Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

5.00.00 Overige bepalingen

17 Bijlage 1. Aanwijzingen voor de ambtelijke versluiting

In deze bijlage worden aanwijzingen gegeven voor het ambtelijk versluiten (verzegelen) van goederen en vervoermiddelen.

Naar boven

17.1 A. Het te gebruiken materiaal

Voor ambtelijke versluiting wordt het volgende materiaal gebruikt:

  1. a. verzegeltang, plomben en verzegeltouw of -draad;

  2. b. cachetten en lak;

  3. c. verzegelrolstempel met plakbandstroken.

Het materiaal wordt, met uitzondering van verzegeldraad en plakbandstroken, van rijkswege aan de ambtenaren verstrekt. Het wordt, met uitzondering van lak, aangevraagd op de voet van de Instructie Werktuigen.

Verzegeldraad moet bestaan uit een metalen kern, waaromheen spiraalsgewijs een dunnere metaaldraad is gewonden.

Als verzegeltouw zijn twee soorten in gebruik:

  • verzegeltouw zonder koperdraad;

  • verzegeltouw met koperdraad. Dit verzegeltouw wordt gebruikt bij de verzegeling van de vervoermiddelen en containers en bij aan weersinvloeden blootgestelde verzegelingen.

Van de plomben - zogenaamde perfraplomben - zijn twee modellen in gebruik. Het verkleinde model wordt gebruikt voor de verzegeling van kleine voorwerpen en voor de verzegeling van colli waarbij voor de normale plombe een gerede kans op beschadiging bestaat.

Naar boven

17.2 B. Het ontzegelen

De taak van de ambtenaren die met de ontzegeling zijn belast, is van even groot belang als die van de ambtenaren die belast zijn met het aanleggen van de verzegeling. Bij het afnemen van een verzegeling zullen zij nauwkeurig het volgende moeten nagaan:

  1. of de bouw en inrichting van het object en de wijze van verzegeling afdoende is;

  2. of de onder letter f bedoelde letters en nummers in de plomben, het rijkswapen, het randschrift en het nummer in de lakstempels of het verzegelrolstempel op de plakbandstroken en dozen voldoende duidelijk zijn afgedrukt;

  3. of er overeenstemming bestaat tussen het aantal aangebrachte en bevonden plomben, lakzegels, signodes of felspunten;

  4. of de plomben nog gaaf en ongeschonden en op de juiste wijze om het verzegeltouw zijn geknepen en de lakzegels niet verwijderd zijn geweest;

  5. of bij buitenlandse loden het verzegeltouw daaruit niet verwijderd is geweest;

  6. of codeletter en -nummer en tangnummer op de plomben, of het randschrift en nummer op de lakstempels, of de opdruk en het nummer van het verzegelrolstempel corresponderen met hetgeen daaromtrent op het document is vermeld;

  7. of het verzegeltouw nog gaaf is, met name niet doorgesneden en weer aaneengelijmd, -gesplitst of geknoopt;

  8. of een verzegeling is aangebracht, waarbij gebruik is gemaakt van verzegeltang die in het boekwerk "Dienststempels en verzegeltangen" als verloren, gestolen of nagemaakt gesignaleerd is.

Het kan voorkomen dat de ambtenaren een afwijking constateren. Hierbij zijn de volgende twee situaties mogelijk:

  1. Het betreft een afwijking van hetgeen waarvan wordt uitgegaan onder de letters c tot en met h of een andere onregelmatigheid. De ambtenaren gaan als volgt te werk:

    • Zij lichten meteen hun teamleider in.

    • Zij gaan direct na of goederen aan de lading zijn onttrokken of daaraan zijn toegevoegd en ze verzamelen de nodige gegevens voor het instellen van een bekeuring.

  2. Het betreft een afwijking van hetgeen waarvan wordt uitgegaan onder de letters a en b. De ambtenaren gaan als volgt te werk:

    • Als er fraude vermoed wordt, handelen ze als onder situatie 1 hiervoor is aangegeven.

    • Als er geen fraude vermoed wordt, dan brengen zij de geconstateerde afwijking onder vermelding van de benodigde bijzonderheden (document, vervoermiddel, enzovoorts) en eventueel onder overlegging van de desbetreffende plomben ter kennis van hun teamleider. Deze treft de nodige maatregelen. Als de ambtenaren het gebruik van een onder letter h bedoelde verzegeltang constateren, lichten ze eveneens hun teamleider in, onder vermelding van alle gegevens die van belang kunnen zijn.

De aangebrachte verzegeling moet door de ambtenaren persoonlijk worden afgenomen. De ambtenaren treffen maatregelen, zodat de gebruikte plomben niet in handen van onbevoegden komen.

Naar boven

17.3 C. Vervoermiddelen en containers met certificaat van goedkeuring

Voor vervoermiddelen en containers die zijn voorzien van een van de volgende certificaten, kan worden aangenomen dat de inrichting een afdoende verzegeling mogelijk maakt. Bij deze vervoermiddelen en containers moeten de ambtenaren nagaan of de bouw en inrichting ervan in overeenstemming zijn met het certificaat en met de voor wegvoertuigen bijgevoegde foto's, en verder of zich in de sluiting geen kennelijke onvolkomenheden voordoen.

  • een geldig certificaat van goedkeuring als is bedoeld in artikel 17 van de TIR-Overeenkomst 1959 of artikel 12 of 13 van de TIR-Overeenkomst 1975;

  • een geldig certificaat van geschiktheid voor douanesluiting als is bedoeld in artikel 3 van het Reglement douanesluiting Rijnschepen;

  • een certificaat van goedkeuring of een vastgesteld kenteken als is bedoeld in de douane-overeenkomst voor containers.

De ambtenaren moeten er op bedacht zijn dat het overleggen van een geldig certificaat geen waarborg geeft voor de niet-vaste delen van de laadruimte van het vervoermiddel. Zo zullen bijvoorbeeld dekkleden, rijglijnen en sluitstangen zonder ambtelijke toestemming vervangen mogen worden door andere, mits deze laatste van dezelfde constructie zijn als de oorspronkelijke en uiteraard voldoen aan de ter zake gestelde eisen.

Naar boven

17.4 D. Vervoermiddelen en containers zonder certificaat van goedkeuring

Als er geen certificaat wordt vereist en ook niet aanwezig is, gaan de ambtenaren, voordat zij tot verzegeling overgaan, na of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. De toestand van de sluitinrichting moet zodanig zijn dat na het aan- brengen van de plomben een afdoende verzegeling wordt verkregen.

