Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

36.00.00 Strafbepalingen

2 Strafbepalingen deel 2

2.1 Aanhouden, voorgeleiden en ophouden voor onderzoek

Aanhouding

Bij de meer ernstige strafbare feiten, waarbij vaak nader onderzoek gedaan moet worden met betrekking tot de verdachte en/of het strafbare feit, zal niet met staande houden kunnen worden volstaan en wordt de verdachte aangehouden, dat wil zeggen: van zijn vrijheid beroofd teneinde hem voor de organen van politie of justitie te geleiden. Hiermee worden bedoeld de hulpofficieren van justitie respectievelijk officieren van justitie.

Ook binnen de douane en de FIOD zijn bepaalde personen als hulpofficier van justitie zijn aangewezen. Verdachten kunnen ook aan hen worden voorgeleid.

Ook wanneer een verdachte zijn identiteitsgegevens niet wil verstrekken (anonieme verdachte), kan er aanleiding zijn de verdachte aan te houden voor onderzoek naar de identiteit. De aanhouding kan direct na het waarnemen van het strafbare feit en het aantreffen van de verdachte gebeuren, dan wel nadat de verdachte eerst is staande gehouden. In de praktijk van de douane gaat het meestal om aanhouding op heterdaad (artikel 53 WvSv). Aanhouding buiten heterdaad (artikel 54 WvSv) komt niet vaak voor.

Voorbeeld

We grijpen terug op de eerder genoemde situatie 2. Het bemanningslid boven wiens hut de verdovende middelen zijn aangetroffen, wordt aangehouden voor nader onderzoek.

Daarnaast biedt artikel 55b WvSv de mogelijkheid een verdachte die is staande gehouden of aangehouden, aan zijn kleding te onderzoeken ter vaststelling van zijn identiteit. Deze bevoegdheid is overigens voorbehouden aan algemeen opsporingsambtenaren en – voor wat betreft de douane- uitsluitend aan geweldsbevoegden.

Verdenking mededelen

Met ingang van 1 januari 2015 is artikel 27c Wetboek van Strafvordering van kracht. Op basis van dit artikel wordt aan de verdachte bij zijn staande houding of aanhouding medegedeeld van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Tevens wordt bij de verdachte die niet is staande gehouden of aangehouden voorafgaand aan zijn eerste verhoor medegedeeld dat hij het recht heeft op rechtsbijstand en indien van toepassing het recht op vertolking en vertaling.

Bijzondere situatie: voorgeleiding voor inspecteur

Een aangehouden verdachte wordt voor de (hulp)officier geleid. In de Algemene douanewet is echter de mogelijkheid gegeven om een verdachte van een misdrijf genoemd in de Algemene douanewet, voor de inspecteur (geen hulpofficier) te leiden. Dit kan overigens alleen wanneer de verdachte op heterdaad wordt aangehouden op een plaats of in een vervoermiddel bedoeld in artikel 1:26 of 1:27 Adw c.q. nadat hij deze plaats/ dit vervoermiddel zojuist heeft verlaten.

In de gevallen waarin voorgeleiding voor de inspecteur mogelijk is, is de inspecteur ook bevoegd zelf tot aanhouding over te gaan of de aanhouding of voorgeleiding voor hem te bevelen en de aangehoudene naar een plaats van verhoor te geleiden.

De termijnen voor het ophouden voor onderzoek (verhoor) zijn gelijk aan die van het Wetboek van Strafvordering.

Indien de inspecteur inverzekeringstelling of bewaring nodig acht, doet hij de verdachte alsnog voorgeleiden voor de (hulp)officier van justitie.

Een en ander is geregeld in artikel 11:12 Adw. In de praktijk wordt van dit artikel niet of nauwelijks gebruik gemaakt.

Opmerking

De Algemene wet inzake rijksbelastingen kent een soortgelijke bepaling niet. Verdachten van bijvoorbeeld een accijnsdelict kunnen dus niet voor de inspecteur worden geleid.

Beginselen van behoorlijke procesorde; contact met raadsman

Aanhouden van een verdachte houdt in dat deze van zijn vrijheid wordt beroofd. Het gaat dus om een ingrijpend dwangmiddel. Wanneer dit dwangmiddel wordt toegepast terwijl redelijkerwijs met staande houden volstaan had kunnen worden, is sprake van strijd met beginselen van behoorlijke procesorde (i.c. het subsidiariteitsbeginsel).

Bij aanhouding van een verdachte met het oog op voorgeleiding (voor de (hulp)officier of voor de inspecteur) en verhoor, geldt dat de verdachte, zo spoedig mogelijk na de aanhouding, moet worden meegedeeld dat hij vóór aanvang van het verhoor recht heeft op een gesprek met zijn raadsman (consultatiebijstand). Hierbij geldt de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. Nr. 4003 van 16 maart 2010) van het College van procureurs-generaal. In het kort komt het erop neer dat de verdachte een gesprek van 30 minuten met zijn raadsman mag aangaan. Na melding aan de piketcentrale krijgt de raadsman twee uur de tijd om op de plaats van verhoor te komen. Betreft het een lichte zaak, d.w.z. waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan het contact met de raadsman ook telefonisch plaatsvinden. Een verdachte kan overigens afstand doen van consultatiebijstand. Een en ander moet ook duidelijk in het proces-verbaal worden weergegeven.

Bij het vaststellen van een (niet te ernstig) strafbaar feit, zoals consumptiefraude door een reiziger, kunt u in het algemeen volstaan met het staande houden van de verdachte om de identiteit van deze vast te stellen. Aanhouden van de verdachte is in dat geval niet nodig.

Soms is het in het belang van het onderzoek nodig dat de verdachte langer in zijn bewegingsvrijheid wordt belemmerd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de verdachte nog nader moet worden verhoord of moet worden voorkomen dat de verdachte ruggespraak met andere verdachten of getuigen zal gaan houden als hij vroegtijdig in vrijheid wordt gesteld. In een dergelijk geval zou u, als een en ander voldoet aan de wettelijke vereisten voor aanhouding, de verdachte kunnen aanhouden.

In artikel 53 en 54 Wetboek van Strafvordering wordt het begrip "aanhouden" geregeld.

De tekst van artikel 53 Wetboek van Strafvordering luidt:

  • Lid 1: ingeval van ontdekking op heterdaad is ieder bevoegd de verdachte aan te houden.

  • Lid 2: in een zodanig geval is de officier van justitie of diens hulpofficier bevoegd de verdachte, na aanhouding, naar een plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

  • Lid 3: geschiedt de aanhouding door een andere opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene zo snel mogelijk voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.

De tekst van artikel 54 Wetboek van Strafvordering luidt, als er geen sprake is van heterdaad:

  • Lid 1: ook buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de officier van justitie bevoegd de verdachte van enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, aan te houden en naar een plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

  • Lid 2: kan het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt gelijke bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie.

  • Lid 3: kan het optreden van de (hulp)officier van justitie niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden, onder verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.

Voordat het begrip "aanhouden" wordt besproken, volgt nu eerst een uitleg over de term "heterdaad", die van belang is bij de keuze tussen artikel 53 of artikel 54 Wetboek van Strafvordering, en bij de vraag of u de verdachte wel mag aanhouden.

De term "heterdaad" wordt beschreven in artikel 128 Wetboek van Strafvordering. Het artikel stelt dat ontdekking op heterdaad op twee tijdstippen plaats kan hebben:

  • terwijl het feit plaats heeft;

  • terstond nadat het feit begaan is.

Heterdaad betekent dus het strafbare feit ontdekken terwijl het wordt gepleegd, of vlak nadat het is gepleegd.

Voorbeeld

Momenten van heterdaad kunnen zijn:

  • het constateren van een onjuistheid in een douanedocument dat bij een douaneambtenaar wordt overlegd;

  • het constateren van smokkelwaar.

