Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

31.00.00 Terugbetaling en kwijtschelding

6 Terugbetaling op grond van artikel 116, lid 1, onderdeel d DWU

In hoofdstuk 2 staan de algemene procedure en de ambtelijke werkzaamheden voor een verzoek om terugbetaling. In dit hoofdstuk staat informatie die specifiek betrekking heeft op verzoeken om terugbetaling die betrekking hebben op artikel 116, lid 1, onderdeel d DWU.

Naar boven

6.1 Algemeen

Artikel 116, lid 1, onderdeel d jo artikel 120 DWU geeft de mogelijkheid een verzoek om terugbetaling toe te wijzen in andere situaties (gevallen) dan artikel 116, lid 1, onderdelen a tot en met c en tweede alinea DWU.

In de volgende paragrafen komen aan de orde:

  • gevallen waarbij terugbetaling wordt verleend (algemeen);

  • uitvoer of vernietiging zonder douanetoezicht;

  • gevallen waarin de inspecteur beslist;

  • gevallen waarin de Europese Commissie beslist;

  • de termijn voor het indienen van een verzoek.

Artikel 116, lid 1, onderdeel d jo artikel 120 DWU is niet van toepassing op nationale heffingen bij invoer. Dit betekent dat zo'n verzoek niet moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie. Het is echter wel zo dat als besloten wordt terugbetaling te verlenen voor invoerrechten doorgaans ook de nationale heffingen worden teruggeven. Zie ook hoofdstuk 8 van dit onderdeel van het Handboek.

Naar boven

6.1.1 Gevallen waarbij terugbetaling wordt verleend

Volgens artikel 120 DWU wordt tot terugbetaling van invoer- of uitvoerrechten overgegaan in de gevallen welke het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden waarin de schuldenaar geen bedrog heeft gepleegd noch kennelijk nalatig is geweest. Het betreft in het algemeen situaties die zijn veroorzaakt door omstandigheden waar de schuldenaar niets aan kon doen en waarin het onredelijk zou zijn de betaalde belasting niet terug te betalen.

Belanghebbende die het bewijs levert van het bestaan van bijzondere omstandigheden én van het ontbreken van kennelijke nalatigheid en bedrog heeft recht op terugbetaling van rechten.

Om voor terugbetaling in aanmerking te komen moet dus voldaan zijn aan twee cumulatieve voorwaarden:

  • er is sprake van het bestaan van bijzondere omstandigheden, en

  • er is geen sprake van bedrog of kennelijke nalatigheid van de schuldenaar.

Indien aan één van beide voorwaarden niet is voldaan, moet terugbetaling reeds worden geweigerd.

Bijzondere omstandigheden

De bijzondere omstandigheden worden geacht te bestaan indien uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat de schuldenaar zich in een uitzonderlijke situatie bevindt ten opzichte van andere deelnemers die dezelfde activiteit uitoefenen, en indien de schuldenaar in afwezigheid van dergelijke omstandigheden niet het nadeel zou hebben geleden door de inning van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten (artikel 120, lid 2 DWU).

Om die reden is het niet mogelijk in zijn algemeenheid aan te geven wanneer er recht op terugbetaling bestaat, noch wanneer er geen recht op terugbetaling bestaat.

Voorbeelden van bijzondere omstandigheden

  • Ernstige tekortkomingen van de bevoegde autoriteiten en de Europese Commissie die stellig hebben bijgedragen tot onregelmatigheden.

  • Een schuldenaar wordt in het belang van een onderzoek door de douane- of politieautoriteiten niet in kennis gesteld van het verloop daarvan.

  • De omstandigheid dat de overtredingen van de regeling voor Uniedouanevervoer zijn terug te voeren op de handelwijze van een undercoveragent van de douane.

In andere gevallen moet de betaling van het verschuldigde bedrag worden beschouwd als een onderdeel van het normale bedrijfs- en handelsrisico en dus niet als bijzondere situatie worden aangemerkt.

Voorbeelden hiervan zijn:

  • De overlegging, al dan niet te goeder trouw, van documenten waarvan naderhand wordt vastgesteld dat zij vervalst of onjuist zijn.

  • Objectieve omstandigheden die voor een onbepaald aantal marktdeelnemers gelden zoals de geografische en economische situatie van een eiland.

  • De onmogelijkheid voor een schuldenaar om schade te verhalen op zijn opdrachtgever(s).

  • De problemen die een schuldenaar heeft met zijn personeel.