  2. De sluitmiddelen en scharnieren aan wanden, deuren of kleppen moeten zijn vastgelast of daaraan bevestigd zijn met bouten waarvan de moeren zich aan de binnenzijde van de laadruimte bevinden. In het laatste geval moeten de bouten zijn omgeklonken of met de moeren zijn vastgelast. De scharnierpennen moeten met de delen van de scharnieren zijn vastgelast.

  3. Bij gebruik van zogenaamde duimscharnieren, waarbij het scharnierblad in een duim draait, moeten de deuren of de kleppen niet voor, maar in de opening sluiten.

  4. Buiten de normaal aanwezige toegangsmogelijkheden mogen geen al dan niet geheime openingen of mogelijkheden bestaan om toegang tot de goederen te verkrijgen.

  5. De te gebruiken dekkleden moeten gaaf zijn en de banen waaruit zij zijn samengesteld moeten met dubbele stiknaden aan elkaar zijn genaaid. De ogen in de kleden moeten bestaan uit zeilkousen die in het doek op onderling niet te grote afstand zijn bevestigd. Bij gebruik van meerdere kleden moeten deze elkaar voldoende overlappen over een zoveel mogelijk egaal opgebouwde (dek)last;

  6. de samenstellende delen van de vervoermiddelen of containers of colli moeten goed in elkaar passen en zodanig vast verbonden zijn dat zij zonder sporen van braak na te laten, niet kunnen worden verplaatst of weggenomen.

Naast de hiervoor genoemde algemene eisen voor verzegeling wordt voor de in de onderdelen E tot en met N genoemde gevallen verwezen naar de in die onderdelen vermelde bijzondere eisen.

Naar boven

17.5 E. Zeeschepen

Zeeschepen hebben op het dek een of meer luikhoofden, die toegang geven tot de ruimen. In een luikhoofd bevinden zich, een of meer, meestal ijzeren luiken, die uitneembaar zijn en worden ondersteund door losse gebinten. Regel is, dat de luikhoofden worden afgedekt met dekkleden, de zogenaamde presennings, en pas daarna ambtelijk worden gesloten.

Sluitinrichting aanwezig

Als een sluitinrichting aanwezig is, bestaat zij veelal uit sluitbalken en sluitbeugels die over de luiken zijn gelegd en die aan de uiteinden worden vastgehouden door aan het luikhoofd bevestigde haakbalken, waarop voor verzegeling vatbare vleugelmoeren worden gedraaid.

Ook zijsluiting komt voor. Hierbij worden insteekbouten die van een baard zijn voorzien, door het luikhoofd in de zijkanten van de luiken worden gestoken en daarna een kwart slag worden gedraaid. Door de koppen van de steekbouten kan dan een zegelroede worden gestoken, die aan het uiteinde van een plombe wordt voorzien. Een schets van een sluitinrichting met sluitbalken is opgenomen in bijlage III, behorende bij het Reglement douanesluiting Rijnschepen. Na sluiting van de sluitinrichting, van welk systeem deze ook is, moet het onmogelijk zijn de luiken te verschuiven of te lichten.

Geen sluitinrichting aanwezig

Als er geen sluitinrichting aanwezig is, dan kan verzegeling plaatsvinden door het verzegeltouw met een naad door de (bovenste) presenning te trekken en het daarna door de aan het luikhoofd of in het dek aanwezige oogbouten te halen, waarna een plombe of een lakzegel wordt aangebracht.

Andere openingen dan luikhoofden

De ambtenaren besteden bijzondere aandacht aan de mogelijkheid van het bestaan van andere openingen dan de luikhoofden, waardoor toegang tot de lading mogelijk is. Deze openingen moeten uiteraard eveneens op afdoende wijze worden verzegeld. Hierbij wordt gedacht aan de volgende openingen:

  • al dan niet afneembare, op de ruimen bestaande luchtkokers;

  • verbindingen tussen kolenbunkers en ruimen;

  • toegangen vanuit de schroeftunnel tot de ruimen.

Luchtkokers zonder roosters

Luchtkokers die niet zijn voorzien van daaraan op afdoende wijze bevestigde roosters, moeten, eventueel na afneming van het losse bovenstuk, met zeildoek of bijvoorbeeld met jute stof worden afgesloten. De kappen en dergelijke worden zo mogelijk met touw en plomben of met lakzegels op afdoende wijze bevestigd. Als het afnemen van zware losse kokerdelen bezwaarlijk is, dan kunnen deze met touw en plomben door middel van ogen en handvatten aan het vaste kokerdeel worden bevestigd, waarna het bovenstuk op de hiervoor aangegeven wijze wordt afgesloten.

Let op!

  • Bij verzegeling van slechts één of enkele ruimen van een zeeschip, behoren de ambtenaren te bedenken dat tussendekken vaak meer dan één luikhoofd omvatten.

  • Bij verzegeling van de deklasten vindt het bepaalde in onderdeel F, punt 5 overeenkomstige toepassing.

Naar boven

17.6 F. Binnenschepen

Binnenschepen en lichters hebben meestal een aantal laadruimten die door schotten van elkaar zijn gescheiden en door luiken zijn afgedekt. De luiken rusten als regel aan één uiteinde op de langscheepse denneboom (de langscheepse zijde van het luikhoofd). Met het andere uiteinde worden zij verschoven tussen de langscheeps te midden van de luiken lopende schaarbalk en de dekplaat die zich op de schaarbalk bevindt, het zogenaamde kapdeksel (zie bijlage 3, sub I, behorende bij het Reglement douanesluiting Rijnschepen met bijbehorende schetstekeningen).

Er bestaan ook schepen zonder schaarbalk, waarbij de luiken dus op beide langscheepse dennebomen rusten. Met de lengtezijden rusten de luiken meestal op zogenaamde merkels, die het doorbuigen van de luiken beletten en de kieren tussen de luiken of tussen luik en luikhoofd afsluiten.

