Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

15.50.00 Douane-entrepots

4 Plaatsing onder het stelsel (inslag)

4.1 Plaatsing en inslag

Goederen die in het douane-entrepot worden opgeslagen onder de regeling douane-entrepots, moeten onder de douaneregeling worden geplaatst. Dit gebeurt met een douaneaangifte in de normale procedure of de vereenvoudigde procedure.
De aangever moet de aangifte tot plaatsing indienen bij het kantoor dat in de vergunning is aangewezen als kantoor van plaatsing. Dit is in veel gevallen tevens het controlekantoor.

Is in de vergunning toegestaan dat goederen worden geplaatst onder het douane-entrepotstelsel op een ander kantoor dan het controlekantoor? Dan kunnen de goederen naar het douane-entrepot worden overgebracht met toepassing van de vereenvoudigde procedure van overbrengen. Deze procedure is beschreven in par 5.4. van onderdeel 15.00.00 van dit Handboek.

Het kantoor van plaatsing kan aan het controlekantoor vragen na te gaan of de goederen daadwerkelijk zijn ingeslagen in het douane-entrepot en/of zijn ingeschreven in de voorraadadministratie. Of, en hoe vaak deze controle moet plaatsvinden, staat vermeld in het behandelplan van het desbetreffende douane-entrepot.

Voor een douane-entrepot type B houdt de Douane de voorraadadministratie aan de hand van de plaatsingsaangiften op het controlekantoor bij.

Naar boven

4.2 Meer- en minderbevindingen in douane-entrepot

Minderbevindingen

Van een minderbevinding in een douane-entrepot is sprake als:

  • bij een publiek douane-entrepot minder goederen worden bevonden dan op de aangiften, die bij wijze van voorraadadministratie worden bewaard, staan vermeld of

  • bij een particulier douane-entrepot minder goederen worden bevonden dan in de voorraadadministratie zijn opgenomen.
    (
    artikel 107 CDW en
    artikel 528 lid 3 Tvo CDW)

Er is sprake van een onttrekking van de goederen aan douanetoezicht. Dit leidt tot een douaneschuld, waarbij de entreposeur/ entrepositaris de schuldenaar is.
Omdat vaak niet is vast te stellen waar en wanneer de onttrekking heeft plaatsgevonden, gelden het moment en de plaats van constatering als moment en plaats voor de toepassing van de geldende heffingsgrondslagen.
(
artikel 203 lid 1 CDW en
artikel 214 lid 2 Tvo CDW)

Voor:

In ernstige gevallen (bijvoorbeeld veelvuldig voorkomen van vermissen) kan er aanleiding zijn om verdergaande maatregelen te nemen. Dit kan zelfs leiden tot intrekking van de douane-entrepotvergunning.

Meerbevindingen

Van een meerbevinding in een douane-entrepot is sprake als:

  • bij een publiek douane-entrepot meer goederen worden bevonden dan op de aangiften, die bij wijze van voorraadadministratie worden bewaard, staan vermeld of

  • bij een particulier douane-entrepot meer goederen worden bevonden dan in de voorraadadministratie zijn opgenomen.

(
artikel 107 CDW en
artikel 528 lid 3 Tvo CDW)

Als van de meer bevonden goederen geen bewijzen voorhanden zijn dat zij de communautaire status hebben, dan kan vanwege het feit dat de goederen worden aangetroffen in de goedgekeurde ruimte van een douane- entrepot of de aangewezen locatie van een douane-entrepot type E, dit als voldoende bewijs door de douane beschouwd worden dat het hier niet- communautaire goederen betreft.
(
artikel 106 CDW en
artikel 313 lid 1 Tvo CDW ).

Naar boven

4.2.1 Meerbevinding geconstateerd tijdens de opslag in particulier entrepot

Omdat de meer bevonden goederen als niet- communautair worden aangemerkt door de douane maar nog niet zijn opgenomen in de voorraadadministratie, moet de entreposeur (die ook de entrepositaris is) z.s.m. een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling entrepots voor de meer bevonden hoeveelheid indienen.
Uiteraard is het ook toegestaan de goederen een andere toegestane douanebestemming te geven.

Naar boven

4.2.2 Meerbevinding in een publiek entrepot

Bij dit publiek entrepot kan sprake zijn van het feit dat de entreposeur en de entrepositaris niet dezelfde persoon zijn. Er is dan in de vergunning bepaald dat de verplichtingen voorvloeiende uit de opslag van de goederen bij de entrepositaris berusten.
(
101 letter b en
102 lid 1 CDW ).