Het moment van de verdachte om de documenten onjuist in te vullen of het besluit om te smokkelen zal wellicht eerder plaats hebben gehad dan uw constatering, maar beide delicten zijn doorlopende delicten. Dit betekent dat er op het moment van constateren nog steeds sprake is van een delict, dus betreft het hier een ontdekking op heterdaad.

Aanhouden is meer dan een mededeling doen dat de verdachte is aangehouden. Uit de feitelijke omstandigheden zal wel moeten blijken dat de verdachte wist dat hij ook van zijn vrijheid beroofd was, bijvoorbeeld door het op fysieke wijze de vrijheid ontnemen of dat uit de houding van de verdachte blijkt dat het hem bekend is en hij zich schikt in de vrijheidsbeneming.

Aanhouding is volgens de wetgever het volgende:

"de verdachte van zijn vrijheid beroven ten einde hem voor de organen van politie of justitie te geleiden".

Dit geleiden noemt men ook wel "voorgeleiden".

 

Het voorgeleiden van de verdachte betekent voor u het volgende:

  • Breng de verdachte zo snel mogelijk over naar een plaats waar een (hulp)officier van justitie / inspecteur van de Douane aanwezig is om hem daar voor te geleiden.

    (artikel 53 Wetboek van Strafvordering)

Als hulpofficier zijn onder meer aangewezen:

  • commissarissen;

  • hoofdinspecteurs van de politie;

  • korpschefs van de politie;

  • teamleiders van de FIOD Opsporing;

  • bepaalde medewerkers van de FIOD Opsporing.

 

Bij de voorgeleiding doet u het volgende:

  • Verstrek aan de (hulp) officier van justitie /inspecteur van de Douane de nodige bijzonderheden met betrekking tot de aanhouding.

De (hulp)officier/inspecteur beoordeelt of de aanhouding op een rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.

Wanneer de verdachte op de plaats van voorgeleiding is aangekomen begint het verhoor van de verdachte. De (hulp)officier/inspecteur zal eerst de verdachte in het kort verhoren, dit in verband met de vraag of de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. De rechtmatigheidstoets wordt niet bij de 6 uur opgeteld die het verhoor mag duren. Dit is derhalve geen verhoor in de zin van artikel 61 Wetboek van Strafvordering.

Als de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden, zal de (hulp)officier/inspecteur de douaneambtenaren opdragen het verhoor voort te zetten. Voor dit verhoor, dat plaatsvindt na de voorgeleiding voor de (hulp)officier/inspecteur, heeft de opsporingsambtenaar zes uur. Dit is de termijn genoemd in artikel 11:12, lid 4, Algemene douanewet (of artikel 61 Wetboek van Strafvordering). De termijn tussen middernacht en negen uur 's ochtends wordt hierin niet meegerekend. De verhoortermijn begint bij aankomst op de plaats van het verhoor.

Nadat de verdachte naar een plaats van verhoor is geleid, kan het verhoor beginnen. Zoals hierboven al bleek, wordt in de praktijk het verhoor vaak gedaan door de douaneambtenaren en niet door de inspecteur of de (hulp)officier van justitie.

Aanhouden buiten heterdaad

De verdachte kan ook buiten heterdaad worden aangehouden. In een dergelijk geval moet de officier van justitie bevel geven tot de aanhouding van de verdachte. Als het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, houden de hulpofficier van justitie of de opsporingsambtenaren zelf de verdachte aan.

(artikel 54 Wetboek van Strafvordering)

In de praktijk zal aanhouden buiten heterdaad door douaneambtenaren vrijwel niet voorkomen.

Uitzonderingen

De inspecteur is bevoegd om iemand die van een misdrijf verdacht wordt naar een plaats van verhoor te geleiden. Aangezien het in de praktijk meer zal voorkomen dat de douaneambtenaar zelf de verdachte zal aanhouden, zal deze ambtenaar de verdachte voor de inspecteur moeten leiden. Hierna leidt de inspecteur de verdachte naar een plaats van verhoor. Dit wijkt af van het bepaalde in artikel 53 Wetboek van Strafvordering.

(artikel 11:12, lid 1, Algemene douanewet)

Uit lid 2 van artikel 11:12 Algemene douanewet blijkt ook dat de douaneambtenaar de bevoegdheid heeft de verdachte te geleiden voor de inspecteur in wiens ambtsgebied de verdachte is aangehouden. De douaneambtenaar kan echter ook de verdachte voorgeleiden voor een andere autoriteit dan de inspecteur; de wet geeft aan de douaneambtenaar immers de bevoegdheid en niet de plicht om de verdachte voor de inspecteur te geleiden.

De uitzondering op artikel 53 Wetboek van Strafvordering is alleen van toepassing op verdachten van douanemisdrijven die op heterdaad zijn aangehouden op de volgende plaatsen of bij het juist hebben verlaten van die plaatsen:

  1. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen:

    • ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, Algemene douanewet bedoelde regelingen een beschikking is genomen;

    • die erkend zijn als grensinspectiepost als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht
      (Pb. EG, L 24, 1998);

    • die een goedgekeurde plaats van inspectie zijn als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2004/103/EG van de Commissie van 7 oktober 2004 betreffende de controles van de identiteit en de fytosanitaire controles van in deel B van bijlage V bij Richtlijn 2000/29/EG van de Raad opgenomen planten, plantaardige producten en andere materialen, die kunnen worden uitgevoerd op een andere plaats dan de plaats van binnenkomst in de Gemeenschap of op een dichtbijgelegen plaats en tot vaststelling van de eisen met betrekking tot deze controles (Pb. EU, L 313);

  2. gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen alwaar zich goederen bevinden:

    • ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde bij of krachtens de in artikel 1:1, eerste lid, Algemene douanewet bedoelde regelingen een beschikking is genomen;

    • waarvoor een invoer- of uitvoervergunning is afgegeven, dan wel waarvoor een dergelijke vergunning is aangevraagd;

  3. spoorwegemplacementen, plaatsen voor distributie en overslag voor goederen die over de weg worden vervoerd, havens, haventerreinen, luchthavens en luchtvaartterreinen;

  4. vervoermiddelen en de op of in die vervoermiddelen aanwezige woningen.

(artikel 1:26 en 1:27 Algemene douanewet)

Naar boven

2.2 Inbeslagneming

Algemeen

Inbeslagneming van een voorwerp is:

het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van strafvordering.

(artikel 94 e.v. Wetboek van Strafvordering).

Voordat tot inbeslagneming van voorwerpen kan worden overgegaan, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan:

  • de in beslagnemer moet bevoegd zijn (paragraaf 7.1.1);

  • het voorwerp moet vatbaar zijn voor inbeslagneming (paragraaf 7.1.2).

Bevoegdheid

In het kader van dit Handboek wordt alleen de bevoegdheid tot inbeslagneming in de hoedanigheid van opsporingsambtenaar besproken. De bevoegdheid die de burger heeft tot inbeslagneming wordt hier niet besproken.

Als opsporingsambtenaar mag u, als u de verdachte aanhoudt of staande houdt, voorwerpen in beslag nemen die de verdachte met zich voert. (artikel 95 Wetboek van Strafvordering)

Als u iemand staande houdt, mag u de kleding of het lichaam niet onderzoeken. Als de verdachte dus kennelijk een voorwerp onder zijn kleding heeft, dan kan dit niet in beslag worden genomen tenzij u ingevolge strafvordering bevoegd bent om de kleding te onderzoeken.

Let op!

Zie voor de op deze bevoegdheden lijkende bevoegdheden als lijfsvisitatie en veiligheidsfouillering onderdeel 5.00.00 van het Handboek Douane, Deel 1, hoofdstuk 4 en 6.

Bij aanhouding op heterdaad mag u altijd voorwerpen in beslag nemen. In zo'n geval mag u het voorwerp ook in beslag nemen als de verdachte het voorwerp niet met zich voert.