Sluiting

De sluiting vindt plaats door middel van:

  1. a. doorgeklonken of gelaste sluitogen in de luikhoofden en aan de luiken bevestigde kleppen of pennen. Door de krammen of ogen worden metalen roeden of kabels getrokken die het onmogelijk maken de over de ogen getrokken kleppen of pennen daarvan te verwijderen. De roeden of kabels worden ieder afzonderlijk of onderling met verzegeltouw zo strak mogelijk vastgezet, waardoor ze niet meer uit de ogen kunnen worden verschoven;

  2. b. zegelpennen die door een gat in het overstekende deel van de luiken vallen en tevens door een gat in een tegen het luikhoofd bevestigd profielijzer vallen. Het verwijderen van de pennen wordt belet door een roede of kabel die door het doorboorde einde van elk van de pennen wordt gestoken;

  3. c. zijsluiting met U-ijzers;

  4. d. zijsluiting met hoekijzers;

  5. e. zijsluiting volgens het systeem Apeldoorn;

  6. f. bovensluiting, ongeveer op de wijze zoals in onderdeel E is beschreven voor zeeschepen.

Voor nadere bijzonderheden betreffende de onder letter a tot en met f genoemde methoden wordt verwezen naar de artikelen 9 en 10 van de Technische Bepalingen vervat in bijlage 2, behorende bij het Reglement douanesluiting Rijnschepen, en de daarbij behorende schetstekeningen en bijlage 3. Met andere methoden van sluiting dan de hiervoor genoemde, mag slechts genoegen worden genomen na goedkeuring door de teamleider.

Voorwaarden

De ambtenaren zien verder op de volgende voorwaarden toe:

  • De constructie van de luiken moet zodanig zijn, dat ook geen kiervorming kan ontstaan door opbuiging van een luik. Verder moeten ze aan de binnenzijde door klampen zijn versterkt, waaraan de planken zodanig zijn vastgeklonken, dat het onmogelijk is één van de planken te buiten of te lichten.

  • Bij gesloten luiken mag het lichten van het kapdeksel niet mogelijk zijn. Dit kapdeksel behoort aan de schaarbalk te zijn bevestigd met bouten, die in het ruim zijn omgeklonken.

  • Kleppen en pennen moeten op de juiste lengte zijn, zodat het niet mogelijk is de luiken zoveel op te lichten dat de klamp, die zich aan de onderzijde van het luik bevindt, over de denneboom kan worden gelicht en het luik zodoende onder het kapdeksel kan worden uitgetrokken. Deze klamp moet niet in het ruim precies aansluiten tegen de denneboom. Door aan de luiken te trekken en tevens te proberen deze op te lichten, zullen de met de sluiting belaste ambtenaren zich steeds van een en ander moeten overtuigen.

  • Roeden die in elkaars verlengde liggen, mogen niet te lang zijn omdat de roeden daardoor zodanig kunnen worden verschoven dat het verzegeltouw door of bij een sluitoog of kram van de denneboom komt terwijl de roede daaruit is getrokken. In dat geval geeft het verzegeltouw namelijk meestal zoveel speling, dat het luik kan worden gelicht en onder het kapdeksel kan worden uitgetrokken.

  • Herften (met luiken afgesloten ruimten, die geen deel van de ruimen uit- maken) mogen geen losse bodem hebben en er mag niet door andere openingen dan de luikhoofden toegang tot de lading worden verkregen, bijvoorbeeld door deuren tussen ruim- en woongedeelte of motorkamer. Verder is paragraaf "Andere openingen dan luikhoofden" van onderdeel E van overeenkomstige toepassing.

Verzegeling van deklasten

Verzegeling van deklasten vindt bij daartoe ingerichte binnenschepen plaats door middel van dekkleden die aan alle zijden voorzien zijn van ogen. Door deze ogen worden verzegelroeden gestoken, die tevens door sluitogen gaan die op denneboom, waterlijst en/of dek zijn bevestigd. Op de uiteinden van de roeden wordt een plombe aangebracht. Bedoelde sluitogen zijn tegen de denneboom vastgeklonken; dwarsscheeps, op waterlijsten en luiken, zijn ze in de regel geschroefd of in daarmee vastgeklonken beugels bevestigd door middel van een bajonetsluiting.

Ook kan bij deklastverzegeling de dwarsscheepse verzegeling aan weerszijden van de deklast worden aangebracht op ijzeren balken waarop ogen zijn gelast. Deze balken bestaan elk uit twee hoofden, die boven het kapdeksel zijn samengeborgd voor verzegeling en bij de denneboom een scharnierende zegelklep hebben, die in de zijsluiting van het schip wordt opgenomen. Om de mogelijkheid van opbuiging van deze balken te voorkomen is het gewenst dat elke helft daarvan op één of meer plaatsen is vastgezet aan het daaronder liggende luik door middel van een oogschroef, waarvan het oog ook in de verzegeling is opgenomen. Voor afwijkende deklastverzegelingen wordt verwezen naar onderdeel N.

Naar boven

17.7 G. Dek- en zolderschuiten

Dekschuiten

Dekschuiten zijn meestal ingericht voor verzegeling met dekkleden door middel van rijglijnen. De schuiten zijn voorzien van een verhoogd dek. Tegen de randen hiervan zijn ogen gelast of geklonken, die dienen ter samenrijging met de ogen in het dekkleed.

Als deze manier van verzegeling in verband met mogelijke kiervormingen tussen dek en onderwandkleed gevaar oplevert voor onttrekking van goederen, bijvoorbeeld door aanboring van bepaalde verpakte goederen, dan behoren rondom de lading houten schotten te worden geplaatst.

Als deze schotten los tegen de lading zijn geplaatst dan moeten ze, om oplichten te voorkomen, voorzien zijn van aangeklonken ogen die in de verzegeling worden opgenomen.

Als de schotten echter onderling verbonden zijn en aan de buitenzijde voorzien zijn van aangeklonken, rechthoekig gebogen ijzers waarvan het horizontale gedeelte in op het dek geklonken beugels schuift, dan kunnen ze buiten de verzegeling worden gelaten.

Zolderschuiten

Zolderschuiten hebben geen verhoogd laaddek, dus geen dek dat ingericht is voor verzegeling. Op de zolder van de schuit kan een raam van planken, elk van voldoende breedte (bijvoorbeeld 25 cm) gelegd worden. In alle planken moeten dan vlakbij één van de lengtezijden oogbouten zijn aangebracht, waarvan de opgedraaide moer onder de planken met de bout is vastgelast of samengeklonken. Van het raam, dat tevens het grondvlak van de last omvat -de last drukt dus ook op het raam - worden de in elkaars verlengde liggende planken aan de binnenzijde met haken vastgezet. De ogen van hierboven bedoelde oogbouten liggen aan de buitenzijde van de last. Het verzegelen van de last door middel van dekkleden vindt op gelijke wijze plaats als hiervoor is vermeld met betrekking tot dekschuiten.