Bedrog of kennelijke nalatigheid

Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van kennelijke nalatigheid moet met name rekening worden gehouden met de complexiteit van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering de douaneschuld heeft doen ontstaan en met de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de schuldenaar.

  • Complexiteit van de wetgeving
    De complexiteit van de wetgeving dient o.a. te worden beoordeeld op basis van de inhoud van de betrokken bepalingen.

  • Beroepservaring van de schuldenaar
    Wat de beroepservaring van de schuldenaar betreft, moet worden nagegaan of het al dan niet om een schuldenaar gaat waarvan de beroepsactiviteit hoofdzakelijk in- en uitvoer omvat, en of hij in dat soort transacties reeds een zekere ervaring had verworven.

  • Zorgvuldigheid van de schuldenaar
    Wat de zorgvuldigheid van de schuldenaar betreft, zij erop gewezen dat hij, in geval van twijfel over de juiste toepassing van de bepalingen waarvan de niet-uitvoering een douaneschuld kan doen ontstaan, zich dient te informeren en de zaak zo grondig mogelijk dient te onderzoeken, zodat de betrokken bepalingen niet worden overtreden.

De drie bovengenoemde elementen, namelijk de ingewikkeldheid van de bepalingen, de beroepservaring en de zorgvuldigheid van de schuldenaar, vormen evenwel slechts beoordelingscriteria, op basis waarvan in concreto moet worden nagegaan of er al dan niet sprake is geweest van kennelijke nalatigheid. U moet immers in uw onderzoek, met name op basis van de genoemde criteria, nagaan welke concrete handelingen of welk concreet verzuim van de schuldenaar, afzonderlijk of in hun geheel bekeken, kennelijke nalatigheid opleveren.

De mate van kennelijke nalatigheid van de directe vertegenwoordiger in de zin van artikel 18 DWU moet voor de toepassing van artikel 120 DWU in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de kennelijke nalatigheid van de schuldenaar.

Motivering

Het verzoek om terugbetaling gebaseerd op artikel 116, lid 1, onderdeel d jo artikel 120 DWU moet zodanig gemotiveerd zijn dat daaruit blijkt dat:

  1. het geen situatie betreft zoals omschreven in artikel 116, lid 1, onderdelen a tot en met c of tweede alinea DWU;

  2. het gaat om een bijzondere situatie waarbij de bijzondere omstandigheden nauwkeurig omschreven zijn en waarbij aangegeven is waarom het een bijzondere situatie is.

De beschrijving van de reden voor terugbetaling vereist een gedetailleerde omschrijving van de motivering die ten grondslag ligt aan het verzoek om terugbetaling (Titel VIII van bijlage A bij GVo.DWU).

Bedrog, Manipulatie, frauduleuze handeling of kennelijke nalatigheid

In het verzoek moet ook worden uiteengezet dat de bijzondere situatie niet het gevolg is van bedrog (manipulatie, frauduleuze handelingen) of kennelijke nalatigheid van de schuldenaar. Met andere woorden: de schuldenaar moet aangeven dat de situatie het gevolg is van omstandigheden die zich voordeden buiten de wil van de schuldenaar om en die hij ook niet had kunnen voorkomen.
(artikel 120 DWU).

Naar boven

6.1.2 Uitvoer of vernietiging zonder douanetoezicht

In artikel 180 UVo.DWU is een bijzondere situatie geregeld waarin tot terugbetaling moet worden overgegaan ondanks dat niet geheel wordt voldaan aan alle voorwaarden van de artikelen 116, lid 1, tweede alinea, 118 en 120 DWU. Voor toepassing van die artikelen is het in een aantal gevallen verplicht dat uitvoer of vernietiging heeft plaatsgevonden onder douanetoezicht.

Wanneer niet aan deze voorwaarde is voldaan kan toch terugbetaling of kwijtschelding plaats hebben op grond van artikel 120 DWU mits, naast de overige voorwaarden van respectievelijk de artikelen 116, lid 1, tweede alinea, 118 en 120 DWU, aan de volgende voorwaarden is voldaan.

De belanghebbende moet alle bewijsstukken aan u overleggen waarmee u kunt vaststellen dat de goederen waarvoor terugbetaling wordt gevraagd aan één van de volgende voorwaarden voldoen:

  • Ze zijn wel degelijk uit het douanegebied van de Unie uitgevoerd.

  • Ze zijn vernietigd onder toezicht van autoriteiten of personen die gemachtigd zijn dat officieel vast te stellen.