Artikel 81 Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 11:4 Algemene douanewet geven een ruimere bevoegdheid om voorwerpen in beslag te nemen. Deze artikelen geeft de opsporingsambtenaren de bevoegdheid om tot inbeslagneming over te gaan van al die voorwerpen die volgens artikel 94 Wetboek van Strafvordering voor inbeslagneming vatbaar zijn, in alle gevallen waarin sprake is van voorwerpen met betrekking waartoe een bij wettelijke bepalingen strafbaar gesteld feit is begaan. Het kan dus ook bij verdachten worden toegepast.

Bovengenoemd artikel is een speciale bepaling ten opzichte van de artikelen 95 en 96 Wetboek van Strafvordering en is, in tegenstelling tot laatstgenoemde artikelen, niet beperkt tot de volgende situaties waarin sprake is van:

  • inbeslagneming van meegevoerde voorwerpen bij staande houden of aanhouden;

  • ontdekking op heterdaad.

Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn als bij onderzoek van een gebouw of bij verificatie van een aangifte of document voorwerpen worden aangetroffen die voor verbeurdverklaring vatbaar zijn. Dit kunnen bijvoorbeeld heimelijk vervaardigde voorwerpen zijn of voorwerpen die niet of niet juist in de aangifte of het document zijn omschreven terwijl niettemin aannemelijk is dat de heimelijke vervaardiging of de onjuiste aangifte al enige tijd geleden heeft plaatsgehad. Er is dan geen sprake van ontdekking op heterdaad. De ambtenaren kunnen verder de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen vorderen.

Vatbaar voor inbeslagneming

De volgende voorwerpen zijn vatbaar voor inbeslagneming:

  1. voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, bijvoorbeeld voorwerpen die gebruikt zijn bij het plegen van een strafbaar feit, zoals schroevendraaiers, breekijzers, vuurwapens et cetera, maar ook bescheiden, kasboeken, agenda's, facturen etcetera;

  2. voorwerpen waarvan verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen;

  3. voorwerpen die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.

(artikel 36e Wetboek van Strafrecht)

Ad b. Verbeurdverklaring

Verbeurdverklaring kan worden bevolen van de volgende voorwerpen:

  1. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen;

  2. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;

  3. voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid;

  4. voorwerpen met behulp waarvan de opsporing van het misdrijf is belemmerd;

  5. voorwerpen die voor het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;

  6. zakelijke rechten of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.(artikel 33a Wetboek van Strafrecht)

Let op!

Verbeurdverklaren vindt dus plaats onder een veroordeelde, niet een verdachte!

Voorwerpen als bedoeld onder a tot en met e kunnen, als zij toebehoren aan een ander dan de veroordeelde, alleen verbeurd worden verklaard wanneer die ander bekend was met het gebruik dat van die voorwerpen in verband met het feit is gemaakt dan wel dat gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden. Als een derde dus eigenaar is geworden nadat het strafbare feit is gepleegd, dan kan verbeurdverklaring in principe plaatsvinden. Die derde moet dan echter bij de verwerving van de voorwerpen hebben geweten of hebben kunnen vermoeden wat er met de voorwerpen aan de hand was. Dezelfde eis geldt ook voor de rechten als bedoeld onder f.

Als een derde de voorwerpen al voordat het strafbare feit is begaan aan de dader beschikbaar heeft gesteld, kan verbeurdverklaring alleen plaatsvinden als deze derde uit eigen hoofde aansprakelijk kan worden gesteld. (artikel 33, lid 2, Wetboek van Strafrecht)

Let op!

Deze speciale regeling van de inbeslagneming van goederen die eigendom zijn van een derde en waarvan de verbeurdverklaring kan worden bevolen, geldt niet als de voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagneming om daarmee de waarheid aan de dag te brengen, of omdat de onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen. In deze gevallen kunnen de voorwerpen altijd in beslag worden genomen ook al zijn ze eigendom van een derde. Op deze regel is een uitzondering: de onttrekking aan het verkeer op basis van artikel 36d Wetboek van Strafrecht (zie hieronder).
Voorwerpen waarvan niet kan worden vastgesteld aan wie ze toebehoren, kunnen wel verbeurd verklaard worden (zie 33a lid 2b Sr).

In de verbeurdverklaring van een voorwerp is de verpakking waarin het voorwerp zich bevindt inbegrepen, tenzij de rechter het tegendeel bepaalt. (artikel 33b Wetboek van Strafrecht)

Inbeslagneming van voorwerpen ter verbeurdverklaring

Een andere grond voor inbeslagneming, genoemd in artikel 94 WvSv, is: met het oog op verbeurdverklaring. Uit artikel 33a WvSr blijkt dat verbeurdverklaring in principe alleen kan, indien de goederen tijdens het begaan van het strafbare feit toebehoorden aan de 'veroordeelde'. Artikel 10:18 Adw bepaalt echter dat in de gevallen van de artikelen 10:1, 10:2, 10:3, 10:4 en 10:5, lid 1, sub a, Adw, de voorwerpen ook verbeurd verklaard kunnen worden – en dus in beslag genomen kunnen worden - als ze niet aan de veroordeelde toebehoren. De mogelijkheid van inbeslagneming met het oog op verbeurdverklaring voor douanedelicten is dus verruimd.

Voorbeeld

Op Schiphol wordt in de bagage van een uit Zuid-Afrika binnenkomende reiziger een hoeveelheid diamanten aangetroffen. Deze zijn ten onrechte niet aangebracht en aangegeven. De reiziger blijkt een koerier te zijn, de diamanten zijn niet zijn eigendom. Desondanks zijn de diamanten wel vatbaar voor inbeslagneming en eventuele verbeurdverklaring.

Onttrekken aan het verkeer

Bij verbeurdverklaring gaat het eigendomsrecht van de voorwerpen of de vorderingen bij wijze van straf over naar de Staat. Bij onttrekking aan het verkeer ligt dat anders. De onttrekking aan het verkeer is een maatregel die tot doel heeft bepaalde voorwerpen uit het maatschappelijk verkeer te nemen omdat het ongecontroleerde bezit daarvan niet wenselijk is of in strijd met de wet. Hier wordt het verschil tussen straf en maatregel duidelijk: een straf heeft vergelding voor het gedane onrecht tot doel, een maatregel heeft tot doel het beschermen van de maatschappij. Voor de volgende voorwerpen kan onttrekking aan het verkeer worden bevolen:

  1. voorwerpen die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

  2. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;

  3. voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid;

  4. voorwerpen met behulp waarvan de opsporing van het feit is belemmerd;

  5. voorwerpen die voor het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd.

Aan deze voorwerpen kan de onttrekking aan het verkeer worden bevolen als de voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. (artikel 36c Wetboek van Strafrecht)

Verder zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer de voorwerpen die aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

  • Zij behoren de dader of verdachte toe.

  • Zij zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

  • Zij zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door dader/verdachte begane misdrijf aangetroffen.

  • De voorwerpen kunnen alleen dienen tot het begaan of het voorbereiden van soortgelijke misdrijven, of tot de belemmering van de opsporing daarvan.(artikel 36d Wetboek van Strafrecht)

Inbeslagneming met het oog op onttrekking aan het verkeer

Goederen kunnen ook in beslaggenomen worden met het oog op onttrekking aan het verkeer, indien het ongecontroleerd bezit van deze goederen in strijd is met de wet of het algemeen belang, dus maatschappelijk onwenselijk is (art 36d WvSr). Uit de tekst van dit artikel blijkt dat het gaat om o.a. ongecontroleerd bezit. Dit houdt in dat er voor deze voorwerpen ook gecontroleerd bezit kan zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de invoer van bepaalde dieren waarvan de invoer zonder (Cites) vergunning verboden is.