Naar boven

17.8 H. Tankschepen, tankwagens en tankauto's

Als een vervoermiddel meer dan één tank bevat, heeft als regel iedere tank eigen afsluiters, waarmee de aan- en afvoer van de vloeistof kan worden geregeld. De kranen en afsluiters bestaan uit delen die onderling met moerbouten zijn verbonden. Deze moerbouten worden op dezelfde wijze verzegeld als in paragraaf "Zolderschuiten" van onderdeel G.

Kranen, afsluiters en flensverbindingen

Verzegeling van kranen, afsluiters en flensverbindingen kan bijvoorbeeld plaatsvinden door het opsluiten van de kranen, flenzen in van plaatijzer vervaardigde uit twee helften bestaande kastjes. De raakpunten van de helften van de kastjes moeten op twee plaatsen doorboord zijn. De gaatjes dienen om daar het verzegeltouw door te steken. Verder zijn er nog een aantal situaties waarin de verzegeling op een andere manier verloopt:

Het betreft

Verzegeling

afsluiters die niet in kastjes zijn opgesloten

Het touw behoort door de spil en een vast punt te gaan en wel zodanig, dat de spil niet kan draaien, of - afhankelijk van het type van de afsluiter - niet zonder te draaien omhoog kan bewegen. Verzegeling over het handwiel is onjuist omdat dit vrijwel steeds afneembaar is.

plugkranen

Verzegeling behoort zodanig te gebeuren dat na verzegeling de plug noch met de bijbehorende noch met een andere hevel kan worden gedraaid.

een afsluiter

Voor de verzegeling van een afsluiter moeten de ambtenaren zich steeds overtuigen dat de afsluiter inderdaad gesloten is. Voor zover dit niet zichtbaar is, bevat het handwiel in de regel een aanwijzing omtrent de richting waarin gedraaid moet worden om de leiding af te sluiten.

Ook behoort aandacht te worden geschonken aan de samengekoppelde delen van de pijpleiding tussen tank en afsluiter, aan de mangaten, de meetopeningen, de ontluchters, de peilkokers en de andere apparatuur aan de tank. Deze behoren eveneens in de verzegeling te worden opgenomen.

De flensverbindingen, het mangatdeksel in de mantel van de tank, en de delen waaruit de ontluchters en de andere apparatuur bestaan worden als regel door middel van moerbouten vastgehouden. Om verzegeling mogelijk te maken zijn de moerbouten onmiddellijk achter de moer doorboord, of beter nog, de moeren en bouten doorboord daar waar de moer de bout omvat. Door de gaatjes van twee of meer tegenover elkaar liggende bouten of van elke bout afzonderlijk, al naar gelang de omstandigheden, wordt het verzegeltouw geleid, waarvan de einden met een plombe worden verzegeld.

Ontluchtings- of ventilatiekokers

Als de ontluchtings- of ventilatiekokers op tankschepen - veelal in de vorm van een omgekeerde J op het dek aanwezig - geschikt zijn tot doorlating van een slang, dan zal de verzegeling zich tot deze kokers moeten uitstrekken. Er zijn nu twee mogelijkheden:

  1. De ontluchtingskokers bezitten een verdikte ringvormige rand aan het uiteinde.

    Het verzegelen kan plaatsvinden door met een stukje grof geweven jute (behangerslinnen, uienzakkenstof en dergelijke) de opening af te sluiten en dit vervolgens met verzegeltouw en plombe boven de rand te bevestigen. De gelegenheid tot afvoer van gassen moet, zoals vanzelf spreekt, blijven bestaan.

  2. De ontluchtingskokers bezitten geen verdikte ringvormige rand aan het uiteinde.

    Het verzegelen kan plaatsvinden met lakzegel. (Brandgevaar! Lak smelten buiten het tankschip). Onder bepaalde omstandigheden kan het voorkomen, dat de inhoud van de tanks in verbinding staat met de stoomleidingen, die dienen om de inhoud van de tank door verwarming vloeibaar te maken. De ambtenaren behoren daarom de uiteinden van de stoomleiding in de verzegeling op te nemen.

Tankspoorwagens en tankauto's

Tankspoorwagens en tankauto's hebben aan de bovenzijde meestal een voor verzegeling vatbaar mangat en ontluchtingsventiel. Daarnaast is de aftapinrichting (afsluiters) voor verzegeling vatbaar, bij tankauto's vaak door middel van een daar omheengebouwd kastje.

Naar boven

17.9 I. Spoorwagons

Deuren in gesloten spoorwagons

De gesloten spoorwagons hebben in de regel aan elke zijde één schuifdeur, soms aan elke zijde twee. In toegeschoven toestand kunnen deze deuren met een zogenaamde koehaak worden vastgezet. Dan bevinden zich twee ogen, waarvan het ene op de deur en het andere op de deurstijl is geklonken, bij elkaar. Door deze twee ogen wordt het verzegeltouw aangebracht. Iedere schuifdeur heeft een inrichting die belet de deur in gesloten stand te lichten van de onderste rail waarover zij rolt. Deze inrichting kan van verschillende constructies zijn. De inrichting kan bijvoorbeeld bestaan uit:

  • een gleufplaat die schuift achter de kop van een op de rail gelaste bout;

  • een op de deur gelaste ijzeren pen die schuift in een op de rail gelast oog.

De ambtenaren moeten erop toezien, dat de bedoelde inrichting aan haar doel beantwoordt. Bij een te ruim gelegd verzegeltouw is dat vaak niet het geval. Bovendien kan het in dat geval mogelijk zijn de deur zo ver te verschuiven, dat een kier ontstaat waardoor smalle voorwerpen verwijderd of naar binnen geschoven kunnen worden. Het touw mag echter niet zo kort worden genomen, dat het bij de geringste verschuiving van de deur zou breken.

Sommige spoorwagons hebben behalve schuifdeuren ook nog openslaande deuren in de overige wanden (kopdeuren). De openstaande deuren zijn vaak voorzien van een spanjoletsluiting die met een hefboom of handgreep wordt gesloten. Verzegeling vindt plaats door een oog in de hefboom en een corresponderend, op de deur bevestigd oog. In andere gevallen wordt op twee ogen verzegeld, waarvan zich één op elk der deuren bevindt.