De belanghebbende voert een van de volgende handelingen uit:

  • Hij geeft u het document terug dat de Uniestatus van de betrokken goederen bevestigt of informatie bevat die deze Uniestatus bevestigt en onder dekking waarvan deze goederen eventueel het douanegebied van de Unie hebben verlaten of

  • Hij legt u de bewijsstukken over die u noodzakelijk acht om vast te stellen dat het betrokken document later niet meer bij het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie kan worden gebruikt.

De hiervoor genoemde bewijsstukken die de belanghebbende voor de uitvoer moet overleggen, moeten bestaan uit:

  • de bevestiging van uitgang zoals bedoeld in artikel 334 UVo.DWU;

  • het origineel of een eensluidend gewaarmerkte kopie van de douaneaangifte voor de regeling die tot de douaneschuld leidt;

  • waar nodig, handels- of administratieve documenten met een volledige beschrijving van de goederen die waren gevoegd bij de douaneaangifte voor de genoemde regeling of de douaneaangifte tot uitvoer uit het douanegebied van de Unie of de douaneaangifte van de goederen in het derde land van bestemming.

Daarbij moeten de volgende administratieve documenten en handelsbescheiden worden gevoegd waarmee u kunt nagaan of de goederen die uit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd dezelfde zijn als die welke voor een douaneregeling die een betalingsverplichting inhoudt werden aangegeven, namelijk:

de aangifte voor genoemde regeling (het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkte kopie);

(voor zover u dit noodzakelijk acht) handelsbescheiden en administratieve bescheiden (zoals facturen, gedetailleerde lijsten, vervoersdocumenten, gezondheidscertificaten) met een nauwkeurige beschrijving van de goederen (handelsbenaming, hoeveelheden, merktekens en ander opschriften waarvan ze kunnen zij voorzien) die waren gevoegd bij:

  • de aangifte voor de genoemde regeling;

  • de aangifte ten uitvoer uit het douanegebied van de Unie;

  • in voorkomend geval de douaneaangifte van de goederen in het derde land van bestemming.

De hiervoor genoemde bewijsstukken die de belanghebbende voor vernietiging moet overleggen, moeten bestaan uit:

  • een proces-verbaal of de verklaring van vernietiging (of een als eensluidend gewaarmerkte kopie daarvan) afgegeven door de overheidsinstanties onder toezicht waarvan deze vernietiging heeft plaatsgevonden of;

  • een certificaat opgesteld door de persoon die gemachtigd is de vernietiging vast te stellen, vergezeld van de gegevens waaruit deze machtiging blijkt.

Deze bescheiden moeten een voldoende nauwkeurige omschrijving van de vernietigde goederen bevatten (handelsbenamingen, hoeveelheden, merktekens en andere opschriften waarvan ze kunnen zijn voorzien) zodat aan de hand van een vergelijking van de gegevens in de douaneaangifte voor de douaneregeling die tot de douaneschuld leidt en de bewijsstukken blijkt dat de vernietigde goederen dezelfde zijn als de goederen die onder de genoemde regeling waren geplaatst.

Wanneer u op basis van de overgelegde bescheiden zich nog niet kunt uitspreken over het geval of wanneer bepaalde bewijsstukken niet kunnen worden overgelegd, vraagt u de belanghebbende om deze aan te vullen met of te vervangen door andere documenten die u noodzakelijk acht.

Let op!

Wanneer u op grond van artikel 180 UVo.DWU wilt overgaan tot terugbetaling omdat sprake is van een geval zoals bedoeld is in artikel 116, lid 1, tweede alinea of artikel 118 DWU en de uitvoer of vernietiging zonder douanetoezicht heeft plaatsgevonden, moet het verzoek om terugbetaling wel zijn ingediend binnen de voor deze artikelen geldende termijnen. Dit betekent dat het verzoek moet zijn ingediend binnen de termijn die is vastgesteld voor de regels van ongeldigmaking van een douaneaangifte dan wel binnen één jaar na de datum waarop de douaneschuld is meegedeeld.

Naar boven

6.1.3 Gevallen waarin de inspecteur beslist

Hoofdregel is dat de inspecteur beslist of terugbetaling van invoer- of uitvoerrechten wordt verleend. Dit is slechts anders als de inspecteur het verzoek om terugbetaling moet voorleggen aan de Commissie (zie de volgende paragraaf).