Met vergunning is er dus sprake van gecontroleerd bezit, zonder vergunning van ongecontroleerd bezit. Ditzelfde kan bijvoorbeeld gelden voor geneesmiddelen en wapens en munitie.

Voorbeeld

Op de luchthaven Eindhoven Airport wordt aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een zending ruwe opium (een harddrug, vermeld in bijlage I van de Opiumwet). Bij de aangifte wordt een vergunning van het ministerie van Volksgezondheid overgelegd omdat de opium bestemd is voor een farmaceutisch bedrijf dat de opium verwerkt tot slaaptabletten en morfine. Door de aanwezigheid van de vergunning is er sprake van gecontroleerd bezit.

Wederrechtelijk verkregen voordeel aantonen

Door de wetgeving ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zijn ook die voorwerpen vatbaar voor inbeslagneming die kunnen dienen om het wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.

Het doel van de wet is om uit oogpunt van rechtsherstel zoveel mogelijk geld en/of goederen verkregen met of uit criminele activiteiten van een veroordeelde af te pakken en, na verkoop, in 's Rijks schatkist terecht te laten komen. De gedachte hierachter is dat men van crimineel gedrag geen profijt mag hebben.

De werkwijze bij de toepassing van deze wetgeving is in grote lijnen als volgt. De Officier van Justitie kan aan de rechter vragen om iemand die is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, te verplichten om een bepaald geldbedrag aan de staat te betalen. Daarbij moeten er voldoende aanwijzingen bestaan dat dit geld wederrechtelijk is verkregen uit het strafbare feit of uit soortgelijke feiten. In het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek, dat door de Officier van Justitie moet worden ingesteld om dit wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen, kunnen ook voorwerpen in beslag worden genomen. Aangezien deze bevoegdheid tot inbeslagneming alleen toekomt aan een opsporingsambtenaar die door de Officier van Justitie is belast met het strafrechtelijk financieel onderzoek, wordt hieraan verder geen aandacht besteed.
(artikel 36e Wetboek van Strafrecht)

Inbeslagneming ter aantoning van wederrechtelijk verkregen voordeel

Een van de gronden van inbeslagneming, genoemd in artikel 94 WvSv, is het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e WvSr. Het gaat hierbij om voorwerpen waarmee het wederrechtelijk voordeel dat een verdachte uit een strafbaar feit heeft verkregen, kan worden aangetoond. Denk aan bankafschriften, kwitanties enz. Uit artikel 10:14 Adw en 74 AWR blijkt dat artikel 36e WvSr voor wat betreft douane- en fiscale delicten niet geldt.

Terughoudendheid

De inbeslagneming heeft niet alleen voor de beslagene/eigenaar consequenties, maar ook voor de instanties die verantwoordelijk zijn voor de voorwerpen in het traject na de beslaglegging. Te denken valt aan de problemen en kosten voor de benodigde opslagruimte, het transport en in voorkomende gevallen de te nemen voorzorgsmaatregelen en/of noodzakelijke bijzondere zorg bij transport en bewaring van bijvoorbeeld verdovende middelen, gevaarlijke stoffen en levende dieren.

Daarom moet er naar gestreefd worden de inbeslagneming te beperken tot die gevallen waarin het belang van het onderzoek en/of de strafvordering of de mogelijkheid tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dit inderdaad vereist.

Als een voorwerp eenmaal in beslag is genomen, zal er naar moeten worden gestreefd het beslag niet langer te laten duren dan strikt nodig is.

Als u bij zogenaamde consumptiefraude namens de inspecteur een fiscale strafbeschikking aanbiedt en daarbij ter plekke de geldboete int, kunnen de in beslag genomen goederen worden teruggeven als de belasting wordt betaald.

Aangezien inbeslagneming alle mogelijke voorwerpen kan betreffen, doet zich in de praktijk een breed scala van praktische mogelijkheden en vooral onmogelijkheden voor met betrekking tot deze voorwerpen. Voor de verschillende situaties en voorwerpen zijn er vaak wel richtlijnen en bestaan er afspraken tussen de verschillende partijen die betrokken zijn bij de inbeslagneming. Ook komt het in de praktijk voor dat bij gelegenheid van speciale acties er afspraken worden gemaakt over de inbeslagneming. Consulteer in voorkomend geval de boete-fraude specialist of de boetefraudecoördinator/contactambtenaar van uw regio.

Bewijs van ontvangst

Als u een voorwerp in beslag heeft genomen, dan gaat u als volgt te werk:

  • Reik (zoveel mogelijk) een bewijs van ontvangst uit aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen.

(artikel 116 Wetboek van Strafvordering)

Als u een voorwerp in beslag heeft genomen, maar u weet niet bij wie u het in beslag heeft genomen, kunt u uiteraard geen bewijs van ontvangst afgeven.

Het ontbreken van een bewijs van ontvangst en/of kennisgeving van inbeslagneming leidt volgens de Hoge Raad niet tot nietigheid. Nietigheid betekent dat dan de inbeslagneming formeel niet heeft plaatsgevonden.

  1. Gebruik het model dat is opgenomen in de bijlage als bewijs van ontvangst van in beslag genomen goederen.

  2. Bewaar het afschrift van dit bewijs van ontvangst bij het strafdossier of het proces-verbaal.

Naar boven

2.2.1 Kennisgeving van inbeslagneming

Registratie

Als u de in beslag genomen voorwerpen wilt gaan registreren, gaat u als volgt te werk:

  1. Breng de in beslag genomen voorwerpen zo spoedig mogelijk naar de plaats die door de regiodirecteur daarvoor is aangewezen.

    De daar aanwezige ambtenaar inventariseert de in beslag genomen voorwerpen. Deze beschrijft hij zorgvuldig en waarmerkt hij deugdelijk, zo mogelijk na verpakking, zodat te allen tijde de aard van het voorwerp, de herkomst en de reden van de inbeslagneming kan worden vastgesteld.

    De ambtenaar schrijft het in beslag genomen voorwerp in, in het register IUD 12. Hierna maakt hij een ontvangstbewijs van overneming op, waarop het nummer van inschrijving in het register IUD 12 staat. Een exemplaar bewaart hij bij het register.

  2. U ontvangt het andere exemplaar van de ambtenaar.

Bewaring van in beslag genomen goederen onder beheer van de douane

De in beslag genomen goederen moeten na de registratie voorlopig op de daarvoor door de regiodirecteur aangewezen plaatsen worden opgeslagen. Is dat vanwege de omvang of om andere redenen niet mogelijk, dan doet u het volgende:

  • Neem contact op met de boetefraudecoördinator/contactambtenaar Douane. Deze overlegt met de daarvoor specifiek bevoegde instantie of met de Officier van Justitie wat er met de in beslag genomen voorwerpen moet gebeuren.

In onderstaande tabel kunt u vinden hoe de in beslag genomen goederen voorlopig bewaard moeten worden:

   

In beslag genomen voorwerpen

Wijze van bewaring

Gelden, geldswaardige papieren, edele metalen, diamanten en/of sieraden

Een brandkast, een kluis, of zonodig een safeloket bij een bankinstelling

Geld (soms)

Een (te openen) bankrekening

Vuurwapens en munitie

Afzonderlijk van de overige opgeslagen goederen, op een wijze die voldoet aan de daaraan, met het oog op de aard van die goederen te stellen eisen van veiligheid. In verband hiermee moeten deze goederen worden bewaard in een ruimte die zo is ingericht en kan worden afgesloten, dat de hoogst mogelijke beveiliging tegen brand en inbraak is gewaarborgd

Overige goederen

In een daarvoor bestemde, deugdelijk afgesloten ruimte

Zowel de ambtenaren die goederen in beslag hebben genomen als de ambtenaren die bij de verdere afhandeling zijn betrokken, nemen de nodige maatregelen tegen beschadiging, waardevermindering en ontvreemding en ook tegen het ontstaan van gevaar voor personen of goederen door deze goederen.

