 204niet nakoming verplichtingen;

  • 205verbruik of gebruik in vrije zone of vrij entrepot;

  • 210onregelmatige uitvoer;

  • 211niet nakomen van voorwaarden bij uitvoer;

  • en belanghebbende niet frauduleus gehandeld heeft of duidelijk nalatig is geweest;

  • en belanghebbende aantoont dat aan de overige voorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling is voldaan.

    (artikel 212bis CDW).

Naar boven

1.3.7 Afrondings- berekeningsregels bij het vaststellen van het verschuldigd bedrag

In artikel 7:9 Algemene douanewet wordt de mogelijkheid gegeven om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot:

a. de afronding van bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van de rechten bij invoer;
b. de berekening van de rechten bij invoer indien de hoeveelheid van de goederen kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt;
c. de afronding van de verschuldigde rechten bij invoer, compenserende interesten en kosten van ambtelijke werkzaamheden.

Deze regels zijn gesteld in de artikelen 8:3 tot en met 8:5 van de Algemene douaneregeling.

  1. Afronding van bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van de rechten bij invoer;

De bedragen en hoeveelheden die dienen als grondslag voor de berekening van de rechten bij invoer worden als volgt afgerond.

Gedeelten van een euro worden rekenkundig afgerond op hele euro's. Gedeelten van een kilogram, van een liter of van een meter worden afgerond op een gehele kilogram, een gehele liter of een gehele meter.
(artikel 8:3, lid 1 en 2, Algemene douaneregeling)

Bedragen de hoeveelheden minder dan een kilogram, een liter of een meter en dan ook weer gedeelten van 100 gram, een deciliter of een decimeter dan worden de hoeveelheden naar boven afgerond op 100 gram een deciliter of een decimeter. Bijvoorbeeld 356 gram wordt 400 gram.
(artikel 8:3, lid 3, Algemene douaneregeling)

Moeten de rechten bij invoer, andere belastingen, heffingen en retributies berekend worden over het volumepercentage ethylalcohol dan gebeurt dit per tiende percent absolute ethylalcohol waarbij gedeelten van tiende percenten worden verwaarloosd.
(artikel 8:3, lid 4, Algemene douaneregeling)

  1. b. De berekening van de rechten bij invoer indien de hoeveelheid van de goederen kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt;

Wanneer de hoeveelheid goederen waarover de rechten bij invoer moeten worden berekend groter of kleiner is dan de hoeveelheid waarin het douanetarief is uitgedrukt worden de rechten bij invoer naar evenredigheid berekend.
(artikel 8:4 Algemene douaneregeling)

  1. c. De afronding van de verschuldigde rechten bij invoer, compenserende interesten en kosten van ambtelijke werkzaamheden.

De bedragen van de verschuldigde rechten bij invoer, heffingen, retributies, renten, interesten of kosten van ambtelijke werkzaamheden worden rekenkundig afgerond op eurocenten.
Bijvoorbeeld € 50,7851 wordt € 50,79. Wanneer de berekening plaatsvindt aan de hand van een aangifte dan vindt de afronding plaats voor elk onderdeel van de aangifte.
(artikel 8:5 Algemene douaneregeling)

Naar boven

1.4 Meerdere schuldenaren voor één schuld

Diverse feiten kunnen leiden tot het ontstaan van een douaneschuld. De verschillende belastbare feiten worden genoemd in de artikelen 201 en volgende van het CDW. Het belangrijkste belastbare feit is de invoer in het vrije verkeer door middel van een aangifte. Daarnaast zijn er andere belastbare feiten zoals het onregelmatig binnenbrengen, onttrekken aan het douanetoezicht en het niet naleven van de verplichtingen van een douaneregeling. De boeking achteraf sluit op deze verschuldigdheidsbepaling aan. Bij ieder belastbaar feit staat aangegeven wie als schuldenaar voor die desbetreffende schuld aangemerkt kunnen worden. Het kan voorkomen dat er voor één schuld meerdere schuldenaren aangewezen worden. Enige voorbeelden.