Andere openingen dan deuren

Bevinden zich in een spoorwagon andere openingen dan deuren, - hetzij in de wanden, hetzij in het dak - dan moeten deze nadat ze zijn gesloten aan de buitenzijde worden verzegeld. Als de openingen voorzien zijn van een sluiting die slechts van de binnenzijde uit te openen is, dan geldt dit niet.

Wagons met levende dieren

Bij verzegeling van wagons met levende dieren moet zoveel speling worden gelaten dat een persoon met een emmer in de wagen kan komen om de dieren te verzorgen, zonder dat daardoor gelegenheid ontstaat deze te verwisselen. De constructie van de koehaak maakt een verzegeling mogelijk die aan deze voorwaarden voldoet.

Open spoorwagons

Open spoorwagons kunnen worden verzegeld door middel van dekkleden waarvan de randen tot nabij de bodem reiken. De randen van een dekkleed zijn voorzien van ogen die corresponderen met oogbouten of doorgeklonken krammen tegen de wagonbodem. Door de oogbouten of krammen en de ogen van het dekkleed wordt een rijglijn uit één stuk getrokken, waarvan de uiteinden aan elkaar worden geknoopt en verzegeld.

Naar boven

17.10 J. Vrachtauto's

Gesloten vrachtauto's

Voor verzegeling vatbare gesloten vrachtauto's waaronder ook worden begrepen opleggers en aanhangwagens, bezitten een laadruimte die los- en laadopeningen heeft, voorzien van afsluitbare deuren en kleppen. Kieren tussen de samenstellende delen van de laadruimte, tussen de deuren en kleppen onderling en tussen deuren en kleppen en de opening die zij afsluiten, mogen niet aanwezig zijn.

De deuren en de door de deuren vastgehouden klep worden meestal door middel van daartegen aangebrachte schuifgrendels, draaigrendels met klauwen of spanjoletsluiting gesloten. Draaigrendels zijn aan de uiteinden voorzien van klauwen, die in gesloten toestand grijpen in ogen van oogbouten of - platen of achter sluithaken. Deze grendels worden na sluiting vastgezet, in de regel door een daarmee vastgelaste overslag te doen vallen over het oog van een op de deur bevestigde oogbout of oogplaat. De overslag is voorzien van een opening en van een beweegbaar aangeklonken invalhaak.

De laatste valt in gesloten toestand voor de overslag in het oog van de oogbout. Het verzegeltouw wordt geleid door gaatjes in de invalhaak en het oog, waarna een plombe wordt aangebracht.

Schuifgrendels zijn in de regel voorzien van een daaraan scharnierend verbonden overslag die op de hiervoor omschreven wijze wordt gesloten en verzegeld. Bij spanjoletsluitingen wordt, nadat de kruk in gesloten stand is gedraaid, een verzegeltouw geleid door een gaatje in de kruk en door een zich daarbij bevindend oog van een op de deur bevestigde oogbout. Verder kan sluiting en verzegeling plaatsvinden op twee corresponderende ogen van oogbouten of oogplaten, bevestigd op de deuren of op deur en wand. In het laatste geval, bij twee naast elkaar staande deuren, behoort één van de deuren in de laadruimte te zijn vastgezet.

Open vrachtauto's

Voor verzegeling vatbare open vrachtauto's waaronder ook worden begrepen opleggers en aanhangwagens hebben een open laadbak, die wordt afgedekt met een dekkleed, dat meestal rust op een aantal zogenaamde kaptogen. De wanden van de laadbak kunnen vast aan de bodem verbonden zijn of beweegbaar met scharnieren. Deze moeten voldoen aan dezelfde voorwaarden als hiervoor zijn genoemd voor gesloten vrachtauto's. De randen van het dekkleed moeten aansluiten tegen de wanden van de laadbak en deze voldoende overdekken (ca. 30 cm). De wanden van de laadbak zijn aan de buitenzijde meestal voorzien van bevestigingsringen. In plaats van bevestigingsringen kunnen oogbouten of sluitogen tegen de laadbak zijn aangebracht, of een vastgelaste of geklonken stang van onbuigbaar metaal. Door de bevestigingsringen, door de ogen van de oogbouten of om de stang en door de ogen in het dekkleed wordt een rijglijn geleid, die vatbaar is voor verzegeling.

Bij het ontbreken van een (afdoende) sluitinrichting, kan soms het dekkleed tegen de zijkanten van de laadbak worden vastgezet met dunne latten en lakzegels op de wijze als is aangegeven in onderdeel N.

De rijglijnen moeten een voldoende dikte hebben. Een rijglijn moet uit één stuk bestaan en mag niet uitsluitend vervaardigd zijn van plastic stof. In de plaats van een rijglijn kunnen ook ijzeren roesten worden gebruikt.

Openingen voor laden en lossen

Bij de openingen voor het laden en lossen moeten de beide randen van het dekkleed elkaar voldoende overlappen. Kiervorming zal meestal alleen zijn te voorkomen door verzekering van bedoelde openingen met een aan het kleed aangestikte flap. In deze flap en de daarachter liggende rand van de flap van het dekkleed moeten op elkaar corresponderende ogen zijn aangebracht, die gelegd kunnen worden om bevestigingsringen, genaaid of geklonken aan het overige deel van het dekkleed. Door de bevestigingsringen wordt daarna een leren riem geleid, die eveneens in de verzegeling wordt opgenomen. De riemen moeten voldoende breed en dik zijn en ze moeten zodanig aan de binnenzijde van het dekkleed zijn bevestigd, dat zij daarvan niet los zijn te maken en voorzien zijn van een oog, dat moet worden gelegd om één van de aan de laadbak gevestigde sluitogen voordat daardoor de roede of de kabel voor afsluiting wordt aangebracht.

Klepsluitingen moeten in de verzegeling worden opgenomen als deze, hoewel zij zich achter het gesloten dekkleed bevinden, toch kunnen worden geopend en hierdoor, door het terugtrekken van de klep, een opening zou kunnen ontstaan.

Andere openingen dan deuren en kleppen

Bevinden zich in het laadruim van een vrachtauto behalve deuren en kleppen andere openingen die niet van de binnenzijde uit gesloten kunnen worden, bijvoorbeeld vensters, ventilatie- en vloeropeningen, dan moeten deze aan de buitenzijde worden verzegeld.

Naar boven

17.11 K. Bergplaatsen

De te verzegelen bergplaatsen zullen - voor zover zij zich in of op vervoermiddelen bevinden - in de regel bestemd zijn voor berging van provisie. De sluitinrichting kan zeer verschillend zijn. Eventuele ventilatie-openingen in deuren en wanden moeten worden voorzien van gaas, dat aan de binnenzijde van de bergplaats is bevestigd.