Is de entrepositaris bij de meer bevonden goederen bekend, bijvoorbeeld via de bedrijfsadministratie van de entreposeur of door aansluiting te zoeken bij het opslagdocument voor een soortgelijke partij goederen, dan kan de entrepositaris een aangifte tot plaatsing indienen voor de meer bevonden hoeveelheid.

Ook de entreposeur kan de aangifte voor de douaneregeling douane- entrepot doen voor de meer bevonden goederen, waarbij hij na de vrijgave van de goederen voor de douaneregeling dan tevens entrepositaris wordt.

Het geven van een andere toegestane douanebestemming aan de meer bevonden goederen is uiteraard ook toegestaan.

Naar boven

4.2.3 Salderen meer- en minderbevindingen in een douane-entrepot

In praktijk wordt vaak gesproken over “salderen” als toegestaan wordt dat de meer- en minderbevinding elkaar compenseren. Saldering door belanghebbende van meer- en minderbevindingen in een entrepot is niet mogelijk. In de communautaire wetgeving is geen enkele basis voor salderen te vinden. Wat wel kan is het wegboeken van vermissen tegen latere meerbevindingen (of andersom) waarbij is aangetoond dat deze meer- en minderverbindingen aan elkaar gekoppeld zijn. Het gaat dus om een inhoudelijke beoordeling van opeenvolgende verschillen door de douane. Het is de douane die wel of niet accepteert dat verschillen tegen elkaar kunnen worden weggestreept (gemakshalve en aansluitend bij gangbare praktijk wordt hierna gesproken over salderen). Wat feitelijk gebeurt is dat de douane niet ieder verschil afzonderlijk beoordeelt maar een aantal verschillen in een bepaalde periode gezamenlijk beoordeelt.

Als bewijs om aan te tonen dat opeenvolgende meer en minderbevindingen in één bepaalde periode aan elkaar gekoppeld zijn, kan bijvoorbeeld dienen:

  • een contract voor een X aantal en/of

  • (bijbehorende) betalingsbewijzen voor dit X aantal.

Voorbeeld:

Kledingbedrijf ’t Stofje heeft een contract afgesloten met een Chinese leverancier voor 50.000 broeken die in vijf zendingen van 10.000 stuks worden afgeleverd.
De vijf zendingen arriveren in een periode van 4 weken. Bij telling blijkt dat de daadwerkelijk ontvangen hoeveelheid per zending regelmatig afwijkt van op het aanvoerdocument vermelde hoeveelheid van 10.000 stuks. Alle ontvangen broeken worden in het vrije verkeer gebracht. De daadwerkelijk ontvangen hoeveelheden en de geconstateerde meer- of minderbevindingen bij de vijf zendingen zijn:

Zending

Document-hoeveelheid

Getelde hoeveelheid

Minder-bevinding

Meer-bevinding

1

10000

9800

200

2

10000

10170

170

3

10000

9950

50

4

10000

10080

80

5

10000

10000

Uit betalingsbewijzen blijkt dat ’t Stofje exact 50.000 broeken heeft betaald aan de Chinese leverancier.

Bij een afhandeling van verschillen per transactie moet worden afgedragen over de minderbevindingen en moeten de meerbevindingen worden opgenomen in de administratie. De totale hoeveelheid broeken waarover betaald wordt is 50.250 stuks (de 50.000 daadwerkelijk ontvangen broeken plus de als minderbevinding gemelde broeken).

Bij afhandeling van verschillen op basis van het contract en de betaling blijkt dat er uiteindelijk exact 50.000 broeken zijn ontvangen De meer- en minderbevindingen compenseren elkaar. De douane accepteert dat de verschillen tegen elkaar worden weggestreept. ’t Stofje betaald alleen douanerecht over de daadwerkelijk ontvangen hoeveelheid van 50.000 stuks.

Op basis van contract en betalingsbewijs is het aannemelijk dat er daadwerkelijk niet meer dan 50.000 broeken zijn verzonden en dat de meer- en minderbevindingen gezamenlijk beoordeeld kunnen worden.