Voorbeeld 1:

in een geval van niet zuivering van een vervoersdocument kunnen meerdere mensen betrokken zijn geweest bij de onttrekking van de goederen aan het douanetoezicht. Zij kunnen dan ieder voor zich als schuldenaar worden aangewezen voor de schuld die is ontstaan ten gevolge van de niet zuivering.

Voorbeeld 2:

Bij de invoer van goederen is het gebruikelijk dat een importeur een douane-expediteur inschakelt om hem te vertegenwoordigen bij het vervullen van de invoerformaliteiten. In Nederland doet de vertegenwoordiger (meestal een douane-expediteur) veelal de aangifte op naam en voor rekening van de importeur (directe vertegenwoordiging). Hij betaalt de verschuldigde belastingen aan de douane en factureert deze vervolgens aan zijn opdrachtgever, de importeur die formeel aangever wordt.
Indien de douane achteraf, bijvoorbeeld bij een controle na de invoer (CNI), tot de conclusie komt dat te weinig belasting is geheven, vindt een boeking achteraf plaats bij deze aangever. De vertegenwoordiger kan eventueel ook als schuldenaar aangemerkt worden, maar dat kan alleen als het te weinig heffen van douanerechten veroorzaakt is door het feit dat hij zelf gegevens heeft verstrekt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze gegevens verkeerd waren.

Let op!

het fenomeen dat er meerdere schuldenaren zijn voor dezelfde belastingschuld doet zich alléén voor bij de belastingen die de douane heft bij invoer (= UTB ‘s), dus niet bij binnenlandse accijns en verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (naheffingaanslagen wegens uitslag). Bij binnenlandse accijns en verbruiksbelasting kunnen er voor één goed wel meerdere schuldenaren zijn, maar dan heeft elke schuldenaar een eigen belastingschuld. Voor deze belastingen krijgt elke schuldenaar dus een naheffingsaanslag met weliswaar daarop hetzelfde bedrag, maar met een ander aanslagnummer dan de andere schuldenaren. Van deze verschillende schulden wordt er overigens maar één geïnd en wel bij de eerste schuldenaar die betaalt. Over één accijnsgoed wordt dus maar één keer accijns betaald. Omdat het in dit geval allemaal aparte schulden betreft zal na betaling door één schuldenaar aan de andere schuldenaren een teruggaafbeschikking gezonden moeten worden.

Naar boven

1.4.1 Werkzaamheden van de inspecteur

Opmaken van de Uitnodiging tot betaling (UTB)

Als voorbeeld van een geval waarin er meerdere schuldenaren zijn voor één schuld dient het volgende geval.

Voorbeeld:

Bij importeur X is een CNI ingesteld. X laat zijn aangiften verzorgen door aangever A die op eigen naam voor eigen rekening aangifte doet. X heeft aan A facturen verstrekt, terwijl hij wist dat daarop te lage waarden waren vermeld. Dit leidt tot een boeking achteraf. Aangever A krijgt een UTB van € 10.000. Omdat X bewust onjuiste informatie heeft verstrekt aan zijn aangevers is hij zelf ook schuldenaar.

Als een importeur eveneens als schuldenaar kan worden aangewezen wegens het bewust verstrekken van onjuiste gegevens wordt voor het deel waarvoor hij kan worden aangesproken een UTB opgemaakt voor zowel de importeur als de aangever. Dat er in dat geval sprake is van dezelfde schuld komt tot uitdrukking in de nummering van de UTB’s.

In de situatie geschetst in het bovenstaande voorbeeld krijgt A een UTB voor € 10.000 en importeur X ook. Omdat het dezelfde schuld betreft krijgen beide UTB’s het zelfde nummer, bijvoorbeeld 123. Om verwarring te voorkomen wordt de UTB van de aangever A aangevuld met letter A, en de UTB van importeur X met een letter B.