De betrokken ambtenaren moeten er rekening mee houden, dat als de in beslag genomen goederen aan de belanghebbende moeten worden teruggegeven, deze er aanspraak op kan maken dat de goederen worden teruggegeven in de staat waarin zij in beslag zijn genomen. Als dit niet het geval is, dan zal doorgaans de Staat aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Naar boven

2.2.2 Monsterneming

In sommige gevallen moet van de in beslag genomen voorwerpen een monster worden genomen. Dit kan zich voordoen wanneer door het nemen van een monster het bewijs zeker moet worden gesteld, aangezien het bewijs anders verloren zou gaan. Deze situaties doen zich voor:

  1. bij het vrijgeven tegen zekerheidstelling maar alleen in die gevallen waarin twijfel zou kunnen rijzen over de aard van de goederen en daardoor de houdbaarheid van de bekeuring gevaar zou lopen;

    (artikel 11:13 Algemene douanewet)

  2. in de gevallen waarin wegens gevaar voor bederf of verandering van de goederen, door bijvoorbeeld verdamping of opneming van vocht uit de lucht, twijfel zou kunnen rijzen over de houdbaarheid van de bekeuring;

  3. bij verdovende middelen.

Als van de in beslag genomen goederen monsters worden genomen, doet u, als ambtenaar die het register IUD 12 bijhoudt, het volgende:

Vermeld het nemen van monsters en de hoeveelheid daarvan in het register IUD 12.

Verdere werkzaamheden met betrekking tot in beslag genomen voorwerpen

Bij de verdere werkzaamheden met betrekking tot de inbeslagneming van voorwerpen moet onderscheid worden gemaakt tussen twee regimes die van toepassing kunnen zijn:

  1. het douaneregime: het regime waarbij de inspecteur (lees de boetefraudecoördinator/contactambtenaar) bevoegd is tot het beslissen over de teruggaaf en verdere bewaring;

  2. het Openbaar Ministerie-regime waarbij de Officier van Justitie daartoe bevoegd is.

Deze regimes zullen verderop aan bod komen. De specifieke beslissingsbevoegdheden worden hieronder behandeld.

Het douaneregime

In die gevallen waarin de inspecteur en namens hem de contactambtenaar Douane, zonder tussenkomst van de Officier van Justitie de zaak zelf afdoet, is het douaneregime van toepassing. Dit douaneregime betreft dan die goederen die in beslag zijn genomen ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in de wettelijke bepalingen in de zin van de Algemene douanewet, waarbij het proces-verbaal niet aan de Officier van Justitie is gezonden.

Dit gebeurt in de volgende gevallen:

  • als geen inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast;

  • als een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden op grond van het Wetboek van Strafvordering of van artikel 11:6 Algemene douanewet.

In zulke gevallen krijgt de inspecteur de bevoegdheden die het Openbaar Ministerie heeft met betrekking tot de bewaring en teruggaaf van in beslag genomen goederen.
(Artikel 11:13 Algemene douanewet)

De hieronder genoemde werkzaamheden moeten dan ook worden uitgevoerd door de contactambtenaar Douane of onder zijn verantwoordelijkheid.

Onder het douaneregime kan de inbeslagneming op drie manieren worden beëindigd:

  1. vrijgeven tegen zekerheidstelling / toepassing zekerheid;

  2. teruggave van in beslag genomen goederen;

  3. vervreemden, vernietigen, prijsgeven of tot een ander doel dan het strafrechtelijk onderzoek bestemmen.

Ad a. Vrijgeven tegen zekerheidstelling / Toepassing zekerheid

De inspecteur, in de praktijk de boetefraudecoördinator/contactambtenaar, van de betreffende regio waar op grond van de douanewetgeving voorwerpen in beslag zijn genomen, kan deze voorwerpen vrijgeven tenzij de goederen niet kunnen worden vrijgegeven:

  • in het belang van het onderzoek;

  • in het algemeen belang omdat de goederen moeten worden vernietigd of onbruikbaar gemaakt.

Hij kan daaraan voorwaarden verbinden. Een voorwaarde is dat zekerheid wordt gesteld tot verzekering van de uitlevering van de goederen of de voldoening van de waarde daarvan. Het bedrag van de zekerheid moet gelijk zijn aan de waarde van de voorwerpen die bij schatting wordt bepaald. Belastingen en gemaakte kosten moeten dus niet in de zekerheid worden inbegrepen.
(Artikel 11:13 Algemene douanewet)

Voor de manier waarop de zekerheid moet worden gesteld, wordt verwezen naar artikel 12:1 e.v. Algemene douaneregeling. Deze zekerheid treedt volgens artikel 11:13, lid 3, Algemene douanewet in de plaats van de in beslag genomen goederen.

De voorschriften inzake het verlenen van ontheffing van de verplichting tot het stellen van zekerheid zijn in het betreffende geval niet van toepassing.

Als voorwaarde kan worden gesteld dat alsnog voor de goederen een aangifte wordt gedaan. Op deze goederenaangifte wordt een normaal document afgegeven.

Ad b. Teruggave van in beslag genomen goederen

In beslag genomen goederen kunnen aan de beslagene en aan de rechthebbende of anderszins worden teruggegeven:

  1. aan de beslagene:

In beslag genomen goederen moeten ook op grond van de douanewetgeving worden teruggegeven aan degene bij wie zij in beslag zijn genomen, zodra het belang van de strafvordering zich niet meer tegen hun teruggave verzet.

(artikel 116 Wetboek van Strafvordering)

  1. aan de rechthebbende of anderszins:

Teruggave aan de rechthebbende kan op twee manieren gebeuren:

  • met schriftelijke afstandsverklaring;

  • zonder schriftelijke afstandsverklaring.

Als degene bij wie de goederen in beslag zijn genomen schriftelijk verklaart afstand te doen van het in beslag genomen voorwerp, dan kunnen de volgende situaties zich voordoen:

  • Het voorwerp kan worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

  • Het voorwerp kan in bewaring worden gehouden voor de rechthebbende, als teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt nog niet mogelijk is.

  • Er kan met het voorwerp worden gehandeld als was het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. Voorwaarde is wel dat dan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, verklaart dat het hem toebehoort.

Deze laatste mogelijkheid heeft betrekking op het afstand doen van die voorwerpen waarop de beslagene recht heeft. Deze bepaling ziet niet alleen op vrijwel waardeloze voorwerpen, maar ook op die voorwerpen waarvan de beslagene bereid is afstand te doen en die beter niet terugkomen in diens bezit. In de toelichting op deze bepaling wordt het voorbeeld gegeven van de in beslag genomen onderdelen van een opgevoerde bromfiets.(artikel 116, lid 2, onder c, Wetboek van Strafvordering)

De hierboven onder a tot en met c genoemde beslissingen kunnen ook worden genomen als de afstandsverklaring niet wordt afgelegd. In zo'n geval moet de boetefraudecoördinator/contactambtenaar Douane de beslagene schriftelijk in kennis stellen van het voornemen van de beslissing. De beslissing kan worden genomen als de beslagene niet binnen veertien dagen een beklag heeft ingediend. De regels over het beklag wegens inbeslagneming zijn hier van overeenkomstige toepassing.
(artikelen 552a tot en met 552g Wetboek van Strafvordering)

De beslissing kan ook worden genomen als het beklag ongegrond is verklaard.

In afwachting van de mogelijkheid tot teruggave aan de rechthebbende kan het voorwerp al direct in bewaring worden gegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Dit kan alleen in die gevallen waarin de beslagene het in beslag genomen voorwerp heeft ontnomen van de rechthebbende door middel van een strafbaar feit.

