Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

30.07.00 Folterwerktuigen

5 Folterwerktuigen

Dit hoofdstuk behandelt de Verordening die van toepassing is op de in- uit- en de doorvoer van folterwerktuigen.

In deze Verordening zijn Unie voorschriften vastgesteld ten aanzien van de handel met derde landen in goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf of voor foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en in daarmee samenhangende technische bijstand en tussenhandeldiensten.

Naar boven

5.1 Wat zijn folterwerktuigen

Dit zijn goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing uit te voeren, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen.

De goederen welke gezien kunnen worden als folterwerktuigen zijn vermeld in de bijlagen II, III en IV van de Verordening. Deze zijn ook opgenomen als bijlagen bij dit voorschrift.

Naar boven

5.2 In-, door- en uitvoer bij Folterwerktuigen

In de Verordening zijn verboden en vergunningverplichtingen opgenomen bij de invoer, doorvoer en uitvoer. De begrippen in-, door- en uitvoer zijn in het kader van deze Verordening in artikel 2 gedefinieerd. Ze sluiten niet aan bij dezelfde begrippen zoals de douane die kent vanuit de douanewetgeving. Het is daarom van belang even stil te staan bij deze begrippen en uitleg te geven hoe deze begrippen in relatie met de douanewetgeving moeten worden uitgelegd.

Naar boven

5.2.1 Invoer

Dit in artikel 2, letter e van de Verordening opgenomen begrip gaat uit van “elke binnenkomst in het douanegebied van de Unie”. Daarmee is dit begrip veel ruimer omschreven dan enkel “het brengen in het vrije verkeer” zoals “invoer” vaak formeel in de douanewetgeving wordt omschreven.

In de Verordening is invoer feitelijk alleen gerelateerd aan bijlage II-goederen. Alleen de bijlage II-goederen kennen een invoerverbod. Wanneer wordt aangetoond dat dergelijke goederen in de lidstaat van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis, is hiervoor een invoervergunning mogelijk.

Voor de bijlage II-goederen betekent dit feitelijk dat het invoerverbod al geldt bij binnenbrengen in de Unie. Ook als deze goederen de Unie worden binnengebracht en bedoeld zijn voor tijdelijke opslag, plaatsing in een vrije zone of plaatsing onder een bijzondere regeling.

Naast de uitzondering die mogelijk is voor bijlage II-goederen die tentoon worden gesteld in een museum is er nog een uitzondering mogelijk. Die geldt in het geval dat deze goederen worden binnengebracht om te worden doorgevoerd door de Unie met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie.

Let op!

Om dit voor de uitvoering van de handhaving door de Douane hanteerbaar te maken geldt het standpunt dat er van “invoer” sprake is in die gevallen waar folterwerktuigen de EU binnenkomen en het géén doorvoer betreft.

Naar boven

5.2.2 Doorvoer

Onder doorvoer verstaat de Verordening (artikel 2, letter s):

vervoer binnen het douanegebied van de Unie van niet- Uniegoederen die het douanegebied van de Unie doorkruisen met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie.

Ook hier weer een ruim geformuleerde definitie die zich voor kan doen in enkele (douane-technische) logistieke processen. Er geldt op basis van deze definitie mogelijk een vergunningplicht wanneer niet-Unie goederen de Unie binnenkomen om vervolgens de Unie ook weer te verlaten naar een bestemming buiten de Unie. Hierbij is alleen sprake van bij geen andere feitelijke- of rechtshandelingen dan vervoer of handelingen die op het vervoer gericht zijn.

Situaties met niet-Unie goederen die hieronder vallen zijn goederen die:

  • onder een regeling extern Unie douanevervoer worden geplaatst en die slechts over het douanegebied van de Unie worden doorgevoerd;

  • in ruimte tijdelijke opslag (RTO) worden opgeslagen en rechtstreeks uit het RTO worden verder vervoerd buiten de Unie;

  • opgeslagen worden in een vrije zone (komt in NL niet voor);

  • in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht met hetzelfde vaartuig of luchtvaartuig die de goederen zonder lossing uit dat gebied zal voeren.