Er wordt dus pèr schuldenaar een UTB opgemaakt. De douaneschuld wordt echter maar één keer geboekt in het systeem DOH/DOI, er is immers maar één douaneschuld. De gegevens van de UTB moeten als ORG-verplichting in het systeem opgenomen worden. Bij registratie genereert het systeem het nummer (betalingskenmerk) van de UTB. Dit nummer wordt overgenomen op alle UTB’s die voor deze douaneschuld opgelegd zijn. Ter identificatie wordt, door degene die de UTB opmaakt, het nummer op de verschillende UTB’s verbijzonderd door er een letter A, B, C, enzovoort aan toe te voegen.

Geldt voor één of meer van de schuldenaren de verlengde termijn voor boeking achteraf van vijf jaar, dan wordt voor de extra jaren (dus de twee oudste jaren) een aparte UTB opgemaakt voor deze schuldena(a)r(en).

Let op!

Naast de UTB, kan het voorkomen dat een boete wordt opgelegd: per schuldenaar wordt individueel een boete opgelegd: samen één schuld, maar ieder zijn eigen boete.

Registratie in het systeem DOH/DOI

Zoals gezegd wordt de douaneschuld slechts één maal geboekt in het systeem. Bij de registratie van de UTB moet in het veld "Medeverantwoordelijk" JA aangegeven worden. Het aanklikken van deze optie is voor het systeem een signaal dat de invordering van deze schuld automatisch aan de ontvanger van de competente regio wordt overgedragen. Omdat de douaneschuld als ORG-verplichting wordt geboekt, zal er geen geautomatiseerde verrekening met andere belastingen/teruggaven plaatsvinden en ontbreekt het fiscaal/douanenummer alsmede het bank- of girorekeningnummer van de schuldenaar op de acceptgiro.

Kopie UTB’s

Direct nadat de douaneschuld als ORG-verplichting in het systeem is geregistreerd, worden door het heffende team kopieën van de UTB’s gezonden aan de ontvanger. Voor de duidelijkheid moet op de aanbiedingsbrief "meerdere schuldenaren voor één douaneschuld" vermeld worden.

Het niet juist uitvoeren van één van de hierboven aangegeven handelingen kan tot gevolg hebben dat de douaneschuld wordt verrekend en daardoor ophoudt te bestaan. Het gevolg hiervan is dat de medeschuldenaar, in veel gevallen de werkelijke veroorzaker van de douaneschuld, buiten schot blijft.

Achteraf meerdere schuldenaren

Soms ontdekt de douane pas ná de boeking van de douaneschuld dat er nog één of meer andere schuldenaren zijn. In dat geval kan aan deze extra schuldenaren alsnog een uitnodiging tot betaling worden gezonden, met hetzelfde nummer als de reeds verzonden uitnodiging(en) tot betaling. De hierboven beschreven werkwijze kan ook in dit geval worden gevolgd.

Ook aIs de douaneschuld in het systeem niet als ORG-verplichtiging is geregistreerd (omdat er eerst maar één schuldenaar bekend was) kan er alsnog een UTB aan de nieuw ontdekte schuldenaren worden gezonden. Om in deze situatie te voorkomen dat er automatisch verrekeningen plaatsvinden - er is immers op het fiscale nummer van de eerste schuldenaar geboekt - moet de financiële afhandelingscode bij de betreffende klant in KIS gewijzigd worden in "verrekening via regio". Als de betreffende vordering opgenomen moet worden (of al is opgenomen) in de B-boekhouding kan volstaan worden om in DOI de invorderingsstatus te wijzigen in UB.

Naar boven

1.4.2 Werkzaamheden van de ontvanger

Registreren KAP-aantekening

Als de kopieën van de UTB’s bij de ontvanger binnenkomen, worden direct alle namen en nummers van de verschillende schuldenaren in het KAP record van het systeem DOI geregistreerd. De kopieën van de UTB’s worden vervolgens op nummer gearchiveerd in de ordners, tezamen met de andere ORG-aanslagen.