Het is niet mogelijk om middels harde richtlijnen aan te geven wanneer het wel of niet mogelijk is om opeenvolgende meer- en minderbevindingen te salderen. Wel is het mogelijk een aantal algemene aanwijzingen te geven:

  • verschillen moeten aantoonbaar met elkaar verbonden zijn

  • wegstrepen is alleen mogelijk als sprake is van één artikelnummer met dezelfde goederencode afkomstig uit het zelfde land van oorsprong en met dezelfde leverancier

  • er moeten duidelijke afspraken liggen over de termijn waarbinnen meer- en minderbevindingen tegen elkaar mogen worden weggestreept (maand, kwartaal, contractperiode)

  • de administratie van belanghebbende moet betrouwbaar zijn

  • afspraken over de wijze waarop met verschillen bij inslag wordt omgesprongen, moeten zijn opgenomen in de individuele voorwaarden in de vergunning

Afspraken met belanghebbende over salderen worden over het algemeen alleen gemaakt bij bedrijven die gebruik maken van domiciliëringsprocedures en de GPA module in het vrije verkeer brengen met voorafgaand entrepot. Deze bedrijven leveren maandelijks een geautomatiseerd overzicht aan van alle goederenbewegingen in hun entrepot inclusief eventuele meer- of minderbevindingen. Hierbij is het ook relatief eenvoudig om voor een artikelnummer over een langere periode alle meer- en minderbevindingen op een rij te zetten en deze gezamenlijk te beoordelen. Ook hebben deze bedrijven doorgaans een uitgebreide AO/IB beschrijving met daarin procedures over hoe zij omgaan met de ontvangst en administratieve verwerking van goederen. Het accepteren van de verschillen door de douane staat gelijk aan het achteraf aanpassen van de individuele aangiften waarmee de goederen geplaatst zijn onder de regeling (iedere individuele meer- of minderbevinding die wordt goedgekeurd door de douane is feitelijk een toepassing van artikel 78 CDW).

Bovenstaande wil niet zeggen dat het onmogelijk is om te salderen als gebruik gemaakt wordt van de normale procedure of als geen gebruik gemaakt wordt van de GPA. Belangrijk is wel dat de douane kan beoordelen dat de verschillen aan elkaar gelinkt zijn en dat de aangiften herzien kunnen worden.

Naar boven

4.2.4 Meerbevinding bij beëindiging voorafgaande douaneregeling

Een meerbevinding kan ook geconstateerd worden als goederen bestemd voor opslag in een douane-entrepot onder dekking van de douaneregeling douanevervoer bij dit entrepot aankomen. Omdat bij deze meerbevinding ook de entreposeur/ entrepositaris betrokken is, veelal in de hoedanigheid van vergunninghouder Toegelaten geadresseerde, wordt hieronder ook beschreven hoe te handelen in deze situatie.

Als bij beëindiging van de douaneregeling douanevervoer meer goederen worden bevonden, betekent dit dat de meer bevonden goederen zich niet onder de douaneregeling extern douanevervoer bevinden. Omdat de goederen zijn “meegelift” met niet- communautaire goederen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, mag er door de douane worden uitgegaan van het feit dat het hier gaat om niet- communautaire goederen.
(
artikel 313 lid 1 Tvo CDW).

Ook hier kan weer worden toegestaan dat de entreposeur/ entrepositaris een aangifte tot plaatsing doet voor de meer bevonden goederen.
De Toegelaten geadresseerde moet in het bericht “ opmerkingen lossing “ in het kader van de NCTS- procedure de meerbevinding opnemen en vervolgens wordt dit ook door de douane gemeld aan het kantoor van vertrek via het bericht IEO44 met codes A5 of B1.

Door het gebruik van een van deze codes geeft de douane aan dat zich weliswaar een onregelmatigheid heeft voorgedaan, maar dat de heffing van de rechten voor de meer bevonden goederen is verzekerd.
Uiteraard is het ook mogelijk dat voor de meer bevonden goederen een andere toegestane douanebestemming wordt gekozen.
(
artikel 408 lid 1 letter c Tvo CDW en
artikel 408 lid 3 Tvo CDW).

Let op!
Wordt de meerbevinding niet gemeld in het bericht “opmerking lossing “ en vindt de constatering van de meerbevinding pas na de inslag in entrepot plaats, dan moet gehandeld worden als beschreven in de paragraaf meerbevinding in entrepot. Het bericht “opmerking lossing” mag niet meer worden gewijzigd.

Naar boven