Als de scharnieren niet voldoen aan de eisen van onderdeel D, letter b, dan in de verzegeling worden voorzien door deur en deurstijl op twee plaatsen in de onmiddellijke nabijheid der scharnieren te doorboren en te verzegelen. Dat is echter niet nodig, als de deur in sponningen valt en bovendien aan de binnenzijde is voorzien van zogenaamde dievenklemmen, die beletten dat de deur in gesloten toestand uit de sponning wordt gelicht.

Let op!

  • Ter voorkoming van fraudemogelijkheden behoort verzegeling steeds plaats te hebben voordat belanghebbende overgaat tot sluiting. Daardoor kan worden nagegaan hoe het sluitsysteem op de verzegeling reageert. Omdat de bergplaatsen in de regel niet blootgesteld zullen zijn aan weersinvloeden, moet het verzegeltouw strak worden genomen.

  • De toezichthoudende ambtenaar moet van provisie die onder colliverzegeling aan boord is gebracht, de verzegeling afnemen.

Naar boven

17.12 L. Landtanks

Bij landtanks bevinden zich openingen in de mantel en in het dak, voorbeelden van deze openingen zijn:

  • afsluiters;

  • mangaten;

  • meetpunten;

  • luchtventielen;

  • doorlaten voor de vlotterdraad van de inhoudsaanwijzing.

Voor zover nodig moeten al deze openingen, behalve als regel de doorlaat voor de vlotterdraad, verzegeld worden.

Ook de flenzen in de leidingskoppelingen behoren te worden verzegeld.

Eventuele stoomleiding- en afvoeropeningen behoeven niet te worden verzegeld. Wel moeten de ambtenaren zich na vulling van de tank overtuigen dat de stoomleiding niet in verbinding staat met de tankinhoud door deze stoomleiding open te draaien en te controleren dat hierdoor geen vloeistof wegvloeit.

Naar boven

17.13 M. Colli

Een afdoende colliverzegeling is vaak moeilijk te realiseren. Verzegeling op een kruistouw dat zonder nadere voorzieningen om kisten of dozen aangebracht is, moet in het algemeen als onvoldoende worden beschouwd. Een dergelijk kruistouw kan in de regel zonder veel moeite verwijderd en weer aangebracht worden zonder de verzegeling te schenden.

Houten kisten

Bestaat elk vlak van een kist uit één plank, dan wordt de kist verzegeld met een daaromheen geleid kruistouw dat vooraf echter geleid wordt door gaten, geboord in de randen van de aaneensluitende zijvlakken. Onder de bodem van de kist worden de elkaar kruisende delen van het verzegeltouw onderling samengeknoopt en bovenop het deksel worden de einden van het touw aaneengeknoopt voor het aanbrengen van een plombe.

Bestaan één of meer van de zijvlakken van de kist uit twee of meer planken, dan wordt de kist met twee plomben verzegeld. Elke plank van de vier grote zijden wordt aan haar uiteinden schuin doorboord in de richting van de twee korte zijden. Door de verkregen gaatjes wordt aan ieder van de korte zijden een verzegeltouw getrokken - als het ware door de kist geregen - zodat de kist met twee plomben wordt verzegeld.

De ambtenaren die met het daadwerkelijk toezicht zijn belast, kunnen toestaan het touw voor de verzegeling van houten kisten te vervangen door staalbanden met zogenaamde signodes of waarvan de uiteinden door middel van een apparaat in elkaar zijn gefelst. In dat geval moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  1. De kisten moeten gaaf en van deugdelijk hout zijn.

  2. De planken die een wand, bodem of deksel vormen, moeten door solide, aan de binnenzijde aan te brengen kistklemmen, Wellblechnägel of bandijzer aan elkaar zijn verbonden.

  3. De koppen van de spijkers moeten in het hout zijn ingedreven.

  4. De staalbanden moeten kruisgewijs om de gevulde kisten worden aangebracht. De uiteinden van iedere staalband moeten elkaar voldoende overlappen. De staalbanden moeten zo strak mogelijk worden aangetrokken en de uiteinden van iedere staalband moeten met signodes aan elkaar worden bevestigd, of door middel van een apparaat in elkaar worden gefelst. Per band mag slechts één signode worden gebruikt.

  5. De overlappingen van de beide staalbanden moeten elkaar kruisen op de bovenkant, of op één van de twee grootste vlakken van de kisten. Op de plaats van kruising wordt een gat in de overlappingen van de staalbanden aangebracht om het verzegeltouw door te laten. De plombe wordt aan het verzegeltouw bevestigd.

Verder zal in elk afzonderlijk geval overwogen moeten worden, of nog andere voorwaarden moeten worden gesteld.

Als het kruisgewijs aanbrengen van de banden op wezenlijke bezwaren van de zijde van de handel stuit, kan voor andere dan alcoholhoudende goederen worden toegestaan dat de banden op andere wijze worden aangebracht, mits kan worden voorkomen dat de banden kunnen worden verwijderd en weer aangebracht zonder de verzegeling te schenden. De ambtenaren maken bij de aftekening van de documenten ook melding van het aantal signodes of plaatsen van felsen dat bij de sluiting per kist is gebruikt. Als de banden niet kruisgewijs zijn aangebracht, vermelden zij eveneens de wijze waarop de banden zijn aangebracht.

IJzeren vaten met vloeistof

IJzeren vaten met vloeistof hebben vrijwel steeds een ijzeren schroefspon waarin aan de bovenrand een gaatje is geboord. Dit gaatje correspondeert met een gaatje aan de rand van het spongat. Door beide gaatjes wordt een verzegeltouw geleid. Op de uiteinden wordt onmiddellijk achter de knoop een plombe gelegd. Als een tapgat aanwezig is, vindt men daar een soortgelijke inrichting.

Bij verzegeling van ijzeren vaten met benzine en andere niet hoogbelaste vloeistoffen, kan verzegeling met verzegeldraad dat door de belanghebbende is verstrekt, worden toegestaan.

IJzeren vaten met droge waren

IJzeren vaten met droge waren zijn meestal voorzien van een losse buitenhoepel met halvemaanvormig profiel, die sluit om de uitgewerkte rand van het vat en om de rand van het deksel. De buitenhoepel is in de regel voorzien van een verzegelinrichting.