Dossiervorming

Voor de aanslagen wordt direct een invorderingsdossier aangelegd op naam van de schuldenaar aan wie de UTB is uitgereikt met toevoeging van de letter A. Het dossier bestaat uit een omslag (groene map) met daarin per aangewezen schuldenaar een omslag (witte map). Per map wordt een kopie van de UTB alsmede een mutatieformulier met de KAP aantekeningen opgeborgen.

Naar boven

1.4.3 Werkzaamheden behandelen bezwaar

Vóórdat het bezwaarschrift behandeld wordt

Zodra de bezwaaradministratie een bezwaarschrift met betrekking tot een UTB - waarvoor meerdere schuldenaren zijn aangewezen - ontvangt, moet het systeem DOH/DOI geraadpleegd worden. Als er al meerdere bezwaarschriften voor dezelfde douaneschuld zijn ontvangen, zorgt de bezwaaradministratie ervoor dat er slechts één bezwaarbehandelaar wordt aangewezen. Hiervan wordt aantekening gesteld in het postregistratiesysteem Doupris. Bij wijziging van de behandelaar moet dit aangetekend worden in het systeem. Bij de behandeling van het bezwaarschrift is het noodzaak dat het dossier met de originele heffingsstukken wordt opgevraagd bij het team dat de heffing heeft opgelegd.

Uitspraak op het bezwaarschrift.

De afwijzing van bezwaren zal weinig problemen opleveren. De toewijzing van een bezwaarschrift kan echter twee heel verschillende gevolgen hebben. Ofwel de schuld vervalt, ofwel één of meer van de schuldenaren wordt niet langer als schuldenaar aangemerkt.

Geen douaneschuld

Als een bezwaarschrift wordt toegewezen, omdat één van de schuldenaren bijv. aan kan tonen dat de douanebestemming is gevolgd, of dat de waarde ten onrechte is verhoogd, komt de douaneschuld te vervallen. Dit betekent dat voor alle schuldenaren de schuld is komen te vervallen en zij niet meer kunnen worden aangesproken voor die schuld.

Degene die het bezwaarschrift heeft ingediend krijgt een uitspraak waar uit de overwegingen blijkt dat de rechten ten onrechte achteraf geboekt zijn. Het bezwaar wordt gegrond verklaard. Voor de ontvanger wordt, na de ondertekening, opgenomen welke bedragen eventueel teruggegeven/kwijtgescholden moeten worden. Aan de eveneens als schuldenaar(en) aangewezen personen wordt door de inspecteur een brief gezonden met de mededeling dat gebleken is dat ten onrechte achteraf is geboekt en dat hij (zij) derhalve niet langer tot betaling van de schuld gehouden is (zijn).

Indien meerdere schuldenaren bezwaar hebben gemaakt wordt als volgt gehandeld. De bezwaarbehandelaar neemt contact op met de ontvanger om te vragen of er betaald is en zo ja, door wie:

  1. Als de schuld niet is betaald worden beide bezwaren gegrond verklaard en wordt voor de ontvanger, na de ondertekening, opgenomen van welke bedragen er kwijtschelding wordt verleend.

  2. Ook als de schuld wél is betaald worden beide bezwaren gegrond verklaard. Op de uitspraak van de degene die betaald heeft wordt vervolgens, na de ondertekening, voor de ontvanger opgenomen voor welke bedragen er terugbetaling wordt verleend. Op de uitspraak van de andere schuldenaar (die niet betaald heeft) wordt, na de ondertekening, opgenomen voor welke bedragen er kwijtschelding wordt verleend. De kwijtschelding of terugbetaling wordt vervolgens eenmaal als ORG in het systeem DOH geregistreerd (niet gekoppeld).

