Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

8.00.00 Preferentiële oorsprong en herkomst

2 Preferentiële oorsprong

In dit hoofdstuk vindt u het theoretische gedeelte van het onderwerp preferentiële oorsprong. Naast een aantal algemene aspecten, komen hier de oorsprongsregels aan de orde die zijn vastgesteld in het kader van de verschillende preferentiële regelingen.

Naar boven

2.1 Algemeen: preferenties

De meeste preferentiële regelingen komen voort uit de verschillende overeenkomsten die zijn gesloten tussen de Europese Unie en derde landen waarbij een zogenaamde vrijhandelszone tot stand werd gebracht. Een vrijhandelszone wordt onder andere gekenmerkt door een vrij verkeer van goederen van oorsprong tussen de verdragsluitende partijen, zonder dat tegelijkertijd een gemeenschappelijk douanetarief op goederen uit derde landen wordt toegepast. Daarnaast kent de Europese Unie in een aantal gevallen autonoom - dus zonder dat daaraan een overeenkomst ten grondslag ligt - preferenties toe aan bepaalde begunstigde landen. Een vrijhandelsovereenkomst of autonome regeling omvat niet altijd alle producten. Per vrijhandelsovereenkomst of autonome regeling is bepaald welke producten in aanmerking komen voor preferenties en welke niet. Meestal zijn, - met name met het oog op het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie - landbouwproducten grotendeels uitgezonderd.

Naar boven

2.1.1 Verlaagde invoerrechten

Het hiervoor bedoelde vrije verkeer van goederen van oorsprong houdt niet altijd in dat voor de goederen de heffing van invoerrechten volledig achterwege kan worden gelaten. Er kan ook sprake zijn van de heffing van verlaagde invoerrechten. Dit geldt met name bij invoer uit de begunstigde landen in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS) en soms - gedurende een overgangsperiode - voor bepaalde producten uit de landen waarmee recentelijk een vrijhandelsovereenkomst is gesloten. Bij de inwerkingtreding van de vrijhandelsovereenkomst is dan gedurende een bepaalde periode voorzien in een geleidelijke afbraak van de normaal geldende invoerrechten. Het tempo waarmee de afbraak binnen de Europese Unie plaatsvindt, kan verschillen van de snelheid die in het land van de andere verdragsluitende partij wordt toegepast.

Naar boven

2.2 Preferentiële regelingen

Het preferentiële stelsel van de Europese Unie is gebaseerd op de volgende vrijhandelsovereenkomsten en autonome regelingen:

  • de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), gesloten tussen de Europese Unie en Noorwegen, IJsland en Liechtenstein;

  • de afzonderlijke overeenkomsten met de landen van de Europese Vrijhandels Associatie (EVA) die ook deel uitmaken van de EER: Liechtenstein, Noorwegen en IJsland;

  • de overeenkomst met het EVA-land Zwitserland;

  • de overeenkomsten met Marokko, Algerije en Tunesië (de zogenaamde MAGHREB-landen);

  • de overeenkomsten met Egypte, Syrië, Libanon en Jordanië (de zogenaamde MASHRAK-landen);

  • de overeenkomst met Israël;

  • de overeenkomst met Montenegro;

  • de autonome regeling die bij de toetreding van Spanje is getroffen voor het handelsverkeer met Ceuta en Melilla;

  • de overeenkomst met Denemarken/Faeröer inzake het handelsverkeer tussen de Faeröer eilanden en de Europese Unie;

  • de overeenkomst met Andorra met betrekking tot de producten die onder de hoofdstukken 1 tot en met 24 van het Geharmoniseerd Systeem vallen;

  • de tijdelijke regeling voor een aantal ACS-landen (Verordening (EU) 2016/1076: Botswana, Ghana, Namibia, Swaziland en Kenia;

  • de economische partnerschapovereenkomst met de Cariforum-landen: Antigua en Barbuda, Bahama’s, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Jamaica, St. Christopher en Nevis, St. Lucia, St. Vincent en de Grenadines, Suriname, Trinidad & Tobago;

  • de tussentijdse overeenkomst met de eilandstaten in de Stille Oceaan: Papoea-Nieuw-Guinea en de Fiji-eilanden;

  • de tussentijdse overeenkomst met de OZA-staten: Mauritius, Madagaskar, Seychellen en Zimbabwe;

  • de voorlopige economische partnerschapovereenkomst met Ivoorkust;

  • de voorlopige economische partnerschapovereenkomst met SADC: Botswana, Lesotho, Namibië, Swaziland, Mozambique en Zuid-Afrika;

  • de voorlopige economische partnerschapovereenkomst met Kameroen;

  • de voorlopige economische partnerschapovereenkomst met Ghana;

  • de autonome regeling voor de Landen en Gebieden Overzee (LGO): Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende de associatie van de Landen en Gebieden Overzee met de Europese Unie. Zie voor een overzicht van deze landen en gebieden bijlage 1;

  • de autonome regeling voor de ontwikkelingslanden in het kader van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS);

  • de overeenkomst met Kosovo;

  • de overeenkomst met de Palestijnse autoriteit (Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook);

  • de overeenkomst met Turkije voor bepaalde kolen- en staalproducten;

  • de overeenkomst met Turkije met betrekking tot bepaalde landbouwproducten;

  • de overeenkomst met Mexico;

  • de overeenkomst met Zuid-Afrika;

  • de overeenkomst met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië;

  • de interim overeenkomst met Servië;

  • de interim overeenkomst met Albanië;

  • de interim overeenkomst met Bosnië-Herzegovina;

  • de overeenkomst met Chili;

  • de overeenkomst met Zuid-Korea;

  • de overeenkomst met de Andesgemeenschap: Ecuador, Peru en Colombia;

  • de overeenkomst met Centraal-Amerika: Costa Rica, El Salvador, Panama, Nicaragua, Honduras en Guatemala);

  • de associatieovereenkomst met Oekraïne;

  • de associatieovereenkomst met Georgië;

  • de associatieovereenkomst met Moldavië;

  • de uitgebreide economische en handelsovereenkomst met Canada (CETA);

  • de economische partnerschapsovereenkomst met Japan (EU-Japan EPA);

  • de overeenkomst met Singapore;

  • de overeenkomst met Vietnam;

  • de handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk (TCA EU-VK).

Naar boven

2.3 Oorsprongsregels

Artikel 64 DWU verwijst voor de preferentiële oorsprongsregels naar de desbetreffende vrijhandelsovereenkomsten (associatieovereenkomsten of partnerschapsovereenkomsten) en de autonome regelingen. In de artikelen 41 tot en met 58 GVo. DWU en in de artikelen 70 tot en met 112 UVo. DWU zijn de oorsprongsregels neergelegd die van toepassing zijn op de begunstigde landen in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). In de artikelen 59 tot en met 70 GVo. DWU en in de artikelen 113 tot en met 126 UVo. DWU zijn de oorsprongsregels opgenomen die van toepassing zijn voor eventueel andere landen. De oorsprongsregels die betrekking hebben op de Landen en Gebieden Overzee (LGO) en de oorsprongsregels die zijn gebaseerd op de vrijhandelsovereenkomsten zijn opgenomen in zogenaamde oorsprongsprotocollen bij de betreffende overeenkomsten.

De oorsprongsregels omvatten onder meer de definitie van het begrip oorsprong, de regels voor de bewijsvoering en de procedure rond de administratieve samenwerking. Daarnaast zijn in Nederland de Algemene douanewet, het Algemeen douanebesluit en de Algemene douaneregeling van toepassing. De oorsprongsprotocollen bij de verschillende vrijhandelsovereenkomsten zijn opgenomen in het boekwerk Wetgeving Douane (boekwerk WD3). Voor bedrijven is een actueel overzicht met daarbij de vindplaats in het officiële Publicatieblad van de Europese Unie te vinden op de volgende website:

Taxation and Customs Union – Arrangements list

Naar boven

2.3.1 Hoofdlijnen preferentiële oorsprongsregels

Het begrip oorsprong is in alle preferentiële regelingen gedefinieerd. De definities zijn in alle regelingen gelijk. Als hoofdlijn geldt dat goederen van oorsprong zijn uit een bepaald land als zij:

  • geheel (en al) of volledig in dat land zijn verkregen, of

  • niet geheel en al in dat land zijn verkregen, maar daar wel toereikend zijn be- of verwerkt.

Naar boven

2.3.2 Geheel en al verkregen goederen

Als geheel (en al) verkregen of als volledig verkregen in de Europese Unie of in het betrokken derde land worden, afgezien van geringe verschillen in de formulering in de verschillende regelingen, beschouwd:

  1. uit hun bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;

  2. aldaar geteelde en geoogste producten van het plantenrijk;

  3. aldaar geboren en opgefokte levende dieren;

  4. producten afkomstig van levende dieren, die aldaar worden gefokt;

  5. producten afkomstig van aldaar geboren en gefokte geslachte dieren;

  6. voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;

  7. producten van de zeevisserij en andere door hun schepen uit de zee gewonnen producten;

  8. producten, uitsluitend uit de onder 7. bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigt;

  9. aldaar verzamelde, gebruikte artikelen, die slechts kunnen dienen voor het terugwinnen van grondstoffen;

  10. afval van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;

  11. goederen die aldaar zijn vervaardigd uitsluitend uit de onder 1. tot en met 10. bedoelde producten.

Uit deze definitie volgt dat goederen slechts als geheel (en al) of als volledig verkregen kunnen worden beschouwd als bij de totstandkoming ervan geen enkel bestanddeel uit een derde land is gebruikt. Zelfs het gebruik van bestanddelen die al als van oorsprong uit de Europese Unie kunnen worden aangemerkt, maar waarin bestanddelen uit derde landen zijn verwerkt, leidt tot het niet voldoen aan de kwalificatie geheel (en al) of volledig verkregen.

Voorbeeld

Boter, vervaardigd uit melk van koeien die in de Europese Unie zijn gehouden, kan als geheel (en al) verkregen (of als volledig verkregen) worden beschouwd. Wordt echter bij de vervaardiging een kleurstof gebruikt die wel van oorsprong uit de Europese Unie is, maar waarin bij de vervaardiging bestanddelen uit derde landen zijn gebruikt, dan is er geen sprake meer van een geheel en al in de Europese Unie verkregen product.