Houten vaten gevuld met vloeistoffen

Houten vaten gevuld met vloeistoffen kunnen worden verzegeld door middel van een lakstempel op spon en duig, en eventueel op tapgatspon en bodemplank.

Houten vaten gevuld met droge waren

Houten vaten gevuld met droge waren kunnen worden verzegeld door op elk van de bodems een kruistouw te trekken door vier (twee aan twee tegenover elkaar liggende) gaatjes, geboord door de overstekende duigen en door de zich daar bevindende hoepels. De uiteinden van het touw in het midden van de bodem moeten na het knopen worden voorzien van een plombe. In elkaar geniete, cilindervormige triplex vaten, waarvan zowel bodem als deksel tussen aan het vat geniete triplex hoepels zijn opgesloten, kunnen op soortgelijke wijze worden verzegeld.

Zakken van jute en dergelijke

Zakken van jute en dergelijke hebben een naad in de bodem en in een van de lengtezijden. De naad moet zich aan de binnenzijde van de zak bevinden.

De verzegeling kan op verschillende manieren gebeuren. In de volgende tabel vindt u hiervan een overzicht.

Het betreft

Verzegeling

een gevulde zak met een dichtgebonden top.

Het verzegeltouw wordt door de top gestoken, daar enkele malen stevig omheengewonden, geknoopt en onmiddellijk achter de knoop van een plombe voorzien.

een zak waarvan de vulopening over de breedte is dichtgestikt met naaitouw, dat aan beide zijden van de zak uitsteekt.

Aan beide zijden van de afgesloten opening wordt onmiddellijk naast de zak een plombe op het naaitouw aangebracht. Met het aanbrengen van een plombe aan één zijde kan worden volstaan, als het stiksel loopt van begin tot einde en van daar weer terug naar het begin van de vulopening.

dichtgenaaide balen, waarin zich bijvoorbeeld textielgoederen bevinden.

De aaneengenaaide naden worden met een paknaald en verzegeltouw overgenaaid met steken van circa 5 cm lengte. Het einde van het touw wordt daarna door de baal geregen naar het begin. Na knoping van beide einden wordt naast de knoop een plombe aangebracht.

De ambtenaren die met het aanleggen van verzegeling zijn belast, kunnen toestaan dat papieren zakken op gelijke wijze worden verzegeld als zakken van jute en dergelijke. Het al of niet toestaan zal onder meer afhankelijk zijn van de wijze en de duur van het vervoer en van de samenstelling der zakken. De naad die is ontstaan doordat de uiteinden van het vel papier, waaruit de zak is vervaardigd aan elkaar zijn verbonden, moet worden voorzien van een afdruk van het verzegel- rolstempel, dat gedeeltelijk op de naad en gedeeltelijk op de papieren zak moet worden aangebracht.

Kartonnen dozen

Verzegeling van kartonnen dozen kan plaatsvinden door middel van:

  1. a. verzegeltouw en plomben;

  2. b. verzegeltouw en lakzegel;

  3. c. door de belanghebbende aan te brengen staalbanden met zogenaamde signodes, of waarvan de uiteinden door middel van een apparaat in elkaar zijn gefelst;

  4. d. plakbandstroken en verzegel- rolstempel;

Om een behoorlijke verzegeling van kartonnen dozen mogelijk te maken, moeten deze aan de volgende voorwaarden voldoen:

  1. De kartonnen plaat die tot doos wordt gevormd, moet massief, tenminste 2 mm dik en uit een stuk vervaardigd zijn. Tegen het gebruik van gegolfd karton bestaat geen bezwaar als het golfkarton eveneens ten minste 2 mm dik is en aan beide zijden is voorzien van een vlakke laag.

  2. De twee uiteinden van de onder bedoelde plaat moeten bij het vormen tot een doos elkaar overlappen en door middel van nieten op afdoende wijze aan elkaar zijn gehecht. Er bestaat geen bezwaar tegen het gebruik van dozen, die zijn gevormd uit de onder punt 1 bedoelde plaat, waarvan de uiteinden haaks tegenover elkaar staan en waarvan de einden door een uit één stuk bestaande en aan de buitenkant aangebrachte plakbandstrook aan elkaar zijn gehecht, mits die plakbandstrook in de verzegeling wordt opgenomen.

  3. De dozen moeten zowel aan de bovenzijde als aan de onderzijde zijn voorzien van (vier) vaste kleppen, waarvan er een aan iedere lengtezijde en een aan iedere twee tegenover elkaar liggende kleppen worden dichtgevouwen en deze tenminste naast elkaar liggen en gezamenlijk een gesloten geheel vormen. Aan deze voorwaarde wordt geacht ook te zijn voldaan, als bij dozen, waarvan de binnenkleppen niet aaneensluiten, de tussen die kleppen ontstane ruimte wordt opgevuld met een afzonderlijk stuk karton, dat aan de buitenkleppen moet worden vastgelijmd, of een plaat karton ter grootte van het boven- respectievelijk ondervlak, onder de kleppen wordt gelegd.

  4. De dozen moeten onbeschadigd en ongebruikt zijn.

  5. De naden die ontstaan bij het sluiten van de kleppen, moeten worden beplakt met een per naad uit één stuk bestaande plakbandstrook.

Let op!

De verzegeling vindt plaats op de wijze als onder M, paragraaf "Houten kisten" is voorgeschreven voor houten kisten. Als dozen worden gebruikt, waarvan twee einden op de wijze als bedoeld in paragraaf "Kartonnen dozen", onder voorwaarde 2, door middel van een plakbandstrook aan elkaar zijn gehecht, moet, of het verzegeltouw mede door die hoekrand worden geleid of de plakbandstrook van een afdruk van het verzegel- rolstempel worden voorzien.

Als het aanbrengen van gaten in de hoekranden van de dozen bezwaren ondervindt van de zijde van belanghebbende, bijvoorbeeld bij tropenverpakking of bij goederen in luxe verpakking, dan kan het verzegeltouw in kruisverband om de randen van de doos worden getrokken, waarna de samengeknoopte einden van het touw naast de knoop door middel van een lakzegel worden verbonden met het deksel of één van de twee grootste vlakken van de doos. Het knooppunt van het verzegeltouw moet in het midden van het deksel of van dat vlak liggen. Als dozen worden gebruikt waarvan twee einden, als bedoeld in paragraaf "Kartonnen dozen", onder voorwaarde 2, met een plakbandstrook aan elkaar zijn gehecht, moet overeenkomstig het gestelde in de laatste volzin van "let op" hiervoor, worden gehandeld.