Geen schuldenaar

Wanneer een bezwaarschrift wordt toegewezen omdat een schuldenaar aantoont niet verantwoordelijk te zijn voor het ontstaan van de douaneschuld, maar de schuld voor de overige schuldenaren gehandhaafd dient te blijven, moet het dictum als volgt luiden:

Uitspraak op uw bezwaarschrift:

"Gelet op het bovenstaande verklaar ik uw bezwaar gegrond. U wordt niet als schuldenaar aangemerkt."

Let op!

In dit geval blijft de schuld dus in stand. De andere schuldenaren kunnen daar (nog steeds) voor aangesproken worden. Er wordt dan géén kwijtschelding/terugbetaling in DOH Geregistreerd.

Overleg met de ontvanger

Nadat de behandelaar van het bezwaarschrift uitspraak heeft gedaan en tot terugbetaling heeft besloten, moet het resultaat hiervan normaliter door de administratie verwerkt worden in het systeem DOH. In deze situatie blijft registratie in DOH echter achterwege.

Heeft de bezwaarbehandelaar geoordeeld dat iemand ten onrechte als schuldenaar is aangemerkt, dan zal de ontvanger hierover een aantekening stellen in het KAP record van DOI en een uitdraai hiervan moeten maken voor het invorderingsdossier. Voor de situatie dat er inmiddels al is betaald door iemand die achteraf geen schuldenaar blijkt te zijn zij verwezen naar punt 1.4.4 van dit onderdeel.

Naar boven

1.4.4 Herleven betalingsverplichting

Betaling

Wanneer één van de schuldenaren de schuld heeft betaald, is de schuld teniet gegaan (artikel 233 CDW). De andere schuldenaren zijn dan van hun betalingsverplichting ontheven. Overwogen kan worden om de andere schuldenaren hierover te informeren. Zie echter onderstaande tekst.

Herleven betalingsverplichting

Wanneer in de bezwaarfase wordt vastgesteld dat één van de schuldenaren ten onrechte als schuldenaar is aangemerkt en deze persoon is degene die de schuld heeft betaald, dan moet geconcludeerd worden dat hij onverschuldigd heeft betaald. De ontvanger zal het onverschuldigd betaalde moeten terugstorten en de andere schuldenaren zullen alsnog moeten betalen. NB: Dit is een terugbetaling door de ontvanger wegens onverschuldigde betaling, niet een terugbetaling op grond van het CDW. De inspecteur maakt dus géén terugbetalingsbeschikking op.

De ontvanger stuurt aan degenen die alsnog gehouden zijn om de betalingsverplichting na te komen een brief ("herinnering") waarin hij mededeelt dat de schuld nog open staat en ze uitnodigt om alsnog te betalen. Eventueel kan in deze brief uitgelegd waarom er alsnog betaald moet worden.

Naar boven

1.5 Uitzonderingen

Voor de omzetbelasting, de accijns en de verbruiksbelastingen bij invoer gelden enkele belangrijke uitzonderingen.

Naar boven

1.5.1 Uitzonderingen omzetbelasting bij invoer

Gebiedsverschillen

De volgende gebieden maken wel deel uit van het douanegebied van de Gemeenschap, maar maken géén deel uit van het binnenland van de Gemeenschap voor de heffing van de omzetbelasting:

  • de overzeese departementen van Frankrijk;

  • de berg Athos;

  • de Kanaaleilanden Alderney, Jersey, Guernsey, Sark en Herm;

  • de Canarische eilanden;

  • de Åland-eilanden.

(artikel 2a Wet op de omzetbelasting 1968 jo artikel 349 VEU Verdrag, artikel 3 CDW, artikel 6, BTW Richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG))

Voor goederenverkeer tussen deze gebieden en de rest van het douanegebied van de Gemeenschap is het systeem van de intra-communautaire transacties dus niet van toepassing. Het belastbare feit voor de heffing van omzetbelasting van goederen uit deze gebieden is de invoer, niet de intra-communautaire verwerving (artikel 6, BTW Richtlijn (Richtlijn 2006/112/EG) en artikel 1, onder d, Wet op de omzetbelasting 1968).