Gelet op het karakter van het criterium geheel (en al) verkregen of volledig verkregen zal dit in de praktijk vaak betrekking hebben op producten van de landbouw, de tuinbouw, de veeteelt, de bosbouw, de visserij en de mijnbouw; bij industrieel vervaardigde producten zal minder vaak voorkomen dat sprake is van geheel (en al) of volledig verkregen goederen

Geheel (en al) of volledig verkregen visserijproducten

Voor visserijproducten (nummers 7. en 8. in de lijst hiervoor) leidt de definitie tot de volgende afbakening:

  1. Alle binnen het grondgebied - door wie dan ook - gevangen vis of schaal- en schelpdieren worden als van oorsprong beschouwd. Het is van belang te weten dat voor dit specifieke doel onder grondgebied eveneens de territoriale wateren worden begrepen. Deze reiken tot maximaal 12 zeemijlen uit de kust (artikel 3 van de United Nations Law of the Sea; Montego Bay Conventie 1982, gepubliceerd in Pb. EG L 179 van 23 juni 1998).

  2. Soms hebben landen andere criteria voor de afbakening van de territoriale wateren. Voor de toepassing van de oorsprongsregels zijn zulke afwijkende criteria niet relevant. Zelfs als een land een zogenaamde 200-mijls EEZ (Exclusive Economic Zone) heeft ingesteld moet voor de oorsprongsregels toch de 12-mijls zone worden gehanteerd.

  3. Alle buiten het grondgebied - dus buiten de 12-mijlszone - gevangen vis en schaal- en schelpdieren worden uitsluitend als van oorsprong beschouwd als de vis of de schaal-en schelpdieren gevangen zijn met schepen, die voldoen aan de criteria om te kunnen worden beschouwd als hun schepen. In alle preferentiële regelingen is van het begrip hun schepen een nadere definitie gegeven. In die definitie, geformuleerd in een aantal cumulatieve criteria, spelen behalve de gevoerde vlag en het land van registratie van een schip ook de eigendomsverhoudingen van de rederij, de nationaliteit van de bedrijfsleiding en - meestal ook - de nationaliteit van de gezagvoerder, de officieren en de verdere bemanning een rol. Zie bijvoorbeeld artikel 4 van Protocol nr. 4 bij de EER Overeenkomst.

Naar boven

2.3.3 Toereikende be- of verwerking; algemeen

Afgezien van de in alle preferentiële regelingen voorkomende cumulatiebepalingen (zie de paragrafen 2.3.13 en volgende) krijgen goederen die niet geheel (en al) of volledig verkregen zijn, alleen de preferentiële oorsprong van het betreffende land als ze in dat land een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan. Het begrip toereikende be- of verwerking is in iedere preferentiële regeling nader gedefinieerd.

Er kan afhankelijk van het eindproduct onder andere sprake zijn van een toereikende be- of verwerking wanneer bij de vervaardiging van het product:

  • niet meer dan een bepaald percentage aan derde landen materiaal is gebruikt of

  • gebruik is gemaakt van specifieke derde landen materialen of

  • gebruik is gemaakt van derde landen materialen die onder een andere post dan die van het eindproduct vallen (tariefpostverspringing).

In een aantal gevallen zijn er in het geheel geen beperkingen gesteld aan het gebruik van niet van oorsprong zijnde materialen. In deze gevallen kan bij de vervaardiging van een product dus onbeperkt gebruik worden gemaakt van niet-oorsprongsmateriaal (vervaardiging uit materialen van om het even welke post).

Naar boven

2.3.4 Toereikende be- of verwerkingen; presentatie regels

Indien bij de vervaardiging van een product gebruik wordt gemaakt van niet-oorsprongsmateriaal zijn in een bijlage bij het betreffende protocol (zie bijvoorbeeld bijlage II van Protocol nr. 4 bij de EER Overeenkomst) en in bijlage 22-03 GVo. DWU (voor de begunstigde landen in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS) de be- of verwerkingen vermeld die niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om aan het uiteindelijke product (het product waarvan de oorsprong moet worden bepaald) het karakter van het product van oorsprong te verlenen in de zin van de desbetreffende autonome regeling of vrijhandelsovereenkomst. In bijlage 22-11 GVo. DWU vindt u deze be- of verwerkingen voor de autonome regeling met eventuele andere landen. Deze opsomming van be- of verwerkingen worden ook wel de lijstregels genoemd.

De betreffende bijlagen zijn opgebouwd uit 3 of 4 kolommen.

In kolom 1 van de lijst zijn de GS posten (op 4-cijferniveau) opgenomen. Het gaat daarbij niet altijd om volledige GS posten, maar in een aantal gevallen ook om zogenaamde ex-posten. Vervolgens wordt in kolom 2 de bij de GS post (of ex-post) behorende goederenomschrijving gegeven.

In kolom 3 wordt aangegeven welke be- of verwerking(en) van niet-oorsprongsmaterialen is vereist om aan het product het karakter van product van oorsprong in de zin van de desbetreffende preferentiële regeling te verlenen.

Binnen het APS (in bijlage 22-03 GVo. DWU) wordt gebruik gemaakt van een kolom 3a en 3b. In kolom 3a zijn de be- of verwerkingen vermeld die van toepassing zijn voor de minst ontwikkelde landen (MOL’s) terwijl in kolom 3b de oorsprongsregels zijn vermeld voor de andere ontwikkelingslanden.

In een aantal gevallen is nog een kolom 4 opgenomen. In deze kolom is voor bepaalde producten een zogenaamd alternatief waardecriterium neergelegd. De exporteur van de goederen (de aanvrager/opsteller van het oorsprongsdocument) kan dan zelf een keuze maken tussen de toepassing van de criteria van de derde kolom of die van de vierde kolom.

Formulering

De oorsprongscriteria in de betreffende kolommen kunnen op verschillende wijze zijn geformuleerd:

  1. Het vereiste is dat het product of bepaalde elementen daaruit, geheel (en al) of volledig verkregen zijn.

    Voorbeeld "Vervaardiging uit dieren bedoeld bij hoofdstuk 1 "alle gebruikte materialen bedoeld bij hoofdstuk 3 moeten geheel (en al) of volledig verkregen zijn". Deze criteria vinden we in een aantal gevallen voor producten van hoofdstuk 16 (Bereidingen van vlees, van vis, van schaaldieren, van weekdieren of van andere ongewervelde waterdieren). Dit betekent dat onder hoofdstuk 16 vallende visconserven - vis valt immers onder hoofdstuk 3 - van oorsprong zijn in de zin van de betreffende regeling als de vis die wordt verwerkt al geheel (en al) of volledig verkregen is. De verwerking van niet-oorsprongsvis tot conserven is dus niet oorsprong verlenend. Verder kan uit deze regel worden afgeleid dat de oorsprong van de gebruikte kruiden, olie en/of saus in dit geval geen rol speelt. Daarentegen hoeven in het geval van vleesconserven, de dieren van hoofdstuk 1 niet al van oorsprong te zijn, maar moet wel het slachten en de verdere be- of verwerkingen in het betreffende land of gebied hebben plaatsgevonden. Ook in dit geval speelt de oorsprong van gebruikte kruiden, olie en/of saus geen rol.
  2. Door aan te geven dat geen tariefpostverspringing noodzakelijk is, zonder daar een ander criterium voor in de plaats te stellen.

  3. Door aan te geven dat postverspringing uitsluitend ten aanzien van bepaalde materialen vereist is; voor de overige materialen geldt dan hetgeen hiervoor onder 1 is weergegeven. Voorbeeld "Vervaardiging uit materialen van om het even welke post, met uitzondering van materialen van post ....".
  4. Door het aangeven van bepaalde niet-oorsprongsmaterialen waarvan het be- of verwerken tot het onder de in de kolommen 1 en 2 bedoelde producten tot oorsprong leidt. Voorbeeld "Vervaardiging uit garens". In het geval van bijvoorbeeld kleding van hoofdstuk 62 houdt dit in dat niet-oorsprongsgaren mag worden gebruikt, maar dat alle verdere be- of verwerkingen, zoals weven, snijden, confectioneren, in het betreffende land of gebied moeten hebben plaatsgevonden (afgezien van cumulatie, zie paragraaf 2.3.13). Koopt een producent weefsel in dat al van oorsprong is uit het desbetreffende land of gebied dan is er feitelijk al aan de oorsprongsregels voor het eindproduct voldaan.
  5. Door het aangeven van een maximum (waarde)-percentage (van de prijs af fabriek van het product) van niet-oorsprongsmaterialen. Voorbeeld "Vervaardiging waarbij de waarde van alle gebruikte materialen niet meer bedraagt dan ...% van de prijs af fabriek van het product"
  6. Vervaardiging uit materialen die onder een andere post worden ingedeeld dan die van het eindproduct (tariefpostverspringing). Van tariefpostverspringing is sprake als de indeling in het Gecombineerde Nomenclatuur bezien op de eerste vier cijfers van de goederencode (de GS-post) van het product waarvan de oorsprong moet worden bepaald, verschilt van de indeling van alle bij de vervaardiging van het product gebruikte derde landen materialen. Voorbeeld Uit derde landen worden goud en diamanten ingevoerd. Hiermee worden gouden ringen met diamanten vervaardigd. De indeling van het eindproduct verschilt van de indeling van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen.Er is dus sprake van tariefpostverspringing.
  7. Door een combinatie van de verschillende mogelijkheden.

Naar boven

2.3.5 Alternatief waardecriterium

Zoals onder paragraaf 2.3.4 al aangegeven, komt in de lijsten bij een aantal preferentiële regelingen een vierde kolom voor met alternatieve oorsprongscriteria. Dit zijn meestal waardecriteria. In deze gevallen kan de exporteur kiezen tussen de toepassing van de in kolom 3 vermelde oorsprongsregel en het alternatieve oorsprongscriterium in kolom 4.

Naar boven

2.3.6 Waardetolerantieregel

In vrijwel alle preferentiële regelingen is bij de definitie van de toereikende be- of verwerkingen een zogenaamde waardetolerantieregel opgenomen. De waardetolerantie regel houdt in dat niet-oorsprongsmaterialen die volgens de lijsten van toereikende be- of verwerkingen eigenlijk niet mogen worden gebruikt, onder bepaalde voorwaarden het verkrijgen van de betreffende preferentiële oorsprong van een product toch niet in de weg hoeven te staan. De hoogte van de tolerantie verschilt per preferentiële regeling (10% of 15%) en is niet altijd op alle productsectoren van toepassing. Vaak zijn textiel en textielproducten en landbouwproducten van de toepassing van de waardetolerantie uitgezonderd. (Zie bijvoorbeeld artikel 5, lid 2 van Protocol nr. 4 bij de EER Overeenkomst).

Voorbeeld

Uitvoer van groentebereidingen (hoofdstuk 20 van de Gecombineerde Nomenclatuur) uit de Europese Unie naar Zwitserland. Het gaat om een mengsel van drie soorten groenten, waarvan er twee in de Europese Unie gekweekt en geoogst zijn, en één uit Zuid-Afrika werd ingevoerd. De prijs af fabriek van het eindproduct is € 100, de waarde bij invoer van de groente uit Zuid-Afrika is € 10.

Het oorsprongscriterium volgens de lijst bij van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie luidt: "vervaardiging waarbij alle gebruikte groenten geheel en al verkregen moeten zijn". Toepassing daarvan leidt tot de conclusie dat aan die eis in dit geval niet voldaan wordt, tenzij de tolerantieregel van artikel 5, lid 2 van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie kan worden toegepast. Die regel laat toe dat niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de lijst niet mogen worden gebruikt, toch mogen worden gebruikt wanneer de waarde daarvan niet hoger is dan 10% van de prijs af fabriek van het product. In dit voorbeeld is die waarde niet hoger dan 10%, zodat aan het uit te voeren product toch nog de preferentiële oorsprong Europese Unie kan worden toegekend.

Overigens mogen in de lijsten vermelde percentages voor de maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen door deze tolerantie niet worden overschreden. Dat betekent dat de tolerantieregel feitelijk geen praktische betekenis heeft in gevallen waarin het oorsprongscriterium uitsluitend is weergegeven in een percentage voor de maximumwaarde (ten opzichte van de prijs af fabriek) van niet van oorsprong zijnde materialen. Verder moet er wel sprake zijn van een be- of verwerking: voor een partij van 1.000 kg verse vis, geheel (en al) verkregen volgens de oorsprongsregels, die met vis uit derde landen wordt aangevuld tot 1.100 kg, kan geen beroep op deze tolerantieregel worden gedaan om voor 1.100 kg de betreffende preferentiële oorsprong te claimen.

Naar boven

2.3.7 Gewichtstolerantieregel

Binnen het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) en in de Protocollen bij de vrijhandelsovereenkomsten met de Andes-landen (Peru, Ecuador, Colombia) en Centraal-Amerika (Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama) is naast een waardetolerantie een gewichtstolerantie opgenomen. Deze tolerantie bedraagt maximaal 15% van het gewicht van het eindproduct. De gewichtstolerantie geldt uitsluitend voor producten die vallen onder de hoofdstukken 2 en 4 tot en met 24 van het Geharmoniseerd Systeem, andere dan visserijproducten van Hoofdstuk 16.

Dit percentage mag er evenwel niet toe leiden dat de in de lijst van be- of verwerkingen vermelde percentages voor het maximumgewicht van niet van de oorsprong zijnde materialen door deze tolerantie worden overschreden (zie voor het APS: artikel 48 GVo. DWU. en bijlage 22-03 GVo. DWU).

Naar boven

2.3.8 Absorptiebeginsel

In alle oorsprongsregelingen is het absorptiebeginsel opgenomen. Dit beginsel houdt in dat indien een product de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de oorsprongscriteria voor dat product voldoet, dit product als materiaal van oorsprong kan worden gebruikt bij de vervaardiging van een ander product. Er wordt dan niet opnieuw rekening gehouden met de derde landen materialen die eventueel werden gebruikt bij de vervaardiging van het materiaal van oorsprong (zie bijvoorbeeld artikel 5, lid 1 bij de Regionale Conventie).

Naar boven

2.3.9 Be- of verwerkingen die altijd ontoereikend zijn

  1. Bepaalde be- en verwerkingen verlenen aan producten nooit de oorsprong, zelfs niet als er aan de oorsprongscriteria is voldaan. In alle preferentiële regelingen vindt u een lijst van deze - ook wel als ontoereikende of minimale aangeduide - be- of verwerkingen. Deze lijst is in alle preferentiële regelingen min of meer hetzelfde. Raadpleeg in voorkomend geval de betreffende regeling. Hierna vindt u - bijvoorbeeld - de minimale bewerkingen die worden gehanteerd binnen het APS:

    1. conserverende behandelingen om de producten tijdens het vervoer en opslag in goede staat te bewaren;

    2. het splitsen en samenvoegen van colli;

    3. het wassen, schoonmaken, het stof vrijmaken, het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;

    4. het strijken of persen van textiel(artikelen);

    5. het eenvoudig schilderen of polijsten;

    6. het ontvliezen of doppen en het geheel of gedeeltelijk slijpen van rijst, het polijsten of glanzen van granen en rijst;

    7. het kleuren of aromatiseren van suiker of het vormen van suikerklontjes, geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker;

    8. het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;

    9. het aanscherpen, eenvoudig vermalen of eenvoudig versnijden;

    10. het zeven sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets of assortimenten van artikelen);

    11. het eenvoudig bottelen, het verpakken in blikken, flesjes, flacons, zakken, dozen of andere omhulsels, het bevestigen op kaarten en platen, en alle eenvoudige handelingen in verband met opmaak;

    12. het aanbrengen of opdrukken op de producten zelf of hun verpakking van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke tekens;

    13. het eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten, het mengen van suiker met om het even ieder ander product;

    14. het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen;

    15. het eenvoudig toevoegen van water of het verdunnen, drogen of denatureren van producten;

    16. twee of meer van de onder 1. tot en met 15. vermelde handelingen samen;

    17. het slachten van dieren.

Minimale bewerkingen worden als "eenvoudig" beschouwd wanneer voor het uitvoeren daarvan geen bijzondere vaardigheden nodig zijn of speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, apparaten of gereedschappen (artikel 47 GVo. DWU).

  1. Een be- of verwerking die zoals hiervoor aangegeven als een ontoereikende bewerking kan worden aangemerkt, is daarmee uiteraard nog geen toereikende be- of verwerking zoals bedoeld bij paragraaf 2.3.3. Om een be- of verwerking als toereikend in de zin van de oorsprongsregels te kunnen beschouwen moet immers voldaan worden aan de daarvoor geldende specifieke criteria. Bij de toepassing van deze bepalingen is dus niet ontoereikend niet hetzelfde als toereikend!

  2. Oorsprongsregels hebben betrekking op de be- of verwerking van materialen die op zich niet van oorsprong (volgens de regeling die van toepassing is) zijn. Dat betekent bijvoorbeeld dat in het geval van eenvoudig samenvoegen (zie hiervoor) van oorsprongs- en niet-oorsprongsmaterialen er geen sprake is van een ontoereikende bewerking. Zodra één van de samen te voegen delen al van oorsprong is, gaat de regel van ontoereikende be- of verwerking niet meer op.

    Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat aan het uiteindelijke product de oorsprong kan worden toegekend. Die vraag moet u beantwoorden aan de hand van de oorsprongsregel die volgens de lijst voor dat product geldt (de lijstregel).

    Overigens speelt het begrip ontoereikende be- of verwerking soms ook een rol bij de toepassing van de cumulatiebepalingen, om vast te stellen aan welk van de betrokken landen de oorsprong kan worden toegewezen (de zgn. allocatie van de oorsprong). In dergelijke gevallen moeten ook de al van oorsprong zijnde materialen aan dit criterium worden getoetst. Zie paragraaf 2.3.13 en volgende.

Naar boven

2.3.10 Verklarende aantekeningen

Alle oorsprongsprotocollen bevatten een bijlage waarin verklarende aantekeningen voor het gebruik van de bijlage met oorsprongscriteria worden gegeven. Naar sommige van die aantekeningen wordt in voetnoten in de bijlage met oorsprongscriteria expliciet verwezen. Voor wat betreft de autonome regelingen zijn de aantekeningen neergelegd in bijlage 22-03 GVo. DWU voor zover het de APS-landen betreft en in bijlage 22-11 GVo. DWU voor de eventuele andere landen.

Naar boven

2.3.11 Beslisschema

Volgend beslisschema vat de bepaling van de preferentiële oorsprong van goederen nog eens samen

 

Naar boven

2.3.12 Derogatiemogelijkheden

Binnen een aantal preferentiële regelingen zoals - bijvoorbeeld - het APS is voorzien in een zogenaamde derogatieprocedure. Deze procedure houdt in dat op verzoek van een land om economische redenen door de Europese Commissie gedurende een bepaalde periode een tijdelijke afwijking (versoepeling) van de bestaande oorsprongsregels voor een bepaald product kan worden toegestaan (zie bijvoorbeeld artikel 64, lid 6 DWU). Aangezien de derogaties aan bepaalde hoeveelheden producten zijn gebonden, vindt het beheer van de hoeveelheden plaats door de autoriteiten van het betreffende land en door de Europese Commissie. Dit geschiedt op dezelfde wijze als dat met het contingentenbeheer het geval is. (artikel 50 tot en met artikel 54 UVo. DWU) Een derogatie wordt gepubliceerd in een Uitvoeringsverordening of Besluit en wordt opgenomen in het boekwerk WD3B.

Naar boven

2.3.13 Cumulatie

In alle oorsprongsregelingen is in een vorm van cumulatie voorzien. Het begrip cumulatie houdt in dat voor de vaststelling van de oorsprong in bepaalde gevallen be- of verwerkingen in een of meer andere landen dan het land van uitvoer in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling of een product de oorsprong heeft verkregen.

Cumulatie in de oorsprongsregelingen komt in principe in twee hoofdvormen voor:

  1. bilaterale cumulatie (daaronder begrepen de zogenaamde diagonale cumulatie);

  2. volledige cumulatie.

Naast deze hoofdvormen kent een aantal preferentiële regelingen zoals - bijvoorbeeld het APS een tweetal bijzondere vormen van cumulatie namelijk regionale cumulatie en uitgebreide cumulatie.

De verschillende cumulatievormen zijn vermeld in de betreffende preferentiële regeling. In voorkomend geval zult u daarom altijd de desbetreffende tekst moeten raadplegen

Naar boven

2.3.14 Bilaterale cumulatie

De meest algemene vorm van cumulatie is bilaterale cumulatie. Dit houdt in dat bij de bepaling van de oorsprong van een product in het ene partnerland, de producten van oorsprong uit het andere partnerland die bij de vervaardiging daarvan gebruikt zijn, geen toereikende be- of verwerking hoeven te hebben ondergaan. (zie bijvoorbeeld artikel 3 van Protocol nr. 1 bij de vrijhandelsovereenkomst met Georgië). De be- of verwerking overigens wel altijd meer zijn dan een zogenaamde ontoereikende of minimale be- of verwerking (zie paragraaf 2.3.9).

Producten van oorsprong uit het ene partnerland die in het andere partnerland eenvoudig worden be- of verwerkt, krijgen op grond van onvoldoende be- of verwerkingen niet de oorsprong van dat laatste land en behouden in beginsel de oorsprong van het eerste land.

Voorbeeld

In de Europese Unie worden industriële boormachines (post 84.59) vervaardigd, waarin elektromotoren uit Mexico worden ingebouwd. Daarnaast worden ook materialen afkomstig uit de Verenigde Staten en Taiwan verwerkt. Het eindproduct wordt naar Mexico uitgevoerd. Voor dit product geldt in het oorsprongsprotocol dat bij de vrijhandelsovereenkomst tussen Mexico en de Europese Unie hoort, de oorsprongseis dat de waarde van de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen maximaal 40% van de prijs af-fabriek mag bedragen. Zie bijlage III bij Besluit nr. 2/2000 van de gezamenlijke Raad Europese Unie-Mexico. Toepassing van de bilaterale cumulatie leidt ertoe dat bij de calculatie van dit percentage de waarde van de elektromotoren (uiteraard mits ze van oorsprong uit Mexico in de zin van de vrijhandelsovereenkomst waren) niet aan de waarde van de niet-oorsprongsmaterialen hoeft te worden toegerekend. Bilaterale cumulatie is voorzien in alle preferentiële regelingen.

Terwijl bij de bilaterale cumulatie maximaal twee landen zijn betrokken , zijn bij diagonale cumulatie tenminste drie landen betrokken. Feitelijk is diagonale cumulatie een uitbreiding van de bilaterale cumulatie tussen de Europese Unie en het betreffende partnerland tot andere landen die elk op hun beurt ook weer bilateraal een vrijhandelsovereenkomst met de Europese Unie hebben afgesloten. Voorwaarde voor de toepassing van diagonale cumulatie is dat de desbetreffende landen ook onderling vrijhandelsovereenkomsten hebben afgesloten waarbij in het onderlinge handelsverkeer dezelfde oorsprongsregels worden gehanteerd als die welke vastliggen in de bilaterale overeenkomsten met de Europese Unie. Dit is met name het geval binnen de Pan-Euromediterrane cumulatie zone en binnen de Balkan cumulatie zone. Diagonale cumulatie houdt in dat goederen die al van oorsprong zijn uit een of meer van de betrokken landen geen toereikende be- of verwerking hoeven te hebben ondergaan om de oorsprong van het deelnemende land te verkrijgen waar de laatste be- of verwerking heeft plaatsgevonden. Wel moet die be- of verwerking altijd meer zijn dan een ontoereikende of zogenaamde minimale be- of verwerking (zie paragraaf 2.3.9).

Naar boven

2.3.15 Diagonale cumulatie

Diagonale cumulatie is in feite een uitbreiding van de bilaterale cumulatie tot meerdere landen. Binnen de Regionale Conventie is sprake van diagonale cumulatie tussen de landen van de Pan-Euromediterrane zone. Van de Pan-Euromediterrane zone maken naast de Europese Unie de volgende landen deel uit: Zwitserland, Liechtenstein, Noorwegen, IJsland, Marokko, Tunesië, Algerije, Egypte, Israël, de Palestijnse gebieden, Jordanië, Libanon, Syrië, Turkije en de Færöer. Diagonale cumulatie kan alleen functioneren als alle deelnemende landen zowel met de Europese Unie als onderling gelijksoortige bilaterale vrijhandelsovereenkomsten hebben afgesloten waarin identieke oorsprongsregels zijn vastgelegd. Van deze situatie is in ieder geval sprake in de vrijhandelsovereenkomsten tussen de Europese Unie en Zwitserland, Liechtenstein, Noorwegen en IJsland en ook binnen de EER-overeenkomst. Ook Turkije participeert in de Pan-Euromediterrane cumulatie. De deelname van Turkije is in zoverre bijzonder, dat Turkije wel met alle genoemde landen de vereiste vrijhandelsovereenkomst heeft afgesloten, maar met de Europese Unie voor wat betreft de industriële producten een douane-unie is overeengekomen waarbinnen uiteraard in het geheel geen oorsprongsregels zijn vastgesteld. Zie voor een overzicht (matrix) van de andere landen die met elkaar een vrijhandelsovereenkomst hebben gesloten de publicaties in Publicatieblad C van de Europese Unie. Ten behoeve van de Douane zijn deze publicaties opgenomen in de rubriek "Nieuws" van het Landelijk Oorsprong Team, of raadpleeg de Helpdesk: helpdesk.oorsprongszaken@douane.nl

Ook Turkije participeert in de Pan-Euromediterrane cumulatie. De deelname van Turkije is in zoverre bijzonder, dat Turkije wel met alle genoemde landen de vereiste vrijhandelsovereenkomst heeft afgesloten, maar met de Europese Unie voor wat betreft de industriële producten een douane-unie is overeengekomen waarbinnen uiteraard in het geheel geen oorsprongsregels zijn vastgesteld. De Pan-Euromediterrane cumulatie houdt in dat goederen die al van oorsprong zijn uit een of meer van de hiervoor genoemde deelnemende landen bij een verdere be- of verwerking in een ander deelnemend land geen toereikende be- of verwerking hoeven te ondergaan om de oorsprong van dat land te verkrijgen.

Voorbeeld

Materialen van oorsprong uit de Europese Unie en materialen van oorsprong uit Zwitserland worden in Israël verwerkt in een eindproduct en vervolgens naar Zwitserland uitgevoerd. Onder voorwaarde dat de verwerking in Israël uitgaat boven de ontoereikende of minimale be- of verwerkingen (zie paragraaf 2.3.9), verkrijgt het eindproduct de oorsprong Israël. Zoals in het voorbeeld al aangegeven moet, om in een dergelijk geval de oorsprong van het laatste land van be- of verwerking toe te kunnen kennen, die laatste be- of verwerking uitgaan boven de ontoereikende of minimale be- of verwerkingen (zie paragraaf 2.3.9). Wordt daar niet aan voldaan, dan zijn er twee mogelijkheden:

  1. de toegevoegde waarde in het laatste land van be- of verwerking is hoger dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in de Pan-Euromediterrane cumulatie deelnemende landen: de oorsprong wordt dan toch toegekend aan het laatste land van be- of verwerking;

  2. de toegevoegde waarde in het laatste land van be- of verwerking is niet hoger dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in de Pan-Euromediterrane cumulatie deelnemende landen: de oorsprong wordt toegekend aan het land waar de meeste waarde werd toegevoegd aan de bij de be- of verwerking in het laatste land gebruikte materialen van oorsprong.

In dit verband moet onder toegevoegde waarde worden verstaan: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte materialen van oorsprong uit de andere in de artikelen 3 en 4 genoemde landen of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste verifieerbare prijs die in het laatste land van be- of verwerking kon worden vastgesteld.

Naar boven

2.3.16 Balkancumulatie

De Europese Unie heeft associatieakkoorden gesloten met de landen op de Westelijke Balkan. (Albanië, Kosovo, (de voormalige Joegoslavische Republiek) Macedonië, Montenegro, Bosnië-Herzegovina en Servië) Deze landen (met uitzondering van Kosovo) hebben onderling met elkaar vrijhandelsakkoorden gesloten met gelijk luidende oorsprongsregels. Hierdoor is diagonale cumulatie tussen de verschillende landen mogelijk. Diagonale cumulatie houdt in dat goederen die al van oorsprong zijn uit een of meer van de hiervoor genoemde deelnemende landen bij een verdere be- of verwerking in een ander deelnemend land de oorsprong verkrijgen van dit laatste land. De goederen behoeven geen toereikende be- of verwerking te ondergaan om de oorsprong van dat land te verkrijgen. De bewerking moet evenwel meer omvatten dan de zogenaamde minimale bewerkingen. Zie voor een opsomming van de minimale bewerkingen paragraaf 2.3.9.

Naar boven

2.3.17 Volledige cumulatie

De meest vergaande vorm van cumulatie is de zogenaamde volledige cumulatie. Volledige cumulatie houdt in dat de be- of verwerkingen die in de afzonderlijke landen van het desbetreffende preferentiële gebied hebben plaatsgevonden tezamen worden genomen (worden gecumuleerd) om te beoordelen of een product overeenkomstig de oorsprongsregels leidt tot een product van oorsprong. Het komt er eigenlijk op neer dat voor de toepassing van de volledige cumulatie de grondgebieden van de overeenkomst sluitende partijen als één enkel grondgebied mogen worden beschouwd.

Voorbeeld

Voor overhemden van GS post 62.05 geldt in het kader van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Marokko als oorsprongsregel vervaardiging uit garens. Dat houdt in principe in dat, te beginnen met het weven van de stof, alle verdere bewerkingen in Marokko moeten hebben plaatsgevonden. De overeenkomst voorziet echter in volledige cumulatie. Dat betekent dat bijvoorbeeld het weven van de stof uit garens uit derde landen in de Europese Unie kan plaatsvinden, waarna de stof (die dan nog niet kan worden aangemerkt als van oorsprong uit de Europese Unie) in Marokko tot overhemden kan worden verwerkt. Aan de eis vervaardiging uit garens wordt door de volledige cumulatie voldaan, omdat dan het weven van de stof in de Europese Unie wordt geacht in Marokko te hebben plaatsgevonden. Feitelijk is ook binnen de Europese Unie sprake van volledige cumulatie. De Europese Unie moet immers - ook voor de toepassing van de oorsprongsregels - als één gebied worden gezien.

Voorbeeld

Voor overhemden van post 62.05 geldt in het kader van de overeenkomst tussen de Europese Unie en Israël als oorsprongsregel vervaardiging uit garens. Dat houdt in principe in dat, beginnend bij het weven van de stof, alle verdere bewerkingen in Israël moeten hebben plaatsgevonden. Met toepassing van volledige cumulatie binnen de Europese Unie kan bijvoorbeeld het weven in Nederland plaatsvinden, het op maat snijden van de stof in Duitsland en de verdere confectie in Polen, terwijl aan het geheel bij uitvoer naar Israël uiteindelijk de oorsprong Europese Unie kan worden toegekend

Volledige cumulatie is voorzien bij de volgende preferentiële regelingen:

  • de vrijhandelsovereenkomst betreffende de EER (Europese Economische Ruimte);

  • de vrijhandelsovereenkomsten met Marokko, Algerije en Tunesië;

  • de regeling voor het handelsverkeer met Ceuta en Melilla;

  • de uitgebreide economische en handelsovereenkomst met Canada (CETA);

  • de handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk (TCA EU-VK);

  • de economische partnerschapsovereenkomst met Japan (EU-Japan EPA);

  • de vrijhandelsovereenkomst met de Cariforum;

  • de vrijhandelsovereenkomst met eilandstaten in de Stille Oceaan-staten;

  • de vrijhandelsovereenkomst met de staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika (OZA-staten);

  • de vrijhandelsovereenkomst met de SADC (Southern African Development Community)

  • de vrijhandelsovereenkomst met Ivoorkust;

  • de vrijhandelsovereenkomst met Ghana;

  • de tijdelijke regeling voor een aantal andere ACS-landen (Verordening (EU) 2016/1076);

  • het besluit voor de landen en gebieden overzee (LGO-besluit).