Het bepaalde in paragraaf "Kartonnen dozen", letters d en e is van overeenkomstige toepassing, als belanghebbenden er prijs op stellen het touw voor de verzegeling van kartonnen dozen te vervangen door zelf aan te brengen staalbanden. Bij gebruik van dozen, waarvan de uiteinden, als bedoeld is in paragraaf "Kartonnen dozen" onder voorwaarde 2, met een plakbandstrook aaneen zijn gehecht, moet overeenkomstig het gestelde in de laatste volzin van punt 11 hiervoor, worden gehandeld. Bij de aftekening van de documenten moet tevens melding worden gemaakt van het aantal signodes of plaatsen van felsen dat bij de sluiting per doos is gebruikt.

Kartonnen dozen die enkel met plakbandstroken zijn gesloten, kunnen ook worden verzegeld met gebruikmaking van een verzegelrolstempel. De afdrukken van het rolstempel moeten gedeeltelijk op het plakband en gedeeltelijk op de kartonnen doos worden geplaatst. Voordat de ambtenaren tot verzegeling over gaan, overtuigen zij zich ervan dat:

  1. het te bezigen plakband van deugdelijke kwaliteit en ten minste 7 cm breed is;

  2. de strook over haar gehele oppervlakte op de doos is vastgehecht;

  3. over elke naad een onbeschadigde en uit een stuk bestaande plakbandstrook is aangebracht. Bij aftekening van de documenten moet onder meer het aantal aangebrachte stempelafdrukken worden vermeld. Dat moet ook gebeuren als niet de gehele doos met het rolstempel - zie de tekst hiervoor - wordt verzegeld.

Zijn op de kartonnen dozen etiketten aangebracht, bijvoorbeeld voor adressering of merken, dan moeten deze ook in de verzegeling worden opgenomen. Dit kan gebeuren door een stempelafdruk van het verzegelrolstempel gedeeltelijk op het etiket en gedeeltelijk op de doos aan te brengen. Van het aanbrengen van deze stempelafdruk moet op het document - zie de laatste volzin van punt 14, hiervoor - eveneens melding worden gemaakt.

Flessen, bussen enzovoorts met kurksluiting

Flessen, bussen enzovoorts met kurksluiting, worden verzegeld door een stuk stevig papier over hals en kurk te stulpen, waarna het verzegeltouw enige malen stevig onder de kraag van de fles, enzovoorts om de hals wordt gewonden, geknoopt en vlak naast de knoop van een plombe wordt voorzien.

Flessen, bussen, enzovoorts worden slechts dan met lak en cachet verzegeld, als het ontbreken van een kraag om de hals het aanleggen van een verzegeling met papier en touw onmogelijk maakt. Het lakzegel behoort dan over kurk en bovenrand van de fles of bus te worden aangebracht en wel zodanig, dat een gedeelte van de afdruk van het cachet op de fles- of busrand komt.

Manden met gevlochten deksel of met deksel van weefsel

Manden met gevlochten deksel of met deksel van weefsel kunnen worden verzegeld met behulp van verzegeltouw. Het verzegeltouw wordt door de randen van mand en deksel gehaald met behulp van een paknaald, op de wijze als is voorgeschreven voor balen.

Kleine pakjes

Kleine pakjes die met betrekking tot de verzegeling niet als kisten, vaten of kartonnen dozen kunnen worden behandeld, kunnen op een van de volgende manieren verzegeld worden:

  • door op de plaats waar het pakpapier is dichtgevouwen, op vouw en omliggend papier één of meer lakzegels te leggen;

  • door rondom over het pakje en de plaatsen waar het papier is dichtgevouwen, een strook papieren plakband aan te brengen en deels op het pakpapier, deels op de strook één of meer lakzegels te leggen.

Colli, die zelf niet behoorlijk verzegeld kunnen worden, kunnen soms worden genaaid in jute of ander doek, dat wordt verzegeld met touw en plombe, op de wijze als voor balen is voorgeschreven.

Let op

Het is gewenst, en in geval van verzegeling op verzoek van de handel zelfs vereist, dat het boren van gaten, het doornaaien met touw en dergelijke werkzaamheden door belanghebbende zelf gebeurt onder toezicht van de ambtenaren. Het beschadigen van goederen door de ambtenaren wordt op deze wijze vermeden.

Naar boven

17.14 N. Afwijkende verzegelingen

In de gevallen waarin de ambtenaren goederen onder verzegeling willen brengen terwijl geen behoorlijke verzegelinrichting aanwezig is, kan de verzegeling op één van de volgende wijzen worden gerealiseerd:

  1. op houten dek of bodem door op de randen van de over de te verzegelen goederen gelegde dekkleden, houten latten te spijkeren of te schroeven en verder op de koppen van de spijkers of schroeven lakzegels te leggen. De latten moeten dun zijn (bijvoorbeeld stroken triplex van 3 mm dikte). Het gebruik van schroeven is aan te bevelen boven dat van spijkers. Worden spijkers gebruikt, dan moeten deze een kop hebben van voldoende grootte en niet te kort zijn;

  2. op ijzeren dek of bodem door de te verzegelen goederen zodanig op houten planken of luiken te plaatsen, dat aan alle zijden enige ruimte vrij blijft voor het op de hiervoor aangegeven wijze met latten en lakzegels bevestigen van over de goederen te leggen dekkleden. Ook kunnen onder deze omstandigheden de goederen onder verzegeling worden gebracht op een wijze als in onderdeel G, onderdeel "Zolderschuiten" is omschreven;

  3. door op het dek of bodem een gaaf dekkleed of zeil uit te spreiden, dat aan alle zijden van ogen is voorzien. In het midden van het kleed worden de onder sluiting te brengen goederen gestuwd, waarna de zijkanten van het kleed omhoog gebracht en met een rijglijn als de opening van een zak bijeen worden gehaald. Op de rijglijn wordt na het knopen een plombe gelegd. Is het dekkleed niet van ogen voorzien, dan kan het met een voldoende sterk touw op de wijze als bij een zak worden dichtgebonden, waarna op het touw een plombe wordt gelegd. Bestaat onvoldoende zekerheid, dat na het dichtrijgen of dichtbinden van het kleed geen toegang tot de goederen mogelijk is, dan worden deze voor het omhoogbrengen en dichtrijgen of dichtbinden van het kleed met een ander kleed bedekt, dat vooraf met de last is vastgezet.

Naar boven