Als de boetefraudecoördinator/contactambtenaar, optredend namens de inspecteur, beslist dat de voorwerpen aan de rechthebbende kunnen worden teruggegeven, deelt hij, of degene die onder zijn verantwoordelijkheid handelt, aan de rechthebbende mee dat de goederen bij hem kunnen worden opgehaald.

U als behandelend ambtenaar doet het volgende:

  • Overhandig de goederen alleen tegen een ontvangstbewijs aan de rechthebbende.

  • Zend, indien mogelijk, de goederen aan de rechthebbende toe. Dit laatste moet gebeuren als de goederen door een genomen beslissing ten onrechte in beslag zijn genomen.

Naar boven

2.2.3 Teruggave op bevel van de rechter

Teruggave van in beslag genomen goederen kan zich ook voordoen na beklag als is bedoeld in artikel 552a Wetboek van Strafvordering. In dat geval worden de goederen teruggegeven op grond van een beschikking van de rechter en op dezelfde manier als hierboven voorgeschreven.

Ad c. Voorwerpen vervreemden, vernietigen, prijsgeven of tot ander doel dan onderzoek bestemmen

Ook in dit stadium, waarin de voorwerpen zich nog bevinden onder de hoede van de douane in afwachting van hun vervoer naar de hieronder genoemde bewaarders, bestaat er de mogelijkheid het openbaar ministerie om een machtiging te verzoeken om de voorwerpen te vervreemden, te vernietigen, prijs te geven, of tot een ander doel dan het onderzoek te bestemmen. Het moet dan gaan om de volgende voorwerpen:

  1. voorwerpen die niet geschikt zijn voor opslag;

  2. voorwerpen waarvan de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding staan tot hun waarde;

  3. vervangbare voorwerpen waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.

Als de voorwerpen worden verkocht, blijft het beslag rusten op de verkregen opbrengst. De verkregen opbrengst treedt dan in de plaats van de in beslag genomen voorwerpen. Met deze opbrengst moet dan worden gehandeld zoals hierboven is beschreven met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen. (artikel 117 Wetboek van Strafvordering)

Verdere bewaring niet onder beheer van de douane

Het in beslag genomen voorwerp wordt, zodra het belang van het onderzoek het toelaat, onder de hoede van een bewaarder gesteld die bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, als de volgende situaties zich voordoen:

  1. Het voorwerp wordt in bewaring gehouden voor de rechthebbende, omdat teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt nog niet mogelijk is, en er is geen machtiging verstrekt.

  2. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave van de voorwerpen en er is geen machtiging verstrekt.(artikel 118, lid 1, Wetboek van Strafvordering)

Naar boven

2.2.4 Het Openbaar Ministerie-regime

Dit regime is van toepassing in die gevallen waarvoor de inspecteur (lees de boetefraudecoördinator/contactambtenaar) niet bevoegd is om de zaak af te handelen. Dat zijn al die gevallen waarin het proces-verbaal is verzonden aan de Officier van Justitie.
(artikel 11:3 Algemene douanewet, juncto artikel 11:5, lid 2, Algemene douanewet)

Kennisgeving van inbeslagneming

Als u de goederen in beslag heeft genomen en het Openbaar Ministerie-regime van toepassing is, dan gaat u als volgt te werk:

  • Voeg een "kennisgeving van inbeslagneming" in drievoud aan het proces-verbaal toe.

Na de eventuele monsterneming behandelt u ook in deze gevallen de in beslag genomen voorwerpen op dezelfde wijze als is voorgeschreven.

Naar boven

2.2.5 Verdere werkzaamheden

De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de teruggave en verdere bewaring die onder het douaneregime toekomt aan de inspecteur komt onder het Openbaar Ministerie-regime toe aan de Officier van Justitie bij wie het proces-verbaal is ingezonden. Diens beslissing met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen moet worden afgewacht.

U, als behandelend ambtenaar, ontvangt van deze Officier van Justitie een exemplaar van de kennisgeving terug. Op die terugontvangen kennisgeving staat dan de beslissing over de (voorlopige) bestemming van dat wat in beslag is genomen. Deze beslissing kan zijn:

  1. teruggaaf aan een met name genoemde persoon;

  2. overdracht aan een aangewezen instantie;

  3. machtiging tot vervreemden, vernietigen, prijsgeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemmen.

De overdracht gebeurt zo spoedig mogelijk nadat de opdracht daartoe is ontvangen.

De regelingen met betrekking tot de bewaarders zijn hier ook van toepassing.

Teruggaaf van goederen

Als de goederen volgens de van de Officier van Justitie terugontvangen kennisgeving van inbeslagneming moeten worden teruggegeven, dan draagt de boetefraudecoordinator/contactambtenaar of de namens hem handelend ambtenaar zorg dat de goederen tegen ontvangstbewijs worden teruggegeven. Dit ontvangstbewijs wordt bewaard bij het register IUD 12.

Aan het rijk afgestane goederen

Als de afstand betrekking heeft op goederen die bij de Dienst regelingen (voorheen Domeinen) moeten worden gedeponeerd, dan zet de boetefraudecoördinator/contactambtenaar, of de namens hem handelend ambtenaar, daarover een aantekening op de twee voor de Dienst regelingen bestemde exemplaren van het formulier Domeinen 100. De machtiging tot verkoop voegt hij daarbij.

Let op!

U moet er rekening mee houden dat van de goederen die niet de communautaire status hebben de rechten bij invoer nog moeten worden betaald.

Naar boven

2.2.6 Nadere bepalingen

Inbeslagneming in een woning

Bij inbeslagneming van goederen in een woning moet u eerst de bewoner of, als deze niet aanwezig is, een van zijn huisgenoten vragen het voor inbeslagneming vatbare voorwerp vrijwillig af te geven, tenzij het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet. U moet daarbij de betreffende persoon ook in de gelegenheid stellen een verklaring af te leggen over dat wat in beslag wordt genomen.
(artikel 99 Wetboek van Strafvordering)

Let op!

Zie voor het binnentreden in een woning onderdeel 5.00.00 van het Handboek Douane, Deel 3, hoofdstuk 3.

Doorzoeking, schouw en rechter-commissaris

Er bestaan aparte regels voor inbeslagneming in de volgende gevallen:

  • bij doorzoeking (veelal bekend onder de term huiszoeking);

  • ter gelegenheid van schouw;

  • door de rechter-commissaris.

Deze worden hier niet nader besproken.

Voorwerpen die aan een ander toebehoren

Hiervoor zijn beperkingen gesteld aan de vatbaarheid voor inbeslagneming, met name wanneer de voorwerpen aan een ander toebehoren. Als er echter sprake is van verdenking van het begaan van een strafbaar feit dat omschreven staat in de artikelen 10:1 e.v. Algemene douanewet dan bestaan deze beperkingen niet. De inbeslagneming kan hier altijd plaatsvinden als voorwerpen niet aan degene toebehoren bij wie ze in beslag zijn genomen.

Inbeslagneming op onbekenden

Goederen die ter zake van het begaan van strafbare feiten als bedoeld in de wettelijke bepalingen in de zin van de douanewet van onbekende personen in beslag zijn genomen, kunnen aan de Staat vervallen.
(artikel 11:14, lid 2 Algemene douanewet)

Aan deze inbeslagneming wordt op de wijze die is bepaald in artikel 12:3 Algemene douaneregeling, bekendheid gegeven.

Voorwaarden voor verval aan de staat:

De in beslag genomen goederen vervallen aan de staat onder de volgende voorwaarden:

  • als niet binnen een jaar na de dagtekening van de mededeling op voldoende wijze blijkt wie de overtreding heeft begaan;

  • als de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen ten onrechte in beslag zijn genomen.