Voor de toepassing van de volledige cumulatie worden de (26) Landen en Gebieden Overzee (LGO), de (15) landen van Cariforum, de (2) eilandstaten in de Stille Oceaan-staten, de (4) OZA-staten, de (6) SADC-staten en de (5) andere ACS-landen gezamenlijk met de (28) landen van de Europese Unie als één enkel grondgebied beschouwd.

Land van oorsprong binnen volledige cumulatie

Binnen de EER is het land van oorsprong niet meer van belang; aan de goederen - of ze nu van oorsprong uit de Europese Unie, Liechtenstein of IJsland dan wel Noorwegen zijn - wordt de EER-oorsprong toegekend. Binnen het LGO-besluit, de verschillende economische partnerschapsovereenkomsten met de voormalige koloniën in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, de uitgebreide economische en handelsovereenkomst met Canada (CETA), de vrijhandelsovereenkomsten met Marokko, Algerije en Tunesië en de regeling voor Ceuta en Melilla is het land van oorsprong, het land waar de goederen de laatste be- of verwerking hebben ondergaan. Die laatste be- of verwerking moet dan wel meer zijn dan een altijd onvoldoende of minimale bewerking (zie paragraaf 2.3.9). Hierna worden twee voorbeelden gegeven:

Voorbeeld 1

Rijst, van oorsprong uit Suriname (een ACS-land dat lid is van Cariforum), ondergaat in Curaçao (een LGO) een bewerking. Deze bewerking is meer dan een ontoereikende (zie paragraaf 2.3.9) bewerking. Bij uitvoer uit Curaçao naar de Europese Unie kan de rijst worden beschouwd als van oorsprong uit Curaçao op grond van het LGO-besluit.

Voorbeeld 2

Vis die geheel en al in de Europese Unie is verkregen wordt uitgevoerd naar Groenland (een LGO) en wordt daar gefileerd. Fileren is niet opgenomen in de lijst van onvoldoende bewerkingen (zie paragraaf 2.3.9). Bij uitvoer naar de Europese Unie kunnen de visfilets worden beschouwd als van oorsprong uit Groenland op grond van het LGO-besluit.

Alleen binnen het APS is - naast de bilaterale cumulatie met de Europese Unie onder voorwaarden - cumulatie mogelijk binnen bepaalde groepen van regionale associaties (artikel 55 GVo. DWU). De regionale associaties zijn ondergebracht in 4 groepen. Deze zijn:

  • Groep I: ASEAN (Brunei, Cambodja, Filippijnen, Indonesië, Maleisië, Myanmar (Birma) Thailand en Vietnam;

  • Groep II: ANDES (Bolivia, Colombia, Costa Rica, Ecuador, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela) en CACM (Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Panama en Nicaragua);

  • Groep III: SAARC (Bangladesh, Bhutan, India, Maldiven, Nepal, Pakistan en Sri Lanka);

  • Groep IV: MERCOSUR (Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay).

Alle genoemde associaties hebben voldaan aan de voorwaarden van artikel 55 GVo. DWU.

Let op!

De landen van groepen II en IV zijn inmiddels niet langer begunstigd binnen het APS waardoor de regionale cumulatie binnen de landen van deze groepen geen praktische betekenis meer heeft.

Het begrip "regionale cumulatie"

Bij regionale cumulatie is dus sprake van een groep van een aantal landen in een bepaalde regio. Regionale cumulatie houdt in dat goederen die van oorsprong zijn uit een van de landen van een bepaalde groep en die in een ander land van dezelfde groep worden gebruikt bij de vervaardiging van producten, geacht worden van oorsprong te zijn uit dat laatste land. Artikel 55 GVo. DWU geeft een verdere invulling van deze vorm van cumulatie. Deze invulling is bedoeld om vast te kunnen stellen welk land binnen een groep als land van oorsprong van het eindproduct kan worden beschouwd. Dit is van belang met het oog op de preferentiële behandeling van goederen bij invoer in de Europese Unie. Die kan voor de landen van de regionale associatie namelijk verschillen. Volgens het vierde lid van dit artikel kan een product dat op grond van artikel 55 GVo. DWU als van oorsprong moet worden aangemerkt, in principe geacht worden van oorsprong te zijn uit het land binnen de groep waarin de laatste be- of verwerking heeft plaatsgevonden mits de daar uitgevoerde bewerkingen verder gaan dan de zgn. minimale bewerkingen of - indien het textielproducten betreft - verder gaan dan de in bijlage 22-05 GVo. DWU. vermelde behandelingen.

Als de goederen niet aan deze voorwaarden voldoen, krijgen ze de oorsprong van het land van de groep waaruit de materialen van oorsprong zijn die het grootste deel uitmaken van de douanewaarde van de gebruikte materialen die van oorsprong zijn uit de andere landen van dezelfde groep.

De goederen opgenomen in bijlage 22-04 GVo. DWU zijn van regionale cumulatie zijn uitgesloten wanneer:

  • de preferentiële tarieven die door de Europese Unie wordt gehanteerd niet hetzelfde zijn voor alle bij de cumulatie betrokken landen en

  • de materialen door de cumulatie voor een gunstiger preferentiële behandeling in aanmerking zouden komen dan wanneer zij rechtstreeks naar de Europese Unie zouden zijn uitgevoerd.

Cumulatie tussen de groepen I en III

Op verzoek van de bevoegde autoriteiten van een land uit Groep I of uit Groep IV kan door de Europese Commissie regionale cumulatie worden toegestaan tussen de landen van de groepen I en II mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De voorwaarden zijn genoemd in artikel 55 GVo. DWU. Indien de Europese Commissie deze vorm van cumulatie heeft toegestaan zal hiervan kennis worden gegeven in het officiële Publicatieblad van de Europese Unie (serie C).

Naar boven

2.3.18 Uitgebreide cumulatie

Uitgebreide cumulatie kan bijvoorbeeld worden toegepast tussen enerzijds een APS-land of een LGO en een land waarmee de Europese Unie een vrijhandelsovereenkomst heeft gesloten. Om van deze vorm van cumulatie gebruik te kunnen maken moeten de autoriteiten van het APS-land of de LGO een verzoek doen aan de Europese Commissie en moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. De voorwaarden voor de APS-landen zijn genoemd in artikel 56 GVo. DWU en voor de LGO in artikel 10 van Bijlage VI bij het LGO-besluit. Indien de Europese Commissie uitgebreide cumulatie heeft toegestaan zal hiervan kennis worden gegeven in het officiële Publicatieblad van de Europese Unie (serie C).

Landbouwgoederen zijn binnen het APS overigens uitgesloten van uitgebreide cumulatie

Naar boven

2.3.19 Uitgebreide cumulatie

Op verzoek van een van de landen die onder de tijdelijke regeling voor sommige ACS-landen (Botswana, Ghana, Namibia, Swaziland en Kenia) vallen kan worden toegestaan dat materialen van oorsprong uit de een naburig ontwikkelingsland dat geen ACS-land is maar tot een samenhangende geografische entiteit behoord, als van oorsprong uit een van de genoemde ACS-landen worden beschouwd als zij daar een bewerking ondergaan die verder gaat dan de ontoereikende bewerkingen. De volgende landen worden aangemerkt als naburige ontwikkelingslanden: Algerije, Marokko, Tunesië, Egypte, Libië en de volgende landen in het Midden- en Zuid-Amerika: Colombia, Costa Rica, Cuba, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua, Panama en Venezuela.

Naar boven

2.4 Oorsprongsregels: nadere bepalingen

2.4.1 Determinerende eenheid; deelzendingen; stellen en assortimenten

Determinerende eenheid

De oorsprongsregels moeten worden toegepast op het product dat bij vaststelling van de tariefindeling op basis de indelingsregels van het Geharmoniseerd Systeem als basiseenheid geldt. Dit betekent dat wanneer als een product, dat bestaat uit een groep of verzameling van artikelen, volgens de indelingsregels van het Geharmoniseerd Systeem onder één enkele GS-post wordt ingedeeld, dit de eenheid vormt op basis waarvan de oorsprongsregels moet worden toegepast.

Wanneer een zending bestaat een aantal identieke producten die onder dezelfde GS post worden ingedeeld zijn de oorsprongsregels van toepassing op elk van deze producten. Dit betekent dus dat bij de beoordeling of is voldaan aan de oorsprongsregels niet kan worden uitgegaan van de totale zending van identieke producten.

Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het Geharmoniseerd Systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong van het product, met andere woorden: de verpakking wordt op dezelfde wijze behandeld als de overige bestanddelen die in het product verwerkt zijn.

Voor de toepassing van het preferentiële tarief bij invoer is de daadwerkelijke situatie bij het in het vrije verkeer brengen van de goederen beslissend. De situatie bij de uitvoer van de goederen en/of op het tijdstip van de afgifte van het oorsprongsdocument is voor deze beoordeling niet van belang.

Voorbeeld

Bij uitvoer uit Chili is een oorsprongsdocument afgegeven voor een product dat uit verschillende losse componenten bestaat, en dat op het tijdstip van de uitvoer op basis van de indelingsregels (op 4 cijfer niveau) als een eenheid wordt aangemerkt en ook als zodanig wordt uitgevoerd. Die eenheid voldoet aan de oorsprongscriteria, maar bepaalde componenten voldoen daar afzonderlijk bezien niet aan. Als nu bij invoer in de Europese Unie het product in een andere samenstelling wordt aangegeven (bijvoorbeeld omdat bepaalde componenten op een ander tijdstip afzonderlijk zullen worden ingevoerd) kan in feite de oorsprong van het aangegeven product niet met dat oorsprongsdocument worden aangetoond (artikel 9 van Bijlage III bij Besluit nr. 2002/979/EG van de Raad betreffende de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de overeenkomst tot oprichting van een associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Chili).

Deelzendingen

Met betrekking tot de eenheid waarop de oorsprongsregels moeten worden toegepast vestigen we ook de aandacht op de zogenaamde regeling voor deelzendingen die in alle preferentiële regelingen voorkomt. Deze regeling houdt in dat als goederen in deelzendingen (bijvoorbeeld machines in gedemonteerde staat) worden ingevoerd, deze goederen geacht worden één enkel artikel te vormen. Het gaat dan in principe over goederen van de GS posten 73.08 en 94.06 en de afdelingen XVI en XVII van het Geharmoniseerd Systeem. Bij de invoer van de eerste deelzending kan dan al het oorsprongsdocument voor het volledige product worden overgelegd. (Zie bijvoorbeeld artikel 25 van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie).

Stellen en assortimenten

Voor stellen of assortimenten - in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het Geharmoniseerd Systeem - geldt in principe dat zij van oorsprong zijn als alle artikelen waaruit zij zijn samengesteld van oorsprong zijn. Als niet alle artikelen van oorsprong zijn, maar de waarde van de artikelen die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15% bedraagt van de prijs af fabriek van het stel of assortiment, kan dat stel of assortiment eveneens als van oorsprong worden aangemerkt.

Indien een stel of assortiment niet als zodanig kan worden aangemerkt volgens algemene regel 3, moet voor elk afzonderlijk product de oorsprongsregel worden toegepast die geldt voor dat specifieke product. (Zie bijvoorbeeld artikel 9 van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie)

Naar boven

2.5 Neutrale elementen

Bepaalde elementen in de vervaardiging van goederen spelen geen rol bij de bepaling van de oorsprong van het uiteindelijke product. (Zie bijvoorbeeld artikel 10 van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie) Die elementen zijn:

  • elektriciteit, brandstof, de fabriek met uitrusting, machines en gereedschappen;

  • materialen en producten die bij de vervaardiging zijn gebruikt, maar die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet meer voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen (bijvoorbeeld katalysatoren die worden bijgemengd om een bepaalde chemische reactie op te wekken, maar die als zodanig niet meer in het eindproduct terug te vinden zijn).

Naar boven

2.6 Accessoires, reservedelen en gereedschappen

Van accessoires, reserveonderdelen en gereedschappen die samen met een product worden geleverd en van de normale uitrusting daarvan deel uitmaken, hoeft niet afzonderlijk de oorsprong te worden vastgesteld. Voorwaarde is dat ze in de prijs zijn begrepen van het product waarbij ze worden geleverd, of dat ze niet afzonderlijk in rekening worden gebracht. De oorsprong van die accessoires wordt wel meegenomen in de beoordeling van de oorsprong van het uiteindelijke product. (Zie bijvoorbeeld artikel 8 van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie)

Voorbeeld

Het meeleveren van een gereedschap set en een krik van Japanse oorsprong met een auto die in de Bondsrepubliek Duitsland is vervaardigd, doet niets af aan de oorsprong Europese Unie van de auto (inclusief de gereedschap set en de krik), zolang maar aan de oorsprongscriteria die voor die auto gelden is voldaan.

Naar boven

2.7 Begrippen "waarde" en "prijs af fabriek"

Waarde

In de oorsprongsregels komt u regelmatig het begrip waarde tegen. Daarmee wordt bedoeld de douanewaarde bij invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn. Als de douanewaarde niet bekend is, en ook niet kan worden vastgesteld, moet de eerste controleerbare prijs worden genomen die voor die materialen in de Europese Unie of het betrokken land is betaald. In de alle preferentiële regelingen wordt voor het begrip douanewaarde verwezen naar de Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO.

Prijs af fabriek

Ook het begrip prijs af fabriek komt in alle preferentiële regelingen terug. Daarmee wordt bedoeld de prijs die is betaald aan de fabrikant in wiens onderneming de laatste be- of verwerking heeft plaatsgevonden (dan moet wel de waarde van alle bewerkte of verwerkte materialen daarin zijn begrepen). Hiervan worden alle binnenlandse belastingen die worden - of kunnen worden - terugbetaald bij de uitvoer van het verkregen product, afgetrokken. Gelet op het karakter van de prijs af fabriek zullen ook eventuele in de betaalde prijs verwerkte vracht- verzekerings- en andere kosten die op het traject na het verlaten van de onderneming betrekking hebben, in aftrek moeten worden gebracht. Voor alle duidelijkheid: ook elementen als overheadkosten en winst maken dus deel uit van de prijs af fabriek. Dat betekent onder meer dat in gevallen waarin in de oorsprongsregel het gebruik van derde landen materiaal aan een maximumpercentage is gebonden (zie paragraaf 2.3.4), producten de oorsprong kunnen verkrijgen of verliezen door bijvoorbeeld wijzigingen in de winst die kan worden gerealiseerd.

In situaties waarin de afzet op de markt niet door de daadwerkelijke fabrikant plaats vindt maar door een afzonderlijke verkoopmaatschappij, of waarin de fabrikant bijvoorbeeld uitsluitend in opdracht van de moedermaatschappij tegen een fabricagevergoeding fabriceert en de prijs aan de daadwerkelijke afnemer niet door de fabrikant, maar door die moedermaatschappij of een afzonderlijke verkooporganisatie aan de afnemer in rekening wordt gebracht, kunnen problemen ontstaan. Dat zal zich met name voordoen wanneer de toepassing van de oorsprongsregels op de prijs die de daadwerkelijke fabrikant van de moedermaatschappij of de verkooporganisatie ontvangt niet leidt tot het verkrijgen van de gewenste preferentiële oorsprong, terwijl toepassing op de prijs die de daadwerkelijke afnemer betaalt aan de moedermaatschappij of de verkooporganisatie wèl tot de oorsprong leidt. Aangezien echter in dergelijke gevallen de prijs die uiteindelijk aan de afnemer in rekening wordt gebracht toch alle elementen (zoals algemene kosten, verkoopkosten en winst) omvat die bij een rechtstreekse verkoop van fabrikant aan afnemer ook in de prijs af fabriek verwerkt zouden zijn, kan die prijs worden geaccepteerd als prijs af fabriek voor het toetsen van de oorsprongsregels wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de fabrikant en de andere partij moeten met elkaar zijn gelieerd; met andere woorden: er moet sprake zijn van levering via een moedermaatschappij of een aan die maatschappij gelieerde verkooporganisatie;

  • die gelieerde andere partij moet eveneens in de Europese Unie zijn gevestigd;

  • er moet uitsluitend sprake zijn van (verplichte) levering aan die moedermaatschappij of verkooporganisatie. Dat betekent dat wanneer er daarnaast rechtstreekse leveringen aan anderen dan de desbetreffende gelieerde partij plaatsvinden, er niet meer kan worden gesteld dat de prijs die de gelieerde partij in rekening brengt overeenkomt met een reële prijs af fabriek.

Naar boven

2.8 Definitie exporteur/gemachtigde vertegenwoordiger

Voor de toepassing van de oorsprongsregels wordt onder exporteur verstaan: een (rechts) persoon die goederen naar een partnerland uitvoert en die de oorsprong van de goederen kan aantonen, ongeacht het feit of hij de fabrikant is en of hij de uitvoerformaliteiten zelf verricht,zie artikel 37, punt 20 GVo.DWU. Onder gemachtigde vertegenwoordiger wordt verstaan een douaneagent of douane-expediteur.

Naar boven

2.9 Definitie geregistreerde exporteur (APS)

Voor de toepassing van de oorsprongsbepalingen binnen het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) wordt onder een registreerde exporteur verstaan: een exporteur die is gevestigd in een begunstigde land binnen het APS en die bij de autoriteiten van het begunstigde APS-land is geregistreerd als “registered exporter“ (REX) of een exporteur die in een lidstaat van de Europese Unie is geregistreerd als REX voor de uitvoer van producten van oorsprong uit Europese Unie ter verdere be- of verwerking naar een begunstigd APS-land (bilaterale cumulatie).

Naar boven

2.10 Definitie geregistreerde wederverzender (APS)

Voor de toepassing van de oorsprongsbepalingen binnen het APS wordt onder een geregistreerde wederverzender verstaan: producenten of handelaren gevestigd in de Europese Unie die in een lidstaat in de Europese Unie zijn geregistreerd voor het afgeven van vervangingsattesten van oorsprong voor goederen die worden doorgevoerd naar Noorwegen of Zwitserland of als douanegoederen worden overgebracht naar een bestemming elders in de Europese Unie.

Naar boven

2.11 Definitie geregistreerde exporteur (CETA)

Voor de toepassing van de oorsprongsbepalingen binnen de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie (CETA) wordt onder een registreerde exporteur verstaan: een productiebedrijf of een handelsonderneming die is gevestigd in de Europese Unie en die bij de autoriteiten van een lidstaat van de Europese Unie geregistreerd is voor afgeven van oorsprongsverklaringen bij de export van producten van oorsprong uit Europese Unie naar Canada.

Naar boven

2.12 Definitie geregistreerde wederverzender (CETA)

Voor de toepassing van de oorsprongsbepalingen binnen de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada en de Europese Unie (CETA) wordt onder een geregistreerde wederverzender verstaan: productiebedrijven of handelsondernemingen gevestigd in de Europese Unie die in een lidstaat in de Europese Unie zijn geregistreerd voor het vervangen van oorsprongsverklaringen voor goederen die als douanegoederen worden overgebracht naar een bestemming elders in de Europese Unie.

Naar boven

2.13 Territorialiteitsbeginsel

In alle oorsprongsregelingen vindt u het zogenaamde territorialiteitsbeginsel. Dit houdt in dat de be- of verwerking in principe zonder onderbreking op het grondgebied van de bij de betreffende vrijhandelsovereenkomst of autonome regeling betrokken partijen moet plaatsvinden. Indien de goederen dat grondgebied tussentijds verlaten hebben om elders be- of verwerkt te worden, vervalt in principe de oorsprong tenzij bij wederinvoer ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

  • de teruggekeerde goederen dezelfde zijn als die welke eerder werden uitgevoerd en

  • de goederen tijdens hun verblijf in het andere land geen be- of verwerkingen hebben ondergaan andere dan die ter behoud van de goede staat.

Voorbeeld

Voor overhemden van hoofdstuk 62 van het Geharmoniseerd Systeem geldt in een aantal preferentiële regelingen de oorsprongseis: vervaardiging uit garens. Dat houdt in dat ook niet-oorsprongsgarens gebruikt mogen worden, maar dat alle verdere bewerkingen (weven, snijden, opmaken enzovoort) op het grondgebied van het betreffende land moeten worden uitgevoerd. Stel nu dat in Chili garens uit India worden ingevoerd. In Chili wordt vervolgens de stof geweven, op maat gesneden en aan elkaar gezet. Op dat moment heeft het product de oorsprong Chili volgens de regels van de vrijhandelsovereenkomst die Chili en de Europese Unie heeft gesloten. Wordt dat product nu vervolgens in Mexico van knopen en versieringen voorzien, en vervolgens weer naar Chili geretourneerd, dan kunnen bij een daaropvolgende uitvoer naar de Europese Unie de overhemden niet meer als van oorsprong uit Chili worden beschouwd omdat zij in Mexico een andere bewerking hebben ondergaan dan die ter behoud van de goede staat.

Naar boven

2.13.1 Versoepeling territorialiteitsbeginsel

Op dit territorialiteitsbeginsel is in een aantal preferentiële regelingen een verruiming aangebracht (zie bijvoorbeeld artikel 12 van Protocol nr. 4 bij de EER-overeenkomst).

In deze regelingen is bepaald dat be- of verwerkingen - andere dan die ter behoud van de goede staat - van materialen buiten het gebied van de betrokken partijen, het verkrijgen van de oorsprong niet beïnvloedt. Hiervoor gelden echter vier voorwaarden:

  1. de tijdelijk uitgevoerde materialen moeten al van oorsprong zijn; en bij wederinvoer moet aan de douaneautoriteiten worden aangetoond dat:

  2. de weder ingevoerde goederen het resultaat zijn van een be- of verwerking van de uitgevoerde materialen;

  3. de totale toegevoegde waarde die buiten het betreffende gebied door de toepassing van deze versoepelingsbepaling is verkregen, niet meer bedraagt dan 10% van de prijs af fabriek van het eindproduct dat als product van oorsprong wordt aangeboden;

  4. de be- of verwerkingen buiten het gebied van de betrokken partijen plaats vonden in het kader van de regeling passieve veredeling of een soortgelijke regeling.

Oorsprongscriteria

In een dergelijke situatie zijn de oorsprongscriteria natuurlijk niet van toepassing op be- of verwerkingen die buiten het betreffende gebied zijn verricht. Als in de lijsten met oorsprongscriteria bij de verschillende oorsprongsregelingen een maximumpercentage voor niet-oorsprongsmaterialen is genoemd, mag de totale waarde van de niet-oorsprongsmaterialen die in het gebied zijn gebruikt en de totale toegevoegde waarde die buiten het gebied is verkregen, samen niet meer zijn dan dat maximumpercentage. Dus:

   

Totale waarde =

niet-oorsprongsmaterialen + totale toegevoegde waarde, verkregen buiten het gebied.

Totale toegevoegde waarde

Onder totale toegevoegde waarde wordt hier verstaan: alle kosten die buiten het gebied zijn gemaakt, met inbegrip van de totale waarde van de materialen die daar zijn toegevoegd.

Geen versoepeling voor bepaalde goederen

De eventuele verruiming van het territorialiteitsbeginsel is niet van toepassing op:

  • producten die in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het Geharmoniseerd Systeem worden ingedeeld; producten die in principe niet aan de voorwaarden van de lijsten met oorsprongscriteria bij de verschillende oorsprongsregelingen voldoen maar die ten gevolge van de toepassing van de waarde- of gewichtstolerantieregel (zie paragraaf 2.3.6. en paragraaf 2.3.7.) toch als voldoende be- of verwerkt kunnen worden beschouwd

Naar boven

2.14 Wederinvoer in de Europese Unie

Voor goederen van oorsprong uit de Europese Unie die definitief naar een derde land zijn uitgevoerd en door onvoorziene omstandigheden worden weder ingevoerd, geldt in principe dat door die uitvoer de status van Uniegoederen verloren is gegaan. In voorkomend geval kunnen de goederen met vrijstelling van invoerrechten worden weder ingevoerd met gebruikmaking van de regeling terugkerende goederen (zie onderdeel 25.00.00 van dit Handboek).

De oorsprong Europese Unie die voor destijds de uitvoer werd verkregen kan bij wederuitvoer naar een andere bestemming alleen in aanmerking worden genomen als de goederen aan de volgende voorwaarden voldoen:

  1. de terugkerende goederen zijn dezelfde als de eerder uitgevoerde goederen;

  2. de goederen hebben de periode dat ze waren uitgevoerd geen andere behandeling ondergaan dan die nodig waren om ze in goede staat te houden;

  3. de goederen op grond van de preferentiële regeling die van toepassing is voor het land van bestemming voldoen aan de oorsprongsregels.

    Voorbeeld: goederen van oorsprong uit de Europese Unie worden uitgevoerd naar Israël, met een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1. Na verloop van tijd worden de goederen weer ingevoerd in de Europese Unie, waarna ze naar Peru worden uitgevoerd. Bij uitvoer naar Peru kunnen deze goederen uitsluitend als van oorsprong uit de Europese Unie worden beschouwd als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  1. de goederen zijn ook in de zin van de overeenkomst met Peru van oorsprong uit de Europese Unie, en

  2. vast staat dat de uit Israël teruggekeerde goederen dezelfde zijn als de destijds naar Israël uitgevoerde goederen, en

  3. de goederen hebben gedurende hun verblijf in Israël geen andere behandelingen ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.

  4. de goederen zijn tijdens hun verblijf onder toezicht gebleven van de Israëlische douaneautoriteiten.

Naar boven

2.15 Tarifaire behandeling bij wederinvoer

De preferentiële oorsprong Europese Unie geeft - behoudens drie uitzonderingen - geen recht op de toepassing van een preferentieel tarief bij (weder) invoer in de Europese Unie. De vrijhandelsovereenkomsten en alle autonome regelingen voorzien namelijk uitsluitend in een preferentiële behandeling bij invoer in de Europese Unie van goederen die van oorsprong zijn uit het desbetreffende partnerland (Hoge Raad, zaaknummer 14/00587 van 13 maart 2015). In de volgende twee gevallen leidt de oorsprong Europese Unie bij invoer wel tot toepassing van een preferentieel tarief:

  1. Industriële en bepaalde landbouwgoederen waarvan de oorsprong Europese Unie wordt aangetoond met een oorsprongsdocument afgegeven in Zwitserland op basis van vrijhandelsovereenkomst met Zwitserland.

  2. Goederen van oorsprong uit de Europese Unie waarvan de oorsprong wordt aangetoond met een oorsprongsdocument op basis van de EER-overeenkomst. Bij invoer wordt het EER tarief toegepast indien ten bewijze daarvan een certificaat EUR.1 of een oorsprongsverklaring met oorsprong EER (of Noorwegen, IJsland, Liechtenstein) wordt gebruikt.

  3. Goederen waarvan de oorsprong Europese Unie wordt aangetoond door middel van een in Canada afgegeven oorsprongsverklaring.

Wanneer de oorsprong Europese Unie wordt geclaimd op grond van het feit dat product ooit in de Europese Unie is vervaardigd (bijvoorbeeld bij wederinvoer van een klassieke MG sportwagen vanuit de Verenigde Staten) is er geen recht op preferentie. Het achterwege laten van de heffing van de invoerrechten kan dan - voor zover aan de voorwaarden wordt voldaan - uitsluitend plaatsvinden op basis van de regeling terugkerende goederen (zie verder onderdeel 25.00.00 van dit Handboek).

Naar boven

2.16 Fysieke en administratieve scheiding

Bij het toepassen van oorsprongsregels moeten de douaneautoriteiten uitgaan van het principe van fysieke scheiding. In een aantal gevallen is administratieve scheiding mogelijk.

Naar boven

2.16.1 Fysieke scheiding

Het principe van fysieke scheiding geldt niet alleen voor oorsprongs- en niet-oorsprongsbestanddelen die in een product verwerkt zijn. Het geldt ook voor de producten zelf. Fysieke scheiding houdt in dat:

  • bij een be- of verwerking van bestanddelen die al van oorsprong zijn tot een product van oorsprong, de identiteit van die bestanddelen vastgehouden moet kunnen worden;

  • producten die qua samenstelling volkomen identiek zijn, niet met elkaar verwisseld mogen worden. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat het ene product door het gebruik van oorsprongsmaterialen aan de oorsprongscriteria voldoet, terwijl het andere product door het gebruik van (verder identieke) materialen uit derde landen niet aan die criteria voldoet.

Fysieke scheiding van bestanddelen is niet noodzakelijk in de volgende gevallen:

  1. Voor het betreffende eindproduct geldt uitsluitend het criterium van postverspringing, en door het productieproces wordt aan dat criterium voldaan.

  2. Voor het betreffende eindproduct geldt een percentageregel, en alle bestanddelen die niet van oorsprong zijn kunnen nooit de gestelde limiet overschrijden.

Naar boven

2.16.2 Administratieve scheiding

Op basis van een aantal oorsprongsprotocollen kan onder bepaalde voorwaarden een vorm van administratieve scheiding worden toegestaan. (Zie bijvoorbeeld artikel 20 van Aanhangsel 1 bij de Regionale Conventie) Administratieve scheiding van goederen van oorsprong en niet van oorsprong kan in beginsel uitsluitend worden toegestaan aan producenten. Administratieve scheiding houdt in dat materialen administratief worden toegerekend aan eindproducten. Daarbij is de identiteit van de feitelijk gebruikte materialen niet van belang, zolang in een bepaalde referentieperiode (bijv. een boekjaar) niet meer eindproducten als product van oorsprong worden aangemerkt dan het geval zou zijn geweest bij de toepassing van fysieke scheiding. In gevallen waar geen fysieke scheiding is vereist hoeft uiteraard ook geen administratieve scheiding te worden toegepast. Voor de toepassing van administratieve scheiding is een afzonderlijke toestemming vereist. Voor wat betreft de oorsprongsbewijzen die de Douane afgeeft, kan deze toestemming worden verleend door de Kamer van Koophandel. Voor wat betreft de oorsprongsbewijzen die de exporteurs zelf afgeven in het kader van een vergunning Toegelaten Exporteur, is de inspecteur bevoegd. Nadere aanwijzingen over dit onderwerp vindt u in hoofdstuk 8.

Naar boven

2.17 Rechtstreeks vervoer/non-manipulatie clausule

In alle oorsprongsregelingen is - naast de voorwaarde dat de producten als van oorsprong kunnen worden beschouwd - voor het bij invoer kunnen toepassen van de preferentie de eis gesteld dat onomstotelijk komt vast te staan dat de goederen zoals zij werden uitgevoerd (volgens de goederenomschrijving op het oorsprongsdocument) dezelfde zijn dan de goederen die met aanspraak op een preferentiële tariefbehandeling in het vrije verkeer worden gebracht. De goederen mogen voordat zij in het vrije verkeer zijn gebracht op geen enkele wijze zijn gewijzigd en ook geen andere behandelingen hebben ondergaan dan lossen en laden en die welke noodzakelijk waren ter behoud van de goede staat. De goederen mogen zijn opgeslagen wanneer dit onder de verantwoordelijkheid van de exporteur plaatsvindt en de goederen in een land van doorvoer onder toezicht van de plaatselijke douaneautoriteiten zijn gebleven.