In deze situaties moet worden vastgesteld dat deze goederen alleen bestemd zijn om te worden doorgevoerd door het douanegebied van de Unie naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie.

Bijlage II-goederen

Hiervoor geldt een verbod voor doorvoer. Er is echter één uitzondering: als dergelijke goederen in het land van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis is hiervoor een invoervergunning mogelijk.

Bijlage III en bijlage IV goederen

Voor deze goederen is alleen sprake van een verbod op doorvoer wanneer men op de hoogte is dat enig deel van de zending van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een derde land.

Met “men” in de vorige zin wordt bedoeld: een natuurlijke of rechtspersoon, entiteit of instantie, met inbegrip van een partnerschap, al dan niet verblijvend of gevestigd in een lidstaat.

Let op!

Dit criterium (“is men op de hoogte van?”) is uitermate lastig vast te stellen. In situaties waarbij hiervan mogelijk sprake is, moet dit worden voorgelegd aan de CDIU. De CDIU stemt met BH&O af of een vergunningplicht van toepassing is

Naar boven

5.2.3 Uitvoer

In de douanewetgeving is sprake van uitvoer wanneer Unie-goederen de EU verlaten. Uitvoer wordt in deze verordening gedefinieerd als “elk vertrek van goederen uit het douanegebied van de Unie.......” (Verordening, artikel 2, letter d). Dit begrip heeft daarmee een veel ruimer bereik dan is omschreven in de douanewetgeving. In feite betekent dit dat alle onder de bijlagen van deze verordening vallende goederen (Unie en niet-Unie) wanneer zij de EU verlaten onder dit begrip vallen. Dit houdt ook in dat in al deze gevallen sprake is van een verbod of vergunningplicht bij uitvoer.

Voor goederen vallende onder een van de bijlagen van deze Verordening die de EU zijn binnengebracht om doorgevoerd te worden naar een eindbestemming buiten de EU geldt er in sommige situaties een verbod of (doorvoer)vergunningplicht. Zie hiervoor paragraaf 5.2.2 Doorvoer.

Let op!

Om dit voor de uitvoering van de handhaving door de Douane hanteerbaar te maken geldt het standpunt dat er van “uitvoer” sprake is in die gevallen waar folterwerktuigen de EU verlaten en het géén doorvoer betreft.

Naar boven

5.3 Bijlage II goederen

Bijlage II omvat goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Het betreffen onder andere de volgende goederen:

  • goederen ontworpen met het oog op de executie van mensen, zoals galgen, guillotines, elektrische stoelen, injectiesystemen voor automatisch injecteren van verdovende middelen (ontworpen voor executie van mensen), hermetisch gesloten kluizen;

  • goederen die niet geschikt zijn voor gebruik door rechtshandhavings-autoriteiten om mensen in bedwang te houden, zoals stroomschok-apparaten, duimboeien, stangboeien, dwangstoelen, klemplanken, kooibedden;

  • draagbare apparaten die niet geschikt zijn voor gebruik door rechtshandhavingsautoriteiten met het oog op oproerbeheersing of zelfbescherming, zoals stokken, knuppels van metaal, schilden voorzien van metalen spijkers;

  • zwepen, zoals zwepen met meerdere strengen of riemen, voorzien van weerhaken, spijkers, etc.

Naar boven

5.3.1 In- door- en uitvoerverbod Bijlage II goederen

Goederen die geen andere toepassingen in de praktijk hebben dan de doodstraf, foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zijn vermeld in bijlage II van de Verordening. Voor bijlage II goederen geldt een in- door- en uitvoerverbod, ongeacht de oorsprong van de goederen

Naar boven

5.3.2 Uitzondering op in-, door- en uitvoerverbod Bijlage II goederen

Bevoegde autoriteiten mogen toestemming verlenen voor in-, door en uitvoer van de in bijlage II vermelde goederen indien wordt aangetoond dat dergelijke goederen in het land van bestemming uitsluitend worden gebruikt om te worden tentoongesteld in een museum met het oog op hun historische betekenis.

In Nederland is BH&O de bevoegde autoriteit. De CDIU verstrekt, namens BH&O, de vereiste vergunning.

Naar boven

5.4 Bijlage III goederen.

Bijlage III omvat uitsluitend de volgende goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing:

  • goederen die voornamelijk voor rechtshandhaving worden gebruikt, en;

  • goederen waarvoor, gezien hun ontwerp en technische kenmerken, een aanzienlijk risico bestaat dat zij worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

Bijlage III omvat niet:

  • vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 vallen;

  • dual-use goederen die onder Verordening (EG) nr. 428/2009;

  • militaire goederen van het Gemeenschappelijke Standpunt 2008/944/GBVB.

Het betreffen onder andere de volgende goederen:

  • goederen ontworpen om mensen in bedwang te houden, zoals kluisters, boeien, spuwmaskers;

  • wapens en apparaten die zijn ontworpen ten behoeve van oproer-beheersing of zelfbescherming, zoals draagbare wapens met elektrische ontlading (en essentiële componenten);

  • wapens en apparatuur voor de verspreiding van verdovende of irriterende chemische stoffen, ten behoeve van oproerbeheersing of zelfbescherming, en bepaalde aanverwante stoffen, zoals draagbare of vaste toestellen voor verspreiding van chemische, verdovende of irriterende stoffen;

  • componenten ontworpen voor goederen met het oog op de executie van mensen, zoals guillotine-messen.

De CDIU verstrekt, namens BH&O, de vereiste vergunning.

Naar boven

5.4.1 Vergunning bij uitvoer van bijlage III goederen

Voor de in bijlage III van de Verordening vermelde goederen, die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, is een vergunning bij uitvoer vereist, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen. Een vergunning is niet vereist voor goederen die slechts worden doorgevoerd over het douanegebied van de Unie.

Naar boven

5.4.2 Uitzondering vergunningplicht uitvoer Bijlage III goederen.

Een uitvoervergunning is niet vereist:
  • voor de uitvoer naar die gebieden van de lidstaten die in bijlage VI van de Verordening zijn opgenomen, mits de goederen zullen worden gebruikt door een autoriteit die belast is met de wetshandhaving in zowel het land of gebied van bestemming als het Europese gedeelte van de lidstaat waartoe dat gebied behoort.

  • voor de uitvoer naar derde landen indien de goederen zullen worden gebruikt door militair of civiel personeel van een lidstaat van de EU en dat personeel deelneemt aan een EU- of VN-vredeshandhavings- of crisisbeheersingsoperatie in het betrokken derde land of aan een operatie die gebaseerd is op overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op het gebied van defensie.

De douaneautoriteiten of andere relevante autoriteiten hebben het recht te verifiëren of aan deze voorwaarde is voldaan.

Naar boven

5.4.3 Geen verbod bij doorvoer bijlage III goederen

Voor bijlage III goederen kan bij doorvoer door de Unie naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie een verbod gelden. Hierbij is van belang waarvoor ze op de plaats van bestemming worden ingezet. Wanneer men op de hoogte is van het feit dat enig deel van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een derde land, is sprake van een doorvoerverbod.

Om te bepalen er sprake is van een situatie “dat men op de hoogte is” moet de CDIU worden geraadpleegd (zie paragraaf 5.2.2.). De CDIU overlegt hierover met BH&O.

Naar boven

5.5 Bijlage IV goederen

Bijlage IV van de Verordening omvat uitsluitend goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor de doodstraf en die zijn goedgekeurd of daadwerkelijk worden gebruikt voor de doodstraf door een of meer derde landen die de doodstraf niet hebben afgeschaft.

Het betreft producten die zouden kunnen worden gebruikt voor de executie van mensen door middel van een dodelijke injectie:

  • kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten;

  • producten die een of meer van de anesthetica bevatten die zijn vermeld in de lijst van kort en middellang werkende anesthetica op basis van barbituraten.

Bijlage IV omvat niet:

  • vuurwapens die onder Verordening (EU) nr. 258/2012 vallen;

  • dual-use goederen die onder Verordening (EG) nr. 428/2009;

  • militaire goederen van het Gemeenschappelijke Standpunt 2008/944/GBVB.

Naar boven

5.5.1 Vergunning bij uitvoer van bijlage IV goederen

Voor de in bijlage IV van de Verordening vermelde goederen is een vergunning bij uitvoer vereist, ongeacht de oorsprong van dergelijke goederen. Een vergunning is niet vereist voor goederen die slechts worden doorgevoerd over het douanegebied van de Unie.

Naar boven

5.5.2 Verbod bij doorvoer Bijlage IV goederen

Voor bijlage IV goederen kan bij doorvoer door de Unie naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie een verbod gelden. Hierbij is van belang waarvoor de goederen op de plaats van bestemming worden ingezet.

Wanneer men op de hoogte is dat enig deel van dergelijke goederen bedoeld is voor gebruik voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in een derde land, is er sprake van een doorvoerverbod.

Om te bepalen er sprake is van een situatie “dat men op de hoogte is” moet de CDIU worden geraadpleegd (zie paragraaf 5.2.2.). De CDIU overlegt hierover met BH&O.

Naar boven

5.6 Type Vergunningen

Er zijn 3 verschillende vergunningen die bij de in-, uit- en doorvoer van folterwerktuigen kunnen worden gebruikt. Elk van de varianten heeft ook zijn eigen voorwaarden.

Naar boven

5.6.1 Individuele vergunning

Een individuele vergunning kan worden verleend aan:

  • één specifieke exporteur voor de uitvoer voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land en die betrekking heeft op een of meer goederen;

  • één specifieke tussenhandelaar voor de verlening tussenhandeldiensten voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land en die betrekking heeft op een of meer goederen, of

  • een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of instantie die goederen binnen het douanegebied van de Unie vervoert voor doorvoer.

Voor Bijlage II goederen kan bij in-, uit- en doorvoer alléén maar een individuele vergunning worden verleend.

Naar boven

5.6.2 Globale vergunning

Dit betreft een vergunning die aan één specifieke exporteur of tussenhandelaar voor een in bijlage III of bijlage IV vermelde soort goederen wordt verleend, die kan gelden voor:

  • de uitvoer naar een of meer met naam genoemde eindgebruikers in een of meer met naam genoemde derde landen;

  • de uitvoer naar één of meer met naam genoemde distributeurs in één of meer met naam genoemde derde landen, waar de exporteur een fabrikant is van de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen

  • de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot overbrengingen van goederen in derde landen naar een of meer met naam genoemde eindgebruikers in een of meer met naam genoemde derde landen

  • de verlening van tussenhandeldiensten met betrekking tot overbrengingen van goederen in derde landen, naar een of meer met naam genoemde distributeurs in een of meer met naam genoemde derde landen, wanneer de tussenhandelaar een fabrikant is van de in punt 3.2 of 3.3 van bijlage III of in deel 1 van bijlage IV vermelde goederen.

Alleen voor Bijlage III en Bijlage IV goederen kan naast een individuele vergunning ook een globale vergunning worden verleend.

Naar boven

5.6.3 Algemene Unie-uitvoervergunning

Een algemene uitvoervergunning kan alleen worden gebruikt voor de uitvoer van de goederen genoemd in bijlage IV naar landen genoemd in bijlage V, deel 2.

De algemene uitvoervergunning wordt niet aan een individueel bedrijf of persoon toegekend maar is gepubliceerd in de Verordening (bijlage V). Exporteurs die hiervan gebruik willen maken hoeven deze vergunning niet aan te vragen maar dienen zich wel te houden aan de in bijlage V opgenomen gebruiksvoorwaarden. Elke exporteur die verblijvend of gevestigd is in de EU kan hiervan gebruik maken, mits is voldaan aan de voorwaarden en voorschriften die aan deze algemene uitvoervergunning zijn verbonden (Bijlage V, deel 3).Het gebruik van de algemene uitvoervergunning is beperkt tot die landen die in Bijlage V, deel 2 zijn genoemd.

Het is geen verplichting om van de algemene vergunning gebruik te maken.

Melding van eerste gebruik

Voordat een exporteur de vergunning gebruikt, moet deze zich wel laten registreren bij de CDIU. De exporteur ontvangt een registratienummer dat vermeld moet worden in de aangifte ten uitvoer.

Exporteurs vermelden in de aangifte ten uitvoer dat zij de Algemene Unie-uitvoervergunning gebruiken en vermelden in vak 44 de desbetreffende in de Taric-databank gevonden code (C068) en het van de CDIU ontvangen registratienummer.

Exporteurs die deze algemene uitvoervergunning gebruiken, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat (in Nederland de CDIU) waar zij verblijvend of gevestigd zijn, binnen 30 dagen na de datum van de eerste uitvoer in kennis van hun eerste gebruik van deze algemene uitvoervergunning.

Naar boven

5.7 Technische bijstand

In de Verordening is het leveren van technische bijstand met betrekking tot onder de Verordening vallende goederen verboden of vergunningplichtig. Onder technische bijstand valt elke technische steun in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, beproeving, onderhoud, assemblage of andere technische diensten, die de vorm kan aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden en adviesdiensten. Technische bijstand omvat ook verbale vormen van bijstand en bijstand door middel van elektronische middelen.

De Douane zal hiermee niet snel worden geconfronteerd omdat de taak voor de Douane zich met name richt op de feitelijke goederen. Voor Team POSS kan dit een item zijn waarvoor aandacht gevraagd wordt bij hun (administratieve) toezichtstaak.

Technische bijstand is één van de drie strategische diensten die genoemd zijn in de Wet strategische diensten. Strategische diensten zijn hoofdzakelijk diensten die verband houden met strategische goederen. De bepalingen hiervoor staan in de Wet strategische diensten en in de Uitvoeringsregeling strategische diensten. Er zijn drie vormen van strategische diensten:

  • niet-fysieke overdracht van programmatuur en technologie;

  • het verlenen van technische bijstand;

  • het verrichten van tussenhandeldiensten.

Voor deze drie vormen van dienstverlening gelden specifieke regels.

Het verbod te handelen in strijd met de bepalingen opgenomen in de verordening is opgenomen in artikel 11 van de Wet strategische diensten.

Let op!

Handhaving op technische bijstand, technologie (programmatuur) en tussenhandel is geen douanetaak die via de douaneprocessen Aangiftebehandeling en Fysiek Toezicht wordt uitgevoerd. Deze onderwerpen maken deel uit van het takenpakket van de CDIU (bij vergunningafgifte) en team POSS (toezicht en controle). Ook in het douaneproces Klantmanagement (administratieve controle) kan hier aandacht aan worden besteed.

Naar boven

5.8 Tussenhandeldiensten

Tussenhandeldiensten of brokering is het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van desbetreffende goederen door een derde land van/aan een ander derde land, of het verkopen of aankopen van desbetreffende goederen in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land.

Het verlenen van tussenhandeldiensten bij folterwerktuigen is verboden of vergunningplichtig en daarom alleen toegestaan als de tussenhandelaar voorafgaand aan de dienstverlening een vergunning heeft aangevraagd en gekregen.

De Douane zal hiermee niet snel worden geconfronteerd omdat de taak voor de Douane zich met name richt op de feitelijke goederen. Voor Team POSS kan dit een item zijn waarvoor aandacht gevraagd wordt bij hun (administratieve) toezichtstaak.

Tussenhandeldiensten is één van de drie strategische diensten die genoemd zijn in de Wet strategische diensten. De bepalingen hiervoor staan in de Wet strategische diensten en in de Uitvoeringsregeling strategische diensten. Er zijn drie vormen van strategische diensten:

  • niet-fysieke overdracht van programmatuur en technologie;

  • het verlenen van technische bijstand;

  • het verrichten van tussenhandeldiensten.

Voor deze drie vormen van dienstverlening gelden specifieke regels.

Het verbod te handelen in strijd met de bepalingen opgenomen in de verordening is opgenomen in artikel 11 van de Wet strategische diensten.

Naar boven

5.9 Formulier vergunningen

Een vergunning voor invoer, doorvoer en uitvoer en voor het verlenen van technische bijstand of tussenhandeldiensten wordt uitsluitend verleend door de bevoegde autoriteit van de in bijlage I bij de Verordening genoemde lidstaat waarin de aanvrager is gevestigd. In Nederland is BH&O de bevoegde autoriteit. De CDIU is door BH&O gemandateerd om de aanvragen voor vergunningen te behandelen en de vergunningen te verlenen namens BH&O.

Vergunningen voor invoer, doorvoer en uitvoer worden verleend op een formulier dat in overeenstemming is met het in bijlage V van de Verordening opgenomen model. De vergunningen zijn geldig in de gehele Unie. De geldigheidsduur van een individuele vergunning bedraagt tussen drie en twaalf maanden, met een mogelijke verlenging met maximaal twaalf maanden.

De geldigheidsduur van een globale vergunning bedraagt tussen de één en drie jaar, met een mogelijke verlenging met maximaal 2 jaar.

Naar boven

5.9.1 Vergunning is een verplicht bescheid bij de aangifte ten in- of uitvoer

Om een aangifte ten in- of uitvoer voor Bijlage II goederen te kunnen doen moet de aangever beschikken over een vergunning. In de aangifte ten in- of uitvoer vermeldt de aangever de volgende gegevens/coderingen:

  • de bescheidcode C064 (dat is de bescheidcode voor invoer- en uitvoervergunningen voor goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering) en;

  • de identificatiegegevens van de vergunning.

Om een aangifte ten uitvoer voor Bijlage III goederen te kunnen doen moet de aangever beschikken over een vergunning. In de aangifte ten uitvoer vermeldt de aangever de volgende gegevens/coderingen:

  • de bescheidcode E990 (dat is de bescheidcode voor uitvoervergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen) en;

  • de identificatiegegevens van de vergunning.

Om een aangifte ten uitvoer voor Bijlage IV goederen te kunnen doen moet de aangever beschikken over een vergunning. In de aangifte ten uitvoer vermeldt de aangever de volgende gegevens/coderingen:

  • de bescheidcode E990 (dat is de bescheidcode voor uitvoervergunningen voor goederen die gebruikt kunnen worden voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandelingen of bestraffingen) en;

  • de identificatiegegevens van de vergunning:

  • de bescheidcode C068 (dat is de bescheidcode voor een Algemene Unie Uitvoervergunning) en;

  • de identificatiegegevens van de vergunning.

Naar boven

5.9.2 Coderingen voor niet vergunningplichtige goederen

Voor niet vergunningplichtige goederen die onder dezelfde goederencode vallen als de goederen uit de verordening vult de aangever in zijn aangifte ten in- of uitvoer een van de volgende coderingen in (afhankelijk van de soort (bijlage) goederen):

  • Y904 Andere goederen dan die beschreven in de "TR"-voetnoten die verband houden met de maatregelen 705 (invoer bijlage II goederen) en 706 (uitvoer bijlage II goederen):

  • Y906 Andere goederen dan die beschreven in de "TR"-voetnoten die verband houden met de maatregel 708 (bijlage III en IV goederen)

  • Y907 Goederen uit bijlage III die gebruikt zullen worden door militair of civiel personeel van een lidstaat indien dat personeel deelneemt aan een EU- of VN-vredeshandhaving- of crisisbeheersings-operatie in het derde land van bestemming of aan een operatie die gebaseerd is op overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen op het gebied van defensie.

Naar boven

5.9.3 Aanvraag vergunning

De aanvraag voor een individuele of globale vergunning wordt ingediend bij de CDIU. De minister BZ heeft een mandaat verleend aan de CDIU om vergunningen namens BH&O te verlenen.

Bij het aanvragen van een vergunning verstrekt de aanvrager alle relevante informatie over de activiteiten waarvoor een vergunning wordt gevraagd.

Naar boven