Strafbepalingen bij in beslagneming

De volgende handelingen zijn strafbaar:

  1. het beletten, belemmeren of verijdelen van de inbeslagneming door:

    • bepaalde handelingen (verbergen, vernietigen, wegmaken of onttrekken);

    • informatieverstrekking;
      (artikel 189, lid 3, Wetboek van Strafrecht)

  2. het onttrekken van goederen aan het beslag, het verbreken van zegels en het vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of wegmaken van stukken van overtuiging, akten en dergelijke.
    (artikel 198 tot en met 200 Wetboek van Strafrecht)

Bevoegdheid tot inbeslagneming

Naast de vraag welke voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagneming, speelt de vraag, in welke situaties deze voorwerpen in beslag genomen mogen worden, dus: wanneer zij we bevoegd tot inbeslagneming.

Zoals u bekend is uit de Basisopleiding Opsporingsambtenaar, vinden we de gevallen waarin inbeslagneming mogelijk is, in de artikelen 95, 96 en 96a WvSv. De wetgeving in de douanesfeer kent hierbij enkele uitbreidingen.

Bevoegdheid tot inbeslagneming bij douane- en fiscale delicten

De hiervoor genoemde bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering inzake de gevallen waarin inbeslagneming mogelijk is, gelden ook voor de toepassing van douane- en fiscale delicten. Daarnaast breiden artikel 11:4 Adw en 81 AWR uitsluitend voor de douane- en fiscale delicten de gevallen waarin tot inbeslagneming kan worden overgegaan nog verder uit, door 'eenvoudig' te bepalen dat inbeslagneming en het vorderen van de uitlevering 'te allen tijde' mogelijk is. Deze artikelen bepalen immers:

"De ambtenaren belast met het opsporen van (……) zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van de ingevolge het Wetboek van strafvordering voor inbeslagneming vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen".

Dit betekent dat

  • voorwerpen ook buiten de situaties genoemd in de artikelen 95 en 96 WvSv in beslag genomen mogen worden;

  • de uitlevering van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen ook aan de verdachte zelf kan worden bevolen (een uitbreiding ten opzichte van artikel 96a, lid 2 WvSv).

Bevoegdheid tot inbeslagneming bij VGEM-delicten

Een soortgelijke uitbreiding vinden we in de Opiumwet en de Wet op de economische delicten.

Artikel 9, lid 3 Opiumwet:

"Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen".

Artikel 18, lid 1 WED:

"De opsporingsambtenaren zijn in het belang van de opsporing bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen".

Voorbeeld

Een douaneambtenaar in de Sloehaven van Vlissingen ziet een bemanningslid van een zojuist aldaar binnengelopen schip, met zijn bagage van boord gaan. De ambtenaar vraagt de zeeman of deze iets heeft aan te geven en deze antwoord ontkennend. De ambtenaar onderzoekt de bagage en vindt in een koffer tien literflessen whisky (dit overschrijdt de vrijstellingsgrens), tien namaakhorloges met het merk Rolex en een hoeveelheid XTC-pillen. De zeeman heeft gehandeld in strijd met de douanebepalingen door de goederen niet aan te geven.

Welke voorwerpen kunnen in het hiervoor beschreven voorbeeld in beslag genomen worden?

  1. Op grond van artikel 94 WvSv zijn de volgende voorwerpen vatbaar voor inbeslagneming:

    • de tien flessen whisky, de horloges en de XTC-pillen; dit zijn voorwerpen, welke voor verbeurdverklaring in aanmerking komen ingevolge artikel 33a WvSr letter b (voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan) of om de waarheid aan het licht te brengen;

    • voor de XTC kan ook worden gekozen voor onttrekking aan het verkeer omdat het ongecontroleerd bezit in strijd is met de wet;

    • de koffer; deze kan inbeslaggenomen worden omdat verbeurdverklaring mogelijk is op grond van artikel 33a WvSr letter c (voorwerp met behulp waarvan het strafbare feit is begaan).

  2. De bevoegdheid tot inbeslagneming ontleent de ambtenaar aan artikel 95 en 96 WvSv, artikel 11:4 Adw en artikel 9, lid 3 Opiumwet.

Afhandeling van inbeslaggenomen voorwerpen

De afhandeling van inbeslaggenomen voorwerpen is geregeld in de artikelen 94 en 116 en volgende WvSv en het Besluit inbeslaggenomen goederen.

Bij de afhandeling van inbeslaggenomen voorwerpen wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • voorwerpen die in beslag zijn genomen wegens een douane- of fiscaal delict (hierbij blijft de inspecteur c.q. het bestuur van ’s Rijks belastingen bevoegd om te beslissen over de teruggaaf of verdere bewaring); en

  • voorwerpen die in beslag zijn genomen op grond van een niet-fiscaal delict (dan berust de beslissing over teruggaaf en bewaring bij de officier van justitie).

In grote lijnen gaat deze afhandeling als volgt.

  1. Overbrengen naar aangewezen plaats

De in beslag genomen voorwerpen moeten zo spoedig mogelijk overbrengen naar een door de regiodirecteur van de desbetreffende douaneregio aangewezen plaats (op een douanekantoor) ter voorlopige bewaring. Hier wordt samen met beslag nemend collega de soort, de hoeveelheid en de waarde van de voorwerpen vastgesteld en worden de voorwerpen voorlopig bewaard. De met de bewaring van de voorwerpen belaste ambtenaar beschrijft de voorwerpen zorgvuldig en waarmerkt ze deugdelijk, zo mogelijk na verpakking, zodat te allen tijde de aard van het voorwerp de herkomst en de reden van inbeslagneming kan worden vastgesteld (art. 2 Besluit inbeslaggenomen goederen). Dit noemen wij 'inventariseren van de goederen'.

Tevens registreert de bewaarder de voorwerpen door ze in te schrijven in een register (IUD 12).

Ten bewijze van de overdracht aan de bewaarder ontvangt de beslag nemend collega van de bewaarder een 'ontvangstbewijs van overneming', dus een bewijs dat hij die voorwerpen heeft overgenomen. Dit wordt in het (eventuele) proces-verbaal opgenomen en voegt een kopie bij. Het origineel bewaart men afzonderlijk, zodat altijd aangetoond kan worden dat de voorwerpen zijn overgedragen.

  1. Kennisgeving van inbeslagneming/bewijs van ontvangst

Tevens maakt men bij de inbeslagneming een kennisgeving van inbeslagneming (KvI) op, waarin, naast allerlei andere informatie over de inbeslagneming, de inbeslaggenomen voorwerpen zijn omschreven. Volgens de wet moet de KvI los van het proces-verbaal aan de hulpofficier van justitie worden gezonden. Deze beoordeelt aan de hand van de KvI of de inbeslagneming terecht heeft plaatsgevonden en beslist, zo nodig na overleg met de officier van justitie, wat er verder met de inbeslaggenomen goederen gaat gebeuren (handhaving van het beslag of teruggave). Zie artikel 94, lid 3 WvSv en de desbetreffende richtlijn van het college van PG’s. In de douanepraktijk wordt de KvI naar de officier van justitie (het Openbaar Ministerie) gezonden of – bij douane- en fiscale delicten- aan de boete-fraudecoördinator/ contactambtenaar.

Bovendien geeft de ambtenaar aan degene bij wie inbeslagneming plaatsvindt een bewijs van ontvangst af (art. 94, lid 3 WvSv). Hiervan voegt men een kopie bij het PV.

  1. Verdere afhandeling van inbeslaggenomen voorwerpen

De beslissing omtrent teruggaaf/ teruggaaf aan een ander/ behandeling als waren de voorwerpen verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, ligt bij de hulpofficier van justitie dan wel het openbaar ministerie (de officier van justitie). Zie artikel 116 WvSv. Gaat het om douane- en fiscale delicten waarvan het proces-verbaal nog niet is doorgezonden naar de officier van justitie, dan beslist de inspecteur c.q. het Bestuur van ’s Rijks belastingen (in de praktijk de boetefraudecoördinator/contactambtenaar). Zie art. 11:5 Adw en 82 AWR.