De volgende gebieden maken gedeeltelijk deel uit van het douanegebied van de Gemeenschap, maar maken géén deel uit van het binnenland van de Gemeenschap voor de heffing van de omzetbelasting:

  • het Prinsdom Andorra, vanaf Hoofdstuk 25 van het Geharmoniseerd Systeem (hiervoor geldt dat wanneer goederen uit deze hoofdstukken worden ingevoerd omzetbelasting bij invoer wordt geheven maar geen rechten bij invoer. Voor goederen uit de overige hoofdstukken geldt dat zowel omzetbelasting als rechten bij invoer worden geheven);

Invoerdefinitie

De Wet op de omzetbelasting 1968 kent een eigen definitie van het begrip invoer. U mag er van uit gaan dat als er een douaneschuld ontstaat er ook omzetbelasting bij invoer verschuldigd is. De wijze van heffing van omzetbelasting bij invoer kan echter verschillen van de wijze van heffing van een douaneschuld (artikel 18 Wet op de omzetbelasting 1968, zie hierna).1)

Noot 1: Bijvoorbeeld Hof van Justitie EU 29 april 2010, zaak C 230/08, r.o. 91-92.

Heffing op grond van artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968

In het voorgaande is er steeds van uitgegaan dat de heffing van de omzetbelasting op dezelfde manier gebeurt als de heffing van het invoerrecht.

Op deze regel is een belangrijke uitzondering. Op grond van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt de heffing van omzetbelasting bij invoer in een drietal gevallen verlegd naar de binnenlandse omzetbelastingaangifte van de ondernemer voor wie de goederen bij de invoer bestemd zijn:

  1. Als de ondernemer voor wie de goederen bestemd zijn een aanwijzing heeft op grond van artikel 23 (BTW-identificatienummer). Heeft een ondernemer een BTW-identificatienummer, dan moet de heffing van omzetbelasting worden verlegd. De taak van de douane blijft in dat geval beperkt tot een controle of het gebruikte BTW-identificatienummer inderdaad van de ondernemer is voor wie de goederen bestemd zijn.

  2. Als het een van de goederen genoemd in artikel 17 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 betreft. Deze goederen kunt u in het Gebruikstarief herkennen doordat in de kolom "OB" een letter "v" is opgenomen. Het betreft voornamelijk ruwe grondstoffen voor de industrie.

  3. Als het voor een ondernemer bestemde goederen betreft waarmee in Nederland een vervoermiddel wordt bevoorraad (artikel 17a Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968).

Uit arresten van de Hoge Raad (BNB 1992/2 en 1991/314) blijkt dat de verleggingsregeling ook moet worden toegepast als er een douaneschuld ontstaat door een andere oorzaak dan een aangifte ten invoer. Denk bijvoorbeeld aan frauduleuze invoer, vermis in entrepot en niet-zuivering. Als er een douaneschuld is ontstaan moet u daarom altijd ambtshalve nagaan of de heffing van omzetbelasting moet worden verlegd. Indien verlegging van toepassing kan worden verklaard, verzoekt u de aangever een schriftelijke verklaring van de aangewezen ondernemer te overleggen waaruit blijkt dat deze goederen voor hem zijn bestemd in de zin van artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze verklaring voorkomt dat verlegging plaatsvindt naar ondernemers die geen betrokkenheid hebben bij de betreffende zending.

Voorwaarde voor verlegging is dan wel dat de goederen op het moment van de invoer bestemd zijn voor een ondernemer die beschikt over een BTW-identificatienummer. Goederen worden in het algemeen geacht te zijn bestemd voor een ondernemer, als de desbetreffende ondernemer de goederen overeenkomstig zijn bedrijfsvoering betrekt. Dit laatste doet zich voor wanneer de ondernemer de goederen zelf invoert of daarvoor opdracht heeft gegeven aan, bijvoorbeeld een douane-expediteur.

Ook als niet duidelijk is waar de goederen zijn gebleven (bijvoorbeeld bij diefstal) moet de verleggingsregeling worden toegepast. De toepassing van de regeling blijft dus niet beperkt tot gevallen waarin er slechts formeel wat fout is gegaan, maar de goederen wel zijn aangekomen bij de ondernemer waarvoor zij bestemd zijn.

Renseignering

De verlegde omzetbelasting moet worden opgenomen in de binnenlandse OB-aangifte van de ondernemer voor wie de goederen bestemd zijn. Om dit te bereiken moet u de ondernemer er over inlichten dat hij omzetbelasting is verschuldigd en dat hij deze omzetbelasting in zijn aangifte moet verwerken. Daarvoor kunt u gebruik maken van het formulier dat is opgenomen als bijlage 1.

Daarnaast moet ook het kantoor van de Belastingdienst waaronder de ondernemer ressorteert worden ingelicht via een renseignement. Hiervoor kunt u gebruik maken van het formulier dat is opgenomen als bijlage 2.

De heffing van omzetbelasting bij invoer is schematisch weergegeven in bijlage 3.
(artikelen 18, 22 en 23 Wet op de omzetbelasting 1968, artikelen 17, 17a, 18 en 18a Uitvoeringsbeschikking Omzetbelasting 1968)

Naar boven

1.5.2 Uitzonderingen accijns en verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken

Er zijn enkele gebieden die als land een andere status hebben. Dit wordt in de volgende paragraaf besproken.

Gebiedsverschillen

De volgende delen van het douanegebied van de Gemeenschap worden door de Wet op de accijns en door de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken aangemerkt als "derde land":

  • de overzeese departementen van Frankrijk;

  • de Canarische eilanden;

  • de Kanaaleilanden;

  • de Åland-eilanden.

(artikel 1a Wet op de accijns en artikel 2 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken jo artikel 349 VEU, artikel 3 CDW en artikel 5 Richtlijn 2008/118EG).

Voor goederenverkeer tussen deze gebieden en de rest van het douanegebied van de Gemeenschap is het systeem van accijnsheffing wegens uitslag dus niet van toepassing. Het belastbare feit voor de heffing van accijns van goederen uit deze gebieden is de invoer.

Het Prinsdom Andora behoort gedeeltelijk tot het douanegebied van de Gemeenschap en wel vanaf Hoofdstuk 25 van het Geharmoniseerd Systeem. Daarom geldt dat wanneer goederen uit deze hoofdstukken worden ingevoerd accijns en verbruiksbelastingen bij invoer worden geheven maar geen rechten bij invoer. Voor goederen uit de overige hoofdstukken geldt dat zowel accijns en verbruiksbelastingen als rechten bij invoer worden geheven.

Invoerdefinitie

De Wet op de accijns, de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en de Wet belastingen op milieugrondslag kennen een eigen definitie van het begrip invoer (artikel 1a, lid 1 jo artikel 2, lid 1 letter d Wet op de accijns, artikel 5 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en artikel 32 letter m Wet belastingen op milieugrondslag). U mag ervan uitgaan dat als er een douaneschuld ontstaat er ook accijns verbruiksbelasting en kolenbelasting bij invoer verschuldigd is. De betrokken wetten verklaren de douanewetgeving immers van overeenkomstige toepassing als het om invoer gaat (artikel 62 Wet op de accijns, artikel 26 Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en artikel 41 Wet belastingen op milieugrondslag). Op deze regel is een belangrijke uitzondering. Er is geen accijns of verbruiksbelasting verschuldigd als een accijnsgoed vanuit een derde land - eventueel na plaatsing onder een douaneregeling of na tijdelijke opslag - wordt overgebracht naar een accijnsgoederenplaats dan wel naar een inrichting voor verbruiksbelastingen.

Naar boven