Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

11.00.00 Tijdelijke opslag van goederen

5 Opslag van goederen in een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO)

Bij de opslag van goederen in een ruimte of terrein waarvoor een vergunning RTO is verleend moet onderscheid gemaakt worden tussen de opslag van

  • goederen die daadwerkelijk in tijdelijke opslag zijn (zie hoofdstuk 2 van dit onderdeel)

  • overige goederen (in verband met het economisch gebruik van de ruimte)

Het voornaamste doel van een RTO moet zijn het opslaan van goederen met de status van goederen in tijdelijk opslag. Op verzoek van de beheerder van het RTO kan de douane echter toestemming verlenen om ook andere goederen in het RTO op te slaan. Hierbij kan gedacht worden aan:

  1. Uniegoederen

  2. goederen die geplaatst zijn onder een andere douaneregeling of waar aan de douanebestemming wederuitvoer is gegeven

Toestemming om deze soorten goederen op te slaan in een RTO kan zowel eenmalig als doorlopend zijn. Bij doorlopende toestemming wordt dit opgenomen in de vergunning RTO.

In artikel 148 lid 6 DWU is expliciet opgenomen dat onder bepaalde voorwaarden Uniegoederen in een RTO kunnen worden opgeslagen.

Dat goederen met verschillende statussen in een RTO kunnen worden opgeslagen volgt uit artikel 116 lid 1, letter e GVo.DWU.

Voor Uniegoederen, goederen die onder een douaneregeling zijn geplaatst, en goederen waarvoor een aangifte tot wederuitvoer is ingediend, die in een RTO worden opgeslagen, hoeft geen ATO te worden ingediend. De opslag van deze goederen vindt plaats onder hun eigen regeling, onder dekking van de voor de goederen ingediende aangifte.

Uit de administratie van de vergunninghouder RTO zal te allen tijde duidelijk de status van de opgeslagen goederen moeten blijken.

Verschillen

Het is mogelijk dat tussen de summiere aangifte bij binnenbrengen (ENS) en de aangifte tot tijdelijke opslag (ATO) een hoeveelheidsverschil zit. Bijvoorbeeld: De hoeveelheid op de ENS is groter dan die op de ATO of er is een verschil tussen de op de ATO vermelde goederen en de daadwerkelijk in tijdelijke opslag opgeslagen goederen. Wie is verantwoordelijk voor de verschillen?

Verschil tussen ENS en ATO

De ENS wordt ingediend door één van de in artikel 127, lid 4 DWU bedoelde partijen (de vervoerder, de importeur/ontvanger of degene die aan kan brengen). Deze is daarmee de ‘aangever’ van de ENS. Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen zijn vanaf dat moment onderworpen aan douanetoezicht (artikel 134 DWU). In het geval dat tussen het moment van binnenkomst van de goederen en het aanbrengen van de goederen (en het doen van de ATO) door de Douane een verschil wordt geconstateerd tussen de ENS en de feitelijk aangebrachte goederen, is in beginsel sprake van onttrekking zoals bedoeld in artikel 79 DWU.

Een onttrekking is "elke handeling of elk nalaten die/dat tot gevolg heeft, dat de bevoegde douaneautoriteit, zij het tijdelijk, de toegang wordt belemmerd tot onder douanetoezicht staande goederen en wordt belet de controles uit te voeren als bedoeld in artikel 37, lid 1, van het douanewetboek." (arrest Wandel C 66/99).

Eventueel kan een grond aanwezig zijn waarop de douaneschuld teniet gaat (denk met name aan artikel 124, lid 1 letter k DWU). Ook kan sprake zijn van de situatie bedoeld in artikel 129, lid 2 DWU (de goederen bleken toch niet binnen te komen). Zolang de aansprakelijkheid voor de goederen nog niet is overgedragen, is het de aangever van de ENS die in eerste instantie schuldenaar wordt (en in voorkomend geval de andere in artikel 79, lid 3 DWU genoemde partijen). Een geconstateerd verschil tussen de ENS en de opvolgende ATO komt in beginsel ten laste van de indiener van de ENS.

Let op!

Alleen goederen die bestemd zijn om te worden gelost, moeten worden aangebracht en zijn in tijdelijke opslag (zie 139 lid 1 en met name lid 2 DWU). Een verschil tussen de feitelijk aangebrachte (dus te lossen) goederen (vermeld in de ATO) en de binnengebrachte goederen (vermeld in de ENS) betekent niet per definitie dat er sprake is van een onttrekking aan douanetoezicht. Daarvan is pas sprake als de ontbrekende goederen zich ook niet (meer) aan boord blijken te bevinden. Dat zal moeten worden vastgesteld. Als de goederen nog aan boord blijken te zijn, moeten ze alsnog worden gelost (om de zending te completeren) en als ze niet aan boord blijken te zijn, is sprake van onttrekking.

Let op!

Een douaneschuld bij tijdelijke opslag kan niet teniet gaan op basis van artikel 124 lid 1 letter h DWU. Daar wordt gesproken over de betrokken douaneregeling. Tijdelijke opslag is geen douaneregeling.

Verschil tussen ATO en opgeslagen goederen

Vanaf het moment van aanbrengen van de goederen hebben zij de status "in tijdelijke opslag". Vanaf dat moment (tot het moment dat de aansprakelijkheid voor de goederen weer verschuift naar een andere persoon) is de houder van de goederen aansprakelijk voor een eventuele douaneschuld wegens onttrekking (arrest Unamar C 140/04).

Is eenmaal de ATO gedaan, dan is het deze aangever die de verantwoordelijkheid voor de goederen overneemt (samen met de houder van de vergunning RTO als dat een andere partij zou zijn - artikel 147, lid 3 DWU). Verschillen tussen de ATO en de werkelijk opgeslagen goederen zullen altijd moeten worden verklaard en komen dan ook voor rekening van deze voorgenoemde partijen. Eén en ander wederom tenzij sprake zou zijn van het tenietgaan van de douaneschuld of de situatie bedoeld in artikel 146, lid 2 DWU.