Indien de (hulp)officier van justitie of in voorkomend geval de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar beslist dat de voorwerpen (nog) niet worden teruggegeven maar in beslag moeten blijven, dan worden ze, overeenkomstig artikel 118 WvSv, overgedragen aan een van de bewaarders, genoemd in artikel 1 van het Besluit in beslag genomen goederen (tenzij besloten wordt dat de goederen in voorlopige bewaring op het douanekantoor blijven). Aangewezen bewaarders, genoemd in dit Besluit kunnen zijn, al naar gelang de goederen die het betreft:

  • de kasbeheerder bij het OM (voor bewaring van geld in bepaalde gevallen);

  • de daarvoor aangewezen dienst bij het ministerie van ELI (voor onder meer dieren en planten);

  • de politiedienst voor de bewaring van wapens en munitie;

  • de Koninklijke Nederlandse munt N.V. (voor valse munten);

  • de Nederlandse Bank N.V. (voor valse bankbiljetten);

  • de Koninklijke marechaussee (voor reis-en verblijfsdocumenten);

  • de Dienst Wegverkeer (voor rij- en kentekenbewijzen);

  • de Immigratie- en Naturalisatiedienst (voor identiteitsbewijzen);

  • Domeinen Roerende Zaken (voor de overige voorwerpen).

Indien het proces-verbaal met betrekking tot een douane- of fiscaal delict door de BFC/CA wordt doorgezonden aan de officier van justitie, dan worden ook de inbeslaggenomen voorwerpen (in beginsel) overgedragen aan die officier van justitie.

Bij andere dan douane- en fiscale delicten wordt de kennisgeving van inbeslagneming met het proces-verbaal, via de boetefraudecoördinator/contactambtenaar, aan de officier van justitie gezonden. Deze deelt vervolgens aan de douaneambtenaar bij wie de inbeslaggenomen voorwerpen voorlopig in bewaring zijn, mede wat er verder mee moet gebeuren. Ook deze voorwerpen worden in voorkomend geval naar bovenbedoelde bewaarders toegezonden.

Sommige goederen worden niet opgeslagen, omdat zij daarvoor niet geschikt zijn (bijvoorbeeld verdovende middelen of bederfelijke goederen), omdat de opslagkosten niet in verhouding tot de waarde van de goederen staan (bijvoorbeeld autowrakken), of omdat zij gemakkelijk vervangbaar zijn of financieel gecompenseerd kunnen worden. De goederen krijgen meteen (met machtiging van de officier van justitie) een nadere bestemming, bijvoorbeeld vernietiging.

  1. Afstand van goederen

In de praktijk komt het voor dat de eigenaar van (verboden) goederen 'afstand doet'. Juridisch gezien is dit een wat merkwaardige term. Daarom in aanvulling op het voorafgaande hierover enkele opmerkingen.

Afstand aan de schatkist is een douanebestemming als bedoeld in het CDW, die alleen maar bestaat voor zover daaraan in de nationale wetgeving uitvoering is gegeven. In Nederland is aan die bepaling geen uitvoering gegeven. Wij kennen die bestemming dus niet. Wat we wel kennen is de mogelijkheid van inbewaringneming (bestuursdwang) en eventuele verkoop van goederen waarvoor de belanghebbende nalaat de douaneverplichtingen na te komen (art. 1:31 Adw).

'Afstand' zal zich in de praktijk op de volgende twee manieren kunnen voordoen.

  1. Nadat voorwerpen in beslag zijn genomen, kunnen zij onderwerp zijn van een fiscale strafbeschikking of (bij VGEM-delicten) een schikking ter voorkoming van strafvervolging. Een van de aanwijzingen (bij een FSB) c.q. voorwaarden (bij een schikking) kan zijn dat de verdachte afstand doet van de voorwerpen (artt. 10:15 Adw, 76 AWR respectievelijk 74 e.v. WvSr). Daarmee vervallen de goederen aan de Staat.

  2. Nadat voorwerpen in beslag zijn genomen kan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, vrijwillig afstand doen van zijn recht op teruggave (teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen geschiedt immers in eerste instantie aan degene bij wie de voorwerpen in beslag genomen zijn), zodat zij (bijvoorbeeld) aan de rechtmatige eigenaar kunnen worden teruggegeven (denk aan gestolen goederen) dan wel als 'verbeurd verklaard' of 'onttrokken aan het verkeer' kunnen worden beschouwd (art. 116 WvSv). Dit laatste speelt bijvoorbeeld bij verboden goederen zoals verdovende middelen of wapens. Vrijwillige afstand moet blijken uit een schriftelijke afstandsverklaring.

Naar boven

2.3 Betreden van plaatsen ten behoeve van de opsporing

Douane-, fiscale en VGEM-bepalingen inzake het betreden van plaatsen

Naast, en soms in aanvulling op, het Wetboek van Strafvordering bevatten de Algemene douanewet (voor douanedelicten), de Awr (voor de fiscale delicten), de Opiumwet en de WED ook eigen bepalingen inzake het betreden van plaatsen. Deze bevoegdheid tot het betreden van plaatsen in de opsporingssfeer staat naast de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen in de controlesfeer (onder meer artikel 1:23 Adw).

Het gaat dan om de volgende bepalingen:

  • artikel 11:6 Adw: "Bij het opsporen van een bij deze wet of de daarop berustende bepalingen strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 11:3, eerste lid, bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te doen vergezellen.”
    Dit artikel machtigt de opsporingsambtenaren dus om alle plaatsen te betreden ter opsporing van een bij de douanewetgeving strafbaar gesteld feit.

  • artikel 83 AWR: "Bij het opsporen van een bij de belastingwet strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te doen vergezellen.”

  • Dit artikel machtigt de opsporingsambtenaren dus om alle plaatsen te betreden ter opsporing van een bij de overige belastingwetgeving strafbaar gesteld feit.

  • artikel 9, lid 1 letter a en b Opiumwet: “De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde toegang tot voer- en vaartuigen waarvan hun bekend is of redelijkerwijze kan worden vermoed dat daar goederen die onder deze wet vallen aanwezig zijn, en tot plaatsen, waar een overtreding van deze wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat zodanige overtreding gepleegd wordt.

  • artikel 20, lid 1 WED: De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waarvan naar hun redelijk oordeel de betreding voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • artikel 23 WED: De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot onderzoek van vervoermiddelen en de daarin vervoerde lading. Zij zijn bevoegd te vorderen het voer- of vaartuig te doen stilhouden.

Het doorzoeken van vervoermiddelen op grond van artikel 23 WED betreft een opsporingsbevoegdheid. Zij mag dus niet verward worden met de aan de douane toekomende controlebevoegdheden met betrekking tot vervoermiddelen (zie onder meer art. 1:26 Adw en art. 83 Wet op de accijns).

Indien zich aan of op deze vervoermiddelen woningen bevinden (denk aan de hutten op een schip of de dubbele cabine in een vrachtauto) dan is tevens de Awbi van toepassing. Bij binnentreden zonder toestemming van de bewoner, is een machtiging tot binnentreden vereist.

Naar boven

2.4 Gebruik geweld en veiligheidsfouillering

In artikel 6 Besluit BOA B/D 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie met gebruikmaking van artikel 7 lid 7 Politiewet 2012, de buitengewoon opsporingsambtenaren van de douane bevoegd verklaard tot het gebruik van de politiebevoegdheden van artikel 7, leden 1 en 3 Politiewet 2012 (geweld en veiligheidsfouillering).

Twee soorten BOA's: bewapend of niet-bewapend

Veel douaneambtenaren (inclusief de BOA's) zijn niet bewapend, d.w.z. niet uitgerust met geweldsmiddelen (d.w.z. wapens: wapenstok, pepperspray en/of vuurwapen). Bewