Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

5.00.00 Overige algemene bepalingen

13 Geheimhoudingsplicht

13.1 Algemeen

Vooral in strafzaken en civiele procedures kan voor betrokkenen kennisname van bij de douane aanwezige gegevens dikwijls van essentieel belang zijn. Meestal zijn het dan ook advocaten, Officieren van Justitie of opsporingsdiensten, die zich voor het verkrijgen van bepaalde informatie over klanten tot de douane wenden. De douane-ambtenaren zijn echter gebonden aan een geheimhoudingsplicht. Deze geheimhouding is op Unierechtelijk niveau geregeld in het DWU.
(artikel 12 DWU)

De achtergrond van de geheimhoudingsplicht is gelegen in de omstandigheid, dat de persoon die het aangaat er op moet kunnen vertrouwen dat de informatie die hij/zij aan de Belastingdienst verstrekt ook alleen maar gebruikt wordt voor het uitvoeren van de douane- en belastingwetgeving. Als de informatie namelijk ook zou worden gebruikt voor andere doeleinden, dan is de kans groot dat de belastingplichtige informatie zou achterhouden.

Hoofdregel is dus geheimhouding.

Daarop zijn echter uitzonderingen. Als een persoon vraagt om zijn eigen gegevens, moet het verstrekken van die gegevens mogelijk zijn.

Verder is het voor de douanecontrole en het douanetoezicht soms noodzakelijk gegevens uit te wisselen met anderen. De basis om dit te mogen doen is allereerst gelegen in artikel 47, lid 2 DWU. Dit artikel geeft de douanediensten van de lidstaten de mogelijkheid gegevens uit te wisselen als dat voor de uitvoering van de douanewetgeving noodzakelijk is. Deze uitwisseling van gegevens kan betrekking hebben op uitvoerende diensten binnen de lidstaten (denk bijvoorbeeld aan uitwisseling van gegevens tussen de Douane en de NVWa) maar ook tussen de lidstaten onderling.

Nationaal is de gegevensuitwisseling verder geregeld in artikel 1:33 van de Algemene douanewet.

In artikel 1:33, lid 3 is de informatieverstrekking geregeld door de inspecteur aan overheids- of semi-overheidsinstellingen voor zover die gegevens voor deze instellingen van belang zijn voor hun taken in artikel 1:1 genoemde regelingen of krachtens de Algemene douanewet zelf.
In het vierde lid van artikel 1:33 is onder meer de informatieverstrekking door de inspecteur aan de douaneautoriteiten van de andere lidstaten of de Europese Commissie geregeld. Deze internationale informatieuitwisseling verloopt via het DIC (Douane Rotterdam).

Het vijfde lid van artikel 1:33 van de Algemene douanewet voorziet in uitwisseling van informatie met de Belastingdienst op de BES-eilanden.

Verder zijn er nog enkele specifieke uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht in het kader van bijzondere wetgeving. Denk bijvoorbeeld aan de verplichting op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen om informatie te verschaffen die nodig is voor bijvoorbeeld het handhaven van Accijns- en milieuwetgeving en het afleggen van getuigenverklaringen in een strafproces.

Naar boven

13.2 Uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht

In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde:

  • informatieverstrekking aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon zelf;

  • Informatieverstrekking inzake goederen en het goederenverkeer;

  • informatieverstrekking nodig voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting;

  • stroomlijning van de behandeling van de verzoeken om informatie.

Naar boven

13.2.1 Informatieverstrekking aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon zelf

De volgende informatie kan zonder voorbehoud worden verstrekt:

  1. de bescheiden en gegevens die door de betrokken persoon zelf zijn aangeleverd, worden op verzoek van die persoon altijd aan hem openbaar gemaakt (door in kopie te verstrekken of ter inzage te geven);

  2. een afschrift van een controlerapport wordt uit eigen beweging door de Douane aan de gecontroleerde persoon verstrekt. Hierbij valt te denken aan een controlerapport, opgemaakt op basis van artikel 46 DWU en 1:32 Algemene douanewet. Indien iemand zich in persoon vervoegt met een vraag om informatie dient hij zijn identiteit aan te tonen. Bij het verstrekken van informatie aan de persoon zelf is bijvoorbeeld een rijbewijs voldoende ter identificatie. Op telefonisch verzoek van een persoon en/of andere wijze van communicatie, wordt slechts statusinformatie ter zake van de eigen aangifte verstrekt. Andere informatie mag alleen schriftelijk worden verzonden naar het bij de Douane bekende postadres.

Naar boven

13.2.2 Informatieverstrekking inzake goederen en het goederenverkeer

Zoals in paragraaf 1.1.6 van dit hoofdstuk al is aangegeven heeft de Algemene douanewet een grote reikwijdte. De Algemene douanewet ziet op de douanecontrole en het douanetoezicht ter zake van goederen en het goederenverkeer. Het gaat dus niet alleen om het veilig stellen van de heffing van de invoerrechten, maar bijvoorbeeld ook om de handhaving van een groot aantal VGEM-taken. Zo kunnen veel verschillende wetten en controle-instanties een rol spelen. Informatieuitwisseling tussen de verschillende diensten om hun taken in het kader van de Algemene douanewet uit te kunnen voeren is daarom van groot belang.
Als uitzondering op de geheimhouding van artikel 12 DWU, is in artikel 1:33, lid 3, Algemene douanewet bepaald dat de inspecteur gegevens en inlichtingen moet verstrekken aan overheids- en semi-overheidsinstellingen voorzover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van deze instellingen in het kader van de bepalingen bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene douanewet. Te denken valt bijvoorbeeld aan uitwisseling van gegevens met de NVWa.
In artikel 1:33, lid 4, Algemene douanewet wordt bepaald dat de verstrekking van gegevens en inlichtingen waartoe de inspecteur ingevolge artikel 47, lid 2 DWU worden verstrekt op een door de inspecteur te bepalen wijze. Artikel 47, lid 2 DWU beperkt de toepassing wel tot informatieverstrekking in het kader van de controlemaatregelen zoals bedoeld in Hoofdstuk 2, afdeling 7 van het DWU of de uniforme toepassing van de douanewetgeving. Verder wordt de toepassing van dit artikel begrensd door artikel 346, eerste lid onder a van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Aldaar is bepaald dat een lidstaat niet is gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid.

Let op!

Gegevensuitwisseling op grond van artikel 1:33, lid 3, Algemene douanewet is alleen mogelijk als de ontvanger van de gegevens deze gegevens nodig heeft voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1 Algemene douanewet bedoelde regelingen dan wel voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens de Algemene douanewet. Zo is het uitwisselen van aangiftegegevens met de RVO met betrekking tot restituties wel mogelijk op grond van deze bepaling, maar het leveren van gegevens aan de AWR-inspecteur niet (zie daarover echter de volgende paragraaf).

Naar boven

13.2.3 Informatieverstrekking voor de uitvoering van de belastingwet of voor heffing of invordering van enige rijksbelasting

Net zoals de inspecteur gegevens en inlichtingen kan vragen op grond van 1:33, lid 1, Algemene douanewet kan aan de inspecteur gevraagd worden om informatie te verstrekken op grond van een andere wettelijke basis. Een voorbeeld daarvan is artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen. De inspecteur is dan gehouden om de gevraagde informatie te verstrekken. Zie hiervoor ook hoofdstuk 10.

Naar boven

13.2.4 Stroomlijning van de behandeling van de verzoeken om informatie

Nadat een verzoek om informatie is ontvangen wordt dit voorgelegd aan een van de functionarissen die op de eenheid zijn aangewezen om verzoeken om informatie te behandelen. Dit zal veelal een (re)vaco formeel recht zijn of een van de medewerkers die zich bezig houdt met de materie rondom de boete-fraudecoördinatie.

Verzoeken tot structurele (niet incidentele)-uitwisseling van informatie worden altijd voorgelegd aan de (re)vaco formeel recht of een van de medewerkers die zich bezig houden met de materie rondom de boete-fraudecoördinatie. Deze zorgt na beoordeling dat het verzoek wordt doorgezonden naar het DLK, afdeling HHB.

Naar boven

13.3 Nadere bepalingen

Bepalingen over geheimhouding zijn ook opgenomen in:

Nationaal bestaan er naast de geheimhoudingsplicht van de gegevens van de klanten van de douane, ook de verplichtingen van overheidsorganen, dus ook van de Belastingdienst, om informatie te verstrekken. Het betreft dan informatie over een bestuurlijke aangelegenheid. Dit is geregeld in de Wet openbaarheid van bestuur.

Let op!

De Algemene douanewet (anders dan ter zake van de invoer) is niet van toepassing op de belastingen die op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden geheven. Denk bijvoorbeeld aan de accijnzen. Voor deze belastingen geldt een geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Naar boven

13.4 Oproep tot het afleggen van een getuigenverklaring

13.4.1 Verschoningsrecht algemeen

Een ambtenaar die door de rechtbank wordt opgeroepen om als getuige mededeling te doen over aangelegenheden die hem bekend zijn geworden bij de uitoefening van zijn werkzaamheden, moet voor de rechter verschijnen. Als hem over hetgeen hem wordt gevraagd geheimhouding is opgelegd, moet hij zich in een aantal gevallen met een beroep op zijn wettelijke plicht tot geheimhouding verschonen. Het verschoningsrecht is neergelegd in artikel 165 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering.

Naar boven

13.4.2 Verschoningsrecht in straf- en administratiefrechtelijke zaken

In strafzaken die enkel het gevolg zijn van overtredingen van de douanewetgeving of een andere wet waarvoor ambtenaren van de Douane bevoegd zijn geldt dat het afleggen van een getuigenis valt onder de uitvoering van die wet. De ambtenaar kan zich niet verschonen en kan zonder ontheffing een getuigenverklaring afleggen.

Bij oproeping als getuige of deskundige in een strafzaak of administratiefrechtelijke zaak die niet alleen het gevolg is van een overtreding van de douanewetgeving of een andere wet waarvoor de Douane bevoegd is, beslist de contactambtenaar of de ambtenaar zich al dan niet moet beroepen op zijn verschoningsrecht.
Opmerking verdient in dit verband dat geen beroep op het verschoningsrecht moet worden gedaan als het een zaak betreft waarvan ingevolge het bepaalde in hoofdstuk 13.5 aangifte is gedaan.

Naar boven

13.4.3 Verschoningsrecht in civiele zaken

Door de Hoge Raad is in 1991 (beschikking van 8 november 1991, NJ 1992, 277) uitgemaakt dat een ambtenaar van de Belastingdienst een verschoningsrecht heeft met betrekking tot alle gegevens welke onder de fiscale geheimhoudingsplicht vallen. In deze beschikking heeft de Hoge Raad aangegeven dat de strekking van de fiscale geheimhoudingsplicht tot gevolg heeft dat de woorden "een ander" in die fiscale geheimhoudingsbepaling zien op ieder ander dan degene tot wie het in dat artikel vervatte verbod zich richt. De Hoge Raad is van mening dat de fiscale geheimhoudingsplicht zijn rechtvaardiging vindt in het algemeen belang. Het publiek (belastingplichtigen) moet niet van het verstrekken van inlichtingen en bescheiden aan de Belastingdienst worden weerhouden door de vrees dat die gegevens voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt dan voor een juiste en doelmatige uitvoering van de aan de Belastingdienst opgedragen taak. Daarnaast heeft de Hoge Raad aangegeven dat het er daarbij niet toe doet of een belastingplichtige om wiens gegevens het gaat toestemming heeft gegeven aan de Belastingdienst om die gegevens verder te verstrekken. Met andere woorden: het algemeen belang bij de fiscale geheimhouding prevaleert boven het individuele belang van betrokkenen.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1997 (Vakstudie Nieuws 1997, blz.1296) blijkt echter dat de ambtenaar van de Belastingdienst die als getuige in een civiele procedure wordt opgeroepen niet het recht heeft zich bij voorbaat, dus nog zonder dat hem vragen zijn gesteld, op zijn verschoningsrecht te beroepen. Hij zal van vraag tot vraag moeten beoordelen of hij een antwoord kan geven zonder zijn fiscale geheimhoudingsplicht te schenden.

Uit het arrest kan worden afgeleid dat bij vragen van organisatorische aard het verschoningsrecht niet snel met kans op succes kan worden ingeroepen. Een vraag van organisatorische aard is bijvoorbeeld de vraag óf er gesprekken tussen de Belastingdienst en de belastingadviseur hebben plaatsgevonden. Overigens geeft de Hoge Raad in dit arrest enige voorbeelden van onderwerpen die wél onder het verschoningsrecht vallen: de inhoud van de betrokken belastingaanslagen, de resultaten van enig door de Belastingdienst ter zake van die aanslagen ingesteld onderzoek en punten van geschil tussen belastingplichtige en de Belastingdienst.

In de situatie dat de regio-directeur van mening is dat er een bijzonder belang is om geen beroep op het verschoningsrecht te doen en over te gaan tot het afleggen van een getuigenverklaring, legt hij de zaak voor aan het DLK, afdeling HHB.

Naar boven

13.4.4 Verschoningsrecht in het buitenland/rogatoire commissies hier te lande

Bij een oproep om als getuige/deskundige in het buitenland te verschijnen dient contact te worden opgenomen met de FIOD. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4.6 van onderdeel 44.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

13.5 Aangifte van strafbare feiten

13.5.1 Wettelijke aangifteplicht voor zeer ernstige misdrijven

Een ieder is verplicht van de zeer ernstige misdrijven als genoemd in artikel 160 Wetboek van strafvordering aangifte te doen bij de politie. De belastingambtenaar is voor het doen van aangifte op grond van artikel 160 Wetboek van strafvordering wettelijk ontheven van de geheimhoudingsplicht. Dergelijke ernstige misdrijven zijn bijvoorbeeld misdrijven tegen de staat of de koninklijke waardigheid, tegen het leven gericht of mensenroof of verkrachting.

Naar boven

13.5.2 Wettelijke aangifteplicht voor ambtsmisdrijven

In de gevallen genoemd in artikel 162, eerste lid, Wetboek van strafvordering bestaat voor een ambtenaar de verplichting om aangifte te doen bij de Officier van justitie of één van zijn hulpofficieren van bepaalde misdrijven (ambtsmisdrijven). Dit is de zogenaamde actieve aangifteplicht. Eén van de voorbeelden van een ambtsmisdrijf is het aannemen van steekpenningen door een ambtenaar (artikel 362 Wetboek van strafrecht). Hierbij is van belang dat in het strafrecht "de ambtenaar" ruim is omschreven (zie artikel 84 Wetboek van strafrecht) en ook verkozen personen daaronder worden begrepen.

Als een ambtenaar van de Douane bij het vervullen van zijn taak het vermoeden heeft of kennis krijgt van een dergelijk misdrijf, legt hij de zaak, door tussenkomst van de regio-directeur, met advies voor aan de directeur van de FIOD. De directeur van de FIOD gaat over tot het doen van aangifte als ook hij dat misdrijf vermoedt.
Op deze regel geldt een belangrijke uitzondering. Als namelijk een medewerker van de Douane bij het vervullen van zijn taak het vermoeden heeft of kennis krijgt van corruptie (i.c. steekpenningen c.q. andere integriteitsdelicten) dan meldt hij dat rechtstreeks bij de daarvoor aangewezen contactambtenaar .

Naar boven

13.5.3 De bevoegdheid tot het doen van aangifte

Een ieder is, op grond van artikel 161 van het Wetboek van strafvordering bevoegd, maar niet verplicht, aangifte te doen van andere strafbare feiten. Artikel 161 van het Wetboek van strafvordering houdt dus geen wettelijke verplichting in waardoor artikel 12 DWU in beginsel onverkort van toepassing is.

In het geval een ambtenaar van de Belastingdienst in de uitoefening van zijn functie van een strafbaar feit niet vallend onder de artikelen 160 of 162 van het Wetboek van strafvordering op de hoogte komt, legt hij die zaak door tussenkomst van de directeur van de douaneregio ter beoordeling voor aan:

  1. de directeur van de FIOD, als het feit gepleegd is door een ambtenaar;

  2. de contactambtenaar in de overige gevallen.

De directeur van de FIOD, respectievelijk de contactambtenaar, doet van de volgende delicten in ieder geval aangifte:

  • delicten in de vermogensrechtelijke sfeer (diefstal, oplichting, verduistering, heling e.d.) wanneer het met het delict gemoeide financiële belang een bedrag van € 25.000,- te boven gaat.

  • delicten die een (in)directe bedreiging vormen voor de (geestelijke) volksgezondheid en die een bedrijfsmatig karakter hebben. Van het produceren of verhandelen van kinderporno en het bedrijfsmatig kweken van hennep of de handel in harddrugs wordt in alle gevallen aangifte gedaan.

  • paspoortfraude.

  • het aannemen of betalen van steekpenningen, mits er sprake is van een misdrijf in de zin van het Wetboek van strafrecht.

  • bedreiging of mishandeling van belastingdienstambtenaren.

  • misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door de Nederlandse strafrechter kan worden veroordeeld en waarvan de met die misdrijven verband houdende kosten van aftrek in de belastingaangifte zijn uitgesloten op grond van artikel 3.14, eerste lid, letters d en e, Wet IB 2001. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het bedrijfsmatig kweken van hennep.

Ten aanzien van andere delicten beslist de directeur van de FIOD, respectievelijk de contactambtenaar, of aangifte wordt gedaan. In daartoe aanleiding gevende gevallen legt de directeur van de FIOD c.q. de contactambtenaar de zaak voor aan het Team Particulieren en Formeel recht, alvorens aangifte te doen.
Hier kan ook nog verwezen worden naar het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD).

Naar boven

13.5.4 Ongeoorloofd handelen door medewerkers van de Belastingdienst

Als een ambtenaar van de Belastingdienst bij het vervullen van zijn taak het vermoeden heeft of kennis krijgt van een mogelijke overtreding van disciplinaire en/of strafrechtelijke normen door een collega, wordt gehandeld conform de "Gedragslijn bij strafbare feiten begaan door ambtenaren van de Belastingdienst in functie", besluit van 7 maart 2001, nr. BOB2001/518M.

Naar boven

13.6 Informatieverstrekking aan opsporingsinstanties

13.6.1 Wettelijke plicht tot informatieverstrekking aan de officier van justitie

Op grond van het tweede lid van artikel 162 van het Wetboek van strafvordering moeten aan de officier van justitie desgevraagd inlichtingen worden verstrekt omtrent strafbare feiten met de opsporing waarvan ambtenaren van de Belastingdienst niet zijn belast maar waarvan zij bij de uitvoering van hun werkzaamheden kennis hebben genomen. Dit is de zogenaamde passieve informatieplicht. De regio-directeuren en de directeur van de FIOD kunnen in dit kader op schriftelijk verzoek van de officier van justitie bij hen beschikbare informatie verstrekken voor zover deze van belang is voor de opsporing en/of vervolging van een strafbaar feit. Ten overvloede wordt in dit kader opgemerkt dat informatie omtrent strafbare feiten waarvoor de ambtenaar van de Belastingdienst wél opsporingsbevoegdheid bezit zonder meer aan de officier van justitie kan worden verstrekt.
Als sprake is van een delict als omschreven in artikel 67, eerste lid, Wetboek van strafvordering (voorlopige hechtenis), geeft artikel 126nd Wetboek van strafvordering aan de officier van justitie de bevoegdheid gegevens te vorderen van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens. Dit houdt dus in dat ook de Belastingdienst de wettelijke plicht heeft op vordering van de officier van justitie aan deze gegevens te verstrekken als sprake is van een delict waarvoor voorlopige hechtenis open staat.

Naar boven

13.6.2 Uitlevering van voor beslag vatbare voorwerpen aan opsporingsambtenaren

Op grond van artikel 96a Wetboek van strafvordering moeten aan een opsporingsambtenaar, in geval van verdenking van een commuun misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, voor beslag vatbare voorwerpen worden uitgeleverd. Onder "voor beslag vatbare voorwerpen" vallen ook voorwerpen die als bewijsmateriaal kunnen dienen zoals bijvoorbeeld aangiftebiljetten en jaarstukken.

De regio-directeur kan op schriftelijk verzoek van de opsporingsambtenaar, en na gebleken instemming van de officier van justitie, tot uitlevering van de gevraagde stukken overgaan.

Naar boven

13.6.3 Wettelijke plicht tot informatieverstrekking in het kader van een SFO

Een rechter-commissaris kan in geval van verdenking van bepaalde strafbare feiten (geldboete vijfde categorie) een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) instellen. Dit gebeurt naar aanleiding van een met redenen omklede vordering van de officier van justitie, bij machtiging. Ten behoeve van een SFO kan op basis van artikel 126a Wetboek van strafvordering bepaalde informatie aan de Belastingdienst worden gevraagd. De regio-directeur respectievelijk de FIOD verstrekt die informatie aan de met het SFO belaste opsporingsambtenaar, mits deze een afschrift van de machtiging SFO toont.