In bepaalde gevallen waarin de inspecteur beslist gelden er aanvullende procedures en ambtelijke werkzaamheden (zie hiervoor hoofdstuk 6.2.1).

Naar boven

6.1.4 Gevallen waarin de Europese Commissie beslist

Een inspecteur beslist niet zelf op een verzoek om terugbetaling als het verzoek aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd (artikel 116, lid 3 DWU).

Voorlegging moet plaatsvinden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden ( artikel 116, lid 3 DWU):

  1. U bent van mening dat aan de voorwaarden van artikel 120 DWU is voldaan.

  2. Ten minste één van onderstaande situaties is van toepassing:

    • U bent van oordeel dat de bijzondere omstandigheden het gevolg zijn van het feit dat de Commissie haar verplichtingen niet is nagekomen;

    • De omstandigheden in het betrokken geval houden verband met de resultaten van een door de Unie verricht onderzoek;

    • Het bedrag waarvoor de betrokkene door de bijzondere omstandigheid aansprakelijk kan zijn is ten minste € 500.000,-.

  3. Er is geen sprake van bedrog of kennelijke nalatigheid van de zijde van de schuldenaar.

  4. Het verzoek voldoet overigens aan alle formele eisen (bijvoorbeeld het verzoek is ingediend binnen de geldende termijn).

Indien aan alle bovenstaande voorwaarden is voldaan, moet het verzoek in beginsel worden voorgelegd aan de Europese Commissie via Belastingdienst/Douane/Arnhem, Landelijk Oorsprong Team , ter attentie van de Rem/Rep-coördinator, onder verwijzing naar deze paragraaf. U doet dit door te handelen als omschreven in paragraaf 6.2.2.

De voorlegging vindt niet plaats indien:

  • de Europese Commissie reeds een beschikking heeft verleend in een zaak die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is, of

  • bij de Europese Commissie reeds een zaak is ingeleid die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is.

Naar boven

6.1.5 Termijn indiening verzoek

Een verzoek om terugbetaling gebaseerd op artikel 120 DWU moet worden ingediend binnen drie jaar na de mededeling van het verschuldigde bedrag aan de schuldenaar.

U kunt evenwel in naar behoren aangetoonde uitzonderingsgevallen toestaan dat deze termijn wordt verlengd.
(artikel 121, lid 1, tweede alinea DWU)

Naar boven

6.2 Procedures en ambtelijke werkzaamheden

Controleer of het verzoek voldoet aan de formele eisen.

Beoordeel of u zelf over de terugbetaling mag beslissen. Er zijn twee mogelijkheden:

  1. U mag zelf over de terugbetaling beslissen. In paragraaf 6.2.1 staat wat u dan moet doen.

  2. U mag niet zelf over de terugbetaling beslissen maar moet het voorleggen aan de Europese Commissie. In paragraaf 6.2.2 staat wat u dan moet doen.

Naar boven

6.2.1 Gevallen waarin de inspecteur zelf kan beslissen

Als blijkt dat u zelf mag beslissen op het verzoek om terugbetaling dat is gebaseerd op artikel 120 DWU, gaat u als volgt te werk:

Uw voorgenomen beslissing om het verzoek om terugbetaling toe te wijzen omdat voldaan is aan alle voorwaarden van artikel 120 DWU, laat u vóóraf toetsen door de Rem/Rep-inspecteur van uw douaneregio. Indien de regionale Rem/Rep-inspecteur eveneens van mening is dat tot terugbetaling zou moeten worden overgegaan, legt deze de voorgenomen beslissing vervolgens ter goedkeuring voor aan de landelijk coördinator Rem/Rep. Na toetsing geeft de Rem/Rep-inspecteur u een bindend advies. U volgt het bindende advies van de Rem/Rep-inspecteur op. Wanneer u vervolgens het verzoek om terugbetaling toewijst, dient u dit geval ter beschikking te houden van de Commissie dan wel mede te delen (zie artikel 181 UVo.DWU).

Naar boven

6.2.2 Behandeling verzoeken die moeten worden verwezen naar de Europese Commissie

Het kan voorkomen dat u niet zelf op een verzoek om terugbetaling mag beslissen, maar het moet voorleggen aan de Europese Commissie.

Als u een verzoek moet voorleggen aan de Europese Commissie, gaat u als volgt te werk:

  1. U laat uw voorgenomen beslissing om het verzoek voor te leggen aan de Europese Commissie toetsen door de Rem/Rep-inspecteur van uw douaneregio. Na toetsing geeft de Rem/Rep-inspecteur u een bindend advies. U volgt het bindende advies van de Rem/Rep-inspecteur op.

  2. Nadat de Rem/Rep-inspecteur u positief heeft geadviseerd over voorlegging aan de Europese Commissie schrijft u een concept werkdocument. Het concept werkdocument dient alle voor het onderzoek van het voorgelegde geval noodzakelijke elementen te bevatten. Dit houdt in dat u in het concept werkdocument de relevante feiten opneemt en aangeeft op grond van welke argumenten u van mening bent dat aan alle voorwaarden van artikel 120 DWU is voldaan. Daarnaast geeft u aan waarom er naar uw mening geen sprake is van bedrog van de schuldenaar. Verder geeft u een gedetailleerde evaluatie van het gedrag van de schuldenaar en met name van zijn beroepservaring en goede trouw en de zorgvuldigheid waarvan hij blijk heeft gegeven.

  3. Voeg bij het verzoek alle relevante stukken.

  4. Stuur het verzoek met alle bijlagen en het concept werkdocument aan Belastingdienst/Douane/Arnhem, Landelijk Oorsprong Team, ter attentie van de landelijke coördinator Rem/Rep, onder verwijzing naar deze paragraaf.

Daarna is de procedure als volgt:

  • Belastingdienst/Douane/Arnhem beoordeelt of het verzoek met concept werkdocument volledig is. Zo niet dan zal Belastingdienst/Douane/Arnhem u om nadere bescheiden en/of informatie vragen. Vervolgens beoordeelt Belastingdienst/Douane/Arnhem of de zaak naar de Europese Commissie dient te worden verwezen.

  • Belastingdienst/Douane/Arnhem informeert u of de zaak naar de Europese Commissie wordt verwezen en geeft zo nodig aan op welke wijze het concept werkdocument moet worden aangepast. Belastingdienst/Douane/Arnhem stuurt het concept werkdocument voorzien van alle bescheiden terug naar u.

  • Nadat Belastingdienst/Douane/Arnhem u heeft medegedeeld dat de zaak naar de Europese Commissie moet worden voorgelegd, stelt u het definitieve werkdocument op met behulp van de van Belastingdienst/Douane/Arnhem ontvangen aanwijzingen.

  • U stelt de betrokkene in kennis van uw voornemen om het dossier aan de Europese Commissie voor te leggen en geeft de betrokkene 30 dagen om een verklaring te ondertekenen dat hij kennis heeft genomen van het dossier en daaraan niets heeft toe te voegen of waarin hij alle aanvullende elementen vermeldt die naar zijn mening in het dossier moeten worden opgenomen (artikel 98 GVo.DWU). Als de betrokkene deze verklaring niet binnen de 30 dagen verstrekt, wordt hij geacht kennis te hebben genomen van het dossier en er niets aan toe te voegen te hebben. U stelt het definitieve werkdocument en de daarbij te verzenden bijlagen ter inzage aan de belanghebbende.

  • U stuurt het werkdocument voorzien van alle bijlagen en eventueel de door de belanghebbende ondertekende verklaring naar Belastingdienst/Douane/Arnhem. Dit werkdocument dient geen vertrouwelijke passages te bevatten.

Belastingdienst/Douane/Arnhem voorziet het werkdocument van een aanbiedingsbrief en stuurt het geheel door naar de Europese Commissie in Brussel. Het dossier bevat ten minste:

  1. een samenvatting van de zaak;

  2. omstandige informatie waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 120 DWU is voldaan;

  3. voormelde verklaring van de betrokkene dan wel een verklaring van de Nederlandse douane waarin wordt bevestigd dat de betrokkene wordt geacht kennis te hebben genomen van het dossier en er niets aan toe te voegen te hebben (artikel 98, lid 2 GVo.DWU).

Zodra het verzoek in Brussel wordt ontvangen, stuurt de Europese Commissie een ontvangstbevestiging aan de lidstaat (Belastingdienst/Douane/Arnhem) die het verzoek heeft voorgelegd.

Belastingdienst/Douane/Arnhem stelt u in kennis van de ontvangst van de ontvangstbevestiging.

Binnen vijftien dagen na de datum waarop de Europese Commissie het dossier heeft ontvangen stelt zij alle lidstaten een afschrift van de samenvatting van de zaak ter beschikking (artikel 98, lid 4 GVo.DWU).

In de gevallen waarin het dossier duidelijk onvolledig is, het dossier niet had mogen voorgelegd (omdat er reeds een feitelijk en juridisch vergelijkbare zaak is ingeleid of omdat de Europese Commissie in een dergelijke zaak reeds een beschikking heeft verleend) dan wel relevante nieuwe informatie is verstrekt, zendt de Europese Commissie het dossier terug en wordt de zaak geacht nooit aan haar te zijn voorgelegd (artikel 98, lid 6 GVo.DWU).

Na de datum van ontvangst van het dossier heeft de Europese Commissie negen maanden de tijd om te besluiten of het al dan niet gerechtvaardigd is tot terugbetaling of kwijtschelding over te gaan (artikel 100, lid 1 GVo.DWU). Wanneer de door de lidstaat voorgelegde informatie voor de Europese Commissie ontoereikend is om een besluit te nemen, kan zij de lidstaat om aanvullende informatie verzoeken (artikel 98, lid 5 GVo.DWU). In dat geval wordt de termijn van 9 maanden verlengd met een even lange periode als de tijd die is verstreken tussen de datum waarop de Europese Commissie het verzoek om aanvullende informatie heeft gezonden en de datum waarop zij deze informatie heeft ontvangen. De Europese Commissie stelt de betrokkene in kennis van de verlenging (artikel 100, lid 2 GVo.DWU). Indien de Europese Commissie zelf onderzoek verricht om haar besluit te kunnen nemen, wordt de termijn van negen maanden verlengd met de tijd die nodig is om dit onderzoek te voltooien. Deze verlenging mag niet meer dan negen maanden bedragen. De Europese Commissie stelt de lidstaat en de betrokkene in kennis van de datums waarop een onderzoek wordt geopend en wordt beëindigd (artikel 100, lid 3 GVo.DWU). Wanneer de Europese Commissie voornemens is een ongunstig besluit te nemen wordt de termijn van 9 maanden verlengd met 30 dagen verlengd (artikel 100, lid 4 GVo.DWU).

Wanneer de Europese Commissie voornemens is een ongunstig besluit te nemen, deelt zij haar bezwaren schriftelijk mee aan de betrokkene, tezamen met een verwijzing naar alle documenten en informatie waarop haar bezwaren berusten. De Europese Commissie stelt de betrokkene in kennis van zijn recht op toegang tot het dossier. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van haar voornemen en haar bezwaren. De betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt schriftelijk aan de Europese Commissie kenbaar te maken binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum waarop hij de mededeling heeft ontvangen.

De Europese Commissie deelt de betrokken lidstaat haar besluit zo spoedig mogelijk mee. Vervolgens geeft de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit een beschikking op basis van het besluit van de Commissie. De lidstaat stelt de Europese Commissie in kennis van deze beschikking door toezending van en afschrift ervan. Wanneer de Europese Commissie een voor de betrokkene gunstig besluit heeft genomen, kan zij de voorwaarden vaststellen waaronder de douaneautoriteiten in feitelijk en juridisch vergelijkbare gevallen tot terugbetaling van rechten moeten overgaan.

Als de Europese Commissie niet tijdig haar beschikking heeft gegeven, of als zij geen besluit heeft medegedeeld aan de lidstaat, geeft de beschikkende douaneautoriteit een voor de betrokkene gunstige beschikking. Het is echter niet zo dat wanneer u binnen negen maanden na datum van de ontvangstbevestiging niets gehoord heeft, u het verzoek toewijst. U neemt dan contact op met Belastingdienst/Douane/Arnhem om uit te zoeken hoe het met het verzoek staat.

Pas als na onderzoek blijkt dat de Europese Commissie niet tijdig een beschikking heeft genomen en dit door Belastingdienst/Douane/Arnhem aan de inspecteur schriftelijk meegedeeld is, kan positief op het verzoek worden beslist.

  1. U ontvangt van Belastingdienst/Douane/Arnhem de beschikking die is genomen door de Europese Commissie.

  2. Maak een beschikking waarin u de beschikking van de Europese Commissie citeert. Zend de beschikking ter informatie mee aan de verzoeker.

  3. Vermeld op de door u te nemen beschikking dat belanghebbende tegen uw beschikking in bezwaar kan komen en tegen de beschikking van de Europese Commissie in beroep kan komen bij het Gerecht van eerste aanleg. Zie ook dit Handboek, onderdeel 32.00.00.

  4. Vermeld datum en nummer van de beschikking.

  5. Werk het verzoek om terugbetaling af.

Naar boven