De Douane kan op ieder moment toetsen of aan deze voorwaarden is voldaan en van de aangever/importeur eisen te bewijzen dat aan de voorwaarden is voldaan. Ieder bewijs kan worden geaccepteerd mits onomstotelijk komt vast te staan dat aan de voorwaarden is voldaan. Voorbeelden van bewijsstukken zijn bills of lading, certificaten van non-manipulatie afgegeven door de douaneautoriteiten van het transitland, merken en nummers van de colli, verzegelingen, transit documenten etc. Zendingen mogen in een transit land niet worden gesplitst.

Deze voorwaarde wordt veelal aangeduid als de voorwaarde van rechtstreeks vervoer of de als de non-manipulatie clausule.

Let op!

In een aantal oorsprongsregelingen is het toegestaan dat zendingen in het transit land worden opgeslagen onder toezicht van de lokale douaneautoriteiten en daar worden gesplitst. In deze situatie kunnen voor de gesplitste zendingen die worden doorgevoerd naar de Europese Unie achteraf certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 (issued retrospectivly), oorsprongsverklaringen of attesten van oorsprong (attest achteraf) worden afgegeven in het land van oorsprong van de goederen.

Naar boven

2.18 Bewijsstukken

Alle oorsprongsregelingen bevatten bepalingen over de onderliggende bewijsstukken die kunnen gebruikt om de oorsprong van een product te staven en over het bewaren daarvan. Bewijsstukken kunnen zijn:

  1. een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de producten te verkrijgen (recepturen, productiegegevens);

  2. leveranciersverklaringen of andere volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt zoals gezondheidscertificaten (vlees), veilinglijsten (snijbloemen) en merken en nummers (autobanden);

  3. in de Europese Unie afgegeven leveranciersverklaringen of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking in de Europese Unie blijkt, zie paragraaf 4.6;

  4. in een partnerland afgegeven certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of EUR-MED of opgestelde oorsprongsverklaringen of oorsprongsverklaringen EUR-MED waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;

  5. bewijsstukken betreffende be- of verwerkingen buiten de Europese Unie waaruit blijkt dat aan het territorialiteitsbeginsel is voldaan. Zie paragraaf 2.13.

Zie paragraaf 2.21. voor de alternatieve bewijsvoering voor gebruikte goederen waarvoor de onderliggende bewijstukken niet meer voorhanden zijn.

Volgens de oorsprongsregelingen moeten de bewijstukken door de exporteur gedurende 3 of 5 jaar worden bewaard. In Nederland geldt een bewaartermijn van 7 jaar.

Let op!

Exporteurs die een oorsprongsverklaring hebben opgesteld moeten naast de onderliggende bewijsstukken ook een kopie van de opgestelde oorsprongsverklaring bewaren.

Naar boven

2.19 "Drawback"/afzien van vrijstelling

In een aantal oorsprongsregelingen is er in voorzien dat bij uitvoer naar de betreffende landen de afgifte of het opstellen van een oorsprongsdocument tot gevolg heeft dat moet worden afgezien van de vrijstelling die bij invoer is genoten voor de uit derde landen geïmporteerde materialen.

De protocollen waarin een dergelijke bepaling is opgenomen behoren bij:

  1. de EER-overeenkomst;

  2. de EVA-overeenkomsten;

  3. de Overeenkomst met de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook;

  4. de Overeenkomst met Israël;

  5. de Overeenkomst met Montenegro;

  6. de Overeenkomst met Albanië;

  7. de Overeenkomst met Mexico;

  8. de Overeenkomst met de Faeröer eilanden;

  9. de Overeenkomst met Libanon;

  10. de Overeenkomst met Chili;

  11. de Overeenkomst met Jordanië;

  12. de Overeenkomst met (de voormalige Joegoslavische Republiek) Macedonië;

  13. de Overeenkomst met Bosnië-Herzegovina

  14. de Overeenkomst met Servië;

  15. de Overeenkomst met Andorra;

  16. de Overeenkomst met Turkije (bepaalde ijzer- en staalproducten);

  17. de Overeenkomst met Turkije (bepaalde landbouwgoederen);

  18. de Overeenkomst met Algerije;

  19. de Overeenkomst met Georgië;

  20. de Overeenkomst met Moldavië;

  21. de Overeenkomst met Oekraïne;

  22. de Overeenkomst met Canada;

  23. de Overeenkomst met Singapore.

Inhoud regeling

Deze ook als no-duty drawback clausule bekende regel houdt in dat er geen vrijstelling of eventueel terugbetaling van invoerrechten kan worden verleend voor de derde landen materialen die zijn gebruikt voor de vervaardiging van producten, waarvoor bij de uitvoer naar de desbetreffende landen een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven of een preferentiële oorsprongsverklaring op de factuur is gesteld (factuurverklaring). (Zie bijvoorbeeld artikel 14 van Protocol nr. II bij de vrijhandelsovereenkomst met Moldavië)

Bij uitvoer naar een van de landen van de Pan-Euromediterrane zone met gebruikmaking van een certificaat EUR-MED of een oorsprongsverklaring EUR-MED geldt eveneens de no-duty drawback clausule, zie ook paragraaf 5.3.

Douaneregeling actieve veredeling

Goederen die onder de douaneregeling actieve veredeling zijn gebracht kunnen worden weder uitgevoerd of ze kunnen voor het vrije verkeer worden aangegeven.

Wanneer de goederen worden weder uitgevoerd kan er een certificaat EUR.1 of EUR-MED of een oorsprongsverklaring worden afgegeven indien aan de toepasselijke oorsprongsregels is voldaan en in het geval er een verbod op no-duty draw back van toepassing is, de invoerrechten zijn betaald over de materialen uit de derde landen op de datum waarop de aangifte voor de weder uitvoer naar het betreffende partnerland wordt gedaan. De douaneschuld ontstaat dan op grond van artikel 78 DWU (verbod op no-duty draw back).

Indien de importeur niet over de materialen uit de derde landen wenst te betalen, maar over het vervaardigde product dan kan het product voor het vrije verkeer worden aangegeven. De douaneschuld ontstaat dan op grond van artikel 85, lid 1 DWU. Daarmee is voldaan aan het verbod van duty draw back en kan het product, voor zover het is voldaan aan de oorsprongsregels, met een preferentieel oorsprongsdocument naar een partnerland worden geëxporteerd. Zie voor meer informatie over de douaneregeling actieve veredeling onderdeel 16.00.00 van dit Handboek

Regeling niet op alle goederen van toepassing

De regeling geldt uitsluitend voor zover de met vrijstelling van invoerrechten ingevoerde materialen onder de reikwijdte van de desbetreffende vrijhandelsovereenkomst vallen. Als de met vrijstelling ingevoerde materialen niet onder de betreffende preferentiële regeling vallen hoeft bij de uitvoer met een oorsprongsdocument van de producten waarin ze zijn verwerkt, niet van de vrijstelling te worden afgezien.

De regeling geldt uiteraard evenmin voor met vrijstelling ingevoerde materialen die al van oorsprong waren uit het desbetreffende land of - al naar gelang het geval - groep van landen. In deze situatie zullen de goederen vaak zijn ingevoerd zonder betaling van invoerrechten op basis van de preferentiële regeling en is het gebruik van vrijstellingsregelingen niet aan de orde. Wanneer een beroep op deze uitzondering wordt gedaan kan de preferentiële oorsprong - voor dit doel - blijken uit het invoerdocument van de materialen. Is dat niet mogelijk, dan kan de exporteur alsnog een van de van toepassing zijnde oorsprongsbewijzen overleggen, c.q. kopieën daarvan. Dergelijke kopieën moeten door de bevoegde autoriteiten van het land van oorsprong van de materialen zijn gewaarmerkt.

Naar boven

2.20 Samenloop preferentiële oorsprong en niet-preferentiële oorsprong

In vrijwel alle gevallen (behalve bij cumulatie) zijn de voorwaarden waaronder een product de preferentiële oorsprong verkrijgt veelal strikter dan die de om de niet-preferentiële oorsprong te verkrijgen. Dat heeft tot gevolg dat een product dat van oorsprong is in het kader van een preferentiële regeling, dat automatisch ook is op basis van de niet-preferentiële oorsprongsregels. Andersom is dit niet het geval en is de niet-preferentiële oorsprong van een product onvoldoende om in aanmerking te komen voor een preferentiële behandeling bij invoer.

Voorbeeld

Een kledingstuk van ex post 6201 wordt in Indonesië vervaardigd door het aan elkaar naaien en afwerken van uit India ingevoerde, al op maat gesneden stukken weefsel. Als vervolgens het kledingstuk naar de Europese Unie wordt uitgevoerd zal geen aanspraak gemaakt kunnen worden op de preferentiële oorsprong Indonesië volgens de oorsprongsregels van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Daarvoor geldt namelijk als oorsprongseis: vervaardiging uit garens. (Zie bijlage 22-03 GVo. DWU) Met andere woorden: zowel het weven, snijden en het confectioneren moeten in Indonesië hebben plaatsgevonden om het product als van preferentiële oorsprong Indonesië te kunnen aanmerken.

Echter geven de niet-preferentiële oorsprongsregels aan dat alleen het confectioneren al voldoende is om aan het kledingstuk de niet-preferentiële oorsprong Indonesië te verlenen. (Zie bijlage 22-01 GVo. DWU) Voor niet-preferentiële doeleinden (bijvoorbeeld ten behoeve van de handelsstatistiek of voor de toepassing van de antidumpingmaatregelen) moeten de goederen dan als van oorsprong uit Indonesië worden aangegeven. Er kan echter geen beroep op een tariefpreferentie worden gedaan.

Naar boven

2.21 Gebruikte goederen

Certificaten EUR.1 en EUR-MED en oorsprongsverklaringen kunnen worden afgegeven voor gebruikte goederen of voor andere goederen waarvoor de gebruikelijke bewijsstukken niet meer beschikbaar zijn, vanwege het lange tijdsverloop tussen de datum van productie of van invoer van de goederen en de datum van uitvoer mits:

  1. de goederen als van oorsprong uit de Europese Unie kunnen worden beschouwd op grond van ander bewijsmateriaal, zoals verklaringen van de fabrikant of van een andere handelaar, het oordeel van deskundigen, merktekens op de goederen, omschrijvingen van de goederen enz.;

  2. er geen aanwijzingen zijn dat de goederen niet aan de oorsprongsregels voldoen;

  3. het niet gaat om gebruikte automobielen.

Wanneer u twijfel heeft of een bewijs aanvaardbaar is voor de afgifte van een oorsprongsverklaring of een certificaat EUR.1 of certificaat EUR-MED neem dan contact op met de Helpdesk van het Landelijk Oorsprong Team (helpdesk.oorsprongszaken@douane.nl).

Naar boven