Naar boven

13.7 Informatieverstrekking in het kader van de Wet BIBOB en de Wet Controle op rechtpersonen

13.7.1 Informatieverstrekking in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur (Wet BIBOB)

Bestuursorganen beschikken op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (BIBOB) over de mogelijkheid om bepaalde subsidies of vergunningen te weigeren of in te trekken indien er sprake is van ernstig gevaar dat strafbare feiten zullen worden gepleegd of van het vermoeden dat strafbare feiten zijn gepleegd. Ook kunnen bestuursorganen beslissen bepaalde overheidsopdrachten niet te gunnen of een overeenkomst terzake te ontbinden indien door bedrijven niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten inzake betrouwbaarheid.
Bestuursorganen kunnen zich bij het nemen van die beslissingen daaromtrent laten adviseren door het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Bureau BIBOB.

In artikel 27 van de Wet BIBOB zijn de bestuursorganen genoemd die in beginsel verplicht zijn aan het Bureau BIBOB persoonsgegevens te verstrekken uit bestanden waarvoor zij de verantwoordelijke zijn en waarvan de daarin opgenomen persoonsgegevens worden verwerkt door dat bestuursorgaan. De Belastingdienst is in de Wet BIBOB genoemd als informatieleverancier. De informatie kan gebruikt worden voor het opstellen van het advies door het Bureau BIBOB. Het Bureau BIBOB kan op grond van zijn bevoegdheid om deze gegevens op te vragen echter ook de beschikking krijgen over gegevens die niet mogen worden bekend gemaakt aan de persoon waarop zij betrekking hebben. In voorkomend geval dient degene die deze gegevens verstrekt, aan te geven dat zij niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht. Gegevens ten aanzien waarvan dit voorbehoud is gemaakt, kunnen niet worden gebruikt voor de motivering van het BIBOB-advies. De vorenbedoelde gevoelige gegevens worden dan ook uitsluitend gebruikt voor de sturing van het onderzoek.

Een verzoek om informatie van het Bureau BIBOB wordt gericht aan één centraal punt binnen de Belastingdienst (LTO, Unit Externe Samenwerking). Door dit centrale punt wordt het verzoek doorgezonden naar de betrokken regio/ kantoor van de Belastingdienst c.q. de FIOD. De gevraagde informatie wordt binnen de gestelde termijn eveneens gezonden aan dit centrale punt. Vanuit dit centrale punt wordt de informatie weer doorgeleid naar het Bureau BIBOB. De informatieverstrekking vindt in beginsel schriftelijk plaats. Het betreft informatie die is opgenomen in bestanden. Ook kunnen persoonsgegevens uit de aan de registraties ten grondslag liggende dossiers worden opgevraagd.

Naar boven

13.7.2 Informatieverstrekking in het kader van de Wet Controle op rechtspersonen

Op 1 juli 2011 is de Wet controle op rechtspersonen in werking getreden. Daarmee is er een systeem van doorlopend toezicht op rechtspersonen ontstaan. Dit systeem behelst een zogenaamde integriteitstoets van de rechtspersoon, de bestuurders en ander bij de rechtspersoon betrokken personen en bedrijven. Met dit nieuwe systeem van doorlopend toezicht is de Verklaring van Geen Bezwaar vervallen. Deze verklaring was onderdeel van het preventieve toezicht dat op vennootschappen van toepassing was. De notaris vroeg deze verklaring bij de oprichting van een rechtspersoon aan.

Het doorlopende toezicht wordt uitgevoerd door de Dienst Justis, afdeling TRACK van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Om dit doorlopende toezicht uit te voeren heeft Dienst Justis onder andere informatie nodig van zogenaamde handhavingsautoriteiten. De Douane is, als onderdeel van de Belastingdienst, op grond van de Wet Controle op rechtspersonen aangewezen als leverancier van informatie. Een analyse kan ook plaatsvinden op verzoek van de Douane.

Het DIC is aangewezen als centraal punt binnen de Douane, voor verzoeken van en aan TRACK. Het DIC beoordeelt zowel de binnenkomende als uitgaande verzoeken en onderhoudt het contact met TRACK. Het kan voorkomen dat het DIC een regiokantoor benadert voor nadere informatie. Ook kan het DIC de Klama/relatiebeheerder informeren over een rechtspersoon.

Bij vragen of verzoeken die u via een andere weg dan het DIC bereiken moet u contact opnemen met de DIC Frontoffice (tel: 088 - 15 14 495 email: Douane Dic Frontoffice_Postbus extern: Frontoffice.dic@belastingdienst.nl). Dit doet u ook als u aanleiding ziet om een analyse door TRACK te laten uitvoeren. Het DIC beoordeelt met u of een dergelijk verzoek tot de mogelijkheden behoort.

Naar boven

13.8 Inzage proces-verbaal

De artikelen 30 tot en met 34 van het Wetboek van strafvordering regelen de rechten van de verdachte met betrekking tot het kennis nemen van de processtukken. In dat verband heeft ook de verdachte in een fiscale strafzaak (zie bijvoorbeeld artikel 31 Wetboek van strafvordering) of zijn raadsman recht op kennisneming van het proces-verbaal van zijn verhoor. De verdachte kan niet alleen processtukken inzien maar kan er ook aantekeningen over maken. Kopieën van een proces-verbaal worden op aanvraag zo spoedig als dit mogelijk is verstrekt. Deze worden dan tegen ontvangstbevestiging afgegeven of aangetekend verzonden.

Een verzoek aan de Douane om inzage in een proces-verbaal wordt, behoudens in het geval dat het proces-verbaal is opgemaakt door de FIOD, ter beoordeling voorgelegd aan de contactambtenaar die beslist of er inzage kan worden verleend. In zijn beoordeling betrekt de contactambtenaar de WOB. Indien het proces-verbaal is opgemaakt door de FIOD wordt het verzoek overgedragen aan de directeur van de FIOD. In zaken waarbij de Officier van justitie het onderzoek leidt of waarbij het proces-verbaal aan hem is ingezonden bepaalt deze of inzage wordt verleend. Is dit het geval, dan draagt de contactambtenaar respectievelijk de directeur van de FIOD het verzoek onmiddellijk over aan die Officier van justitie.

Indien een proces-verbaal niet wordt ingezonden aan het Openbaar Ministerie (zie artikel 11:3, lid 2 Algemene douanewet), maar wel mede de grondslag vormt voor de motivering van een op te leggen bestuurlijke boete, stelt de Douane belastingplichtige op zijn verzoek in kennis van de onderdelen uit het proces-verbaal die van belang zijn voor die bestuurlijke boete. Het proces-verbaal wordt dan, voor zover mogelijk, geanonimiseerd voor wat betreft gegevens van derden. De contactambtenaar wordt betrokken bij zo'n verzoek omdat hij op de hoogte is van de stand van zaken met betrekking tot de afdoening van het proces-verbaal.

Naar boven

13.9 Internationale informatieuitwisseling

In internationaal verband zijn er verdragen en andere regelingen die verplichten tot het verstrekken van informatie aan andere landen. Teneinde het buitenland informatie te kunnen verstrekken behoeft geen ontheffing van de geheimhoudingsplicht te worden verleend. Daarbij neemt neemt de medewerker van de Douane niet zelf contact op met de buitenlandse autoriteit, maar zendt de informatie aan één van de volgende instanties:

  • Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijmond/Douane Informatie Centrum als het douane- en accijnsgegevens betreft;

  • Belastingdienst/Douaneregio Amsterdam voor de bijstand bij de douane-invordering en de invordering van accijnzen;

  • Belastingdienst/CLO als het gegevens met betrekking tot de omzetbelasting betreft;

  • FIOD.

Zie voor meer informatie over dit onderwerp onderdeel 44.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

13.10 Convenanten en samenwerking met andere instanties

Convenanten zijn een uitwerking van de samenwerking tussen (semi-) overheidsinstanties. Ze werken de bevoegdheden en verplichtingen die op basis van regelgeving bestaan verder uit, maar ze kunnen ze niet uitbreiden. Momenteel zijn er convenanten die op meerdere partijen betrekking hebben, maar die niet allemaal dezelfde taken uitvoeren. Hierbij moet steeds bekeken worden welke gegevens wel en niet verstrekt kunnen worden en aan welke partij. De regels met betrekking tot de geheimhouding zijn hierbij onverkort van toepassing.

Nieuwe convenanten en samenwerkingsverbanden met andere instanties worden indien informatieuitwisseling plaatsvindt, altijd voorgelegd aan de (re)vaco formeel recht of een van de medewerkers die zich bezig houdt met de materie rondom de boete-fraudecoördinatie.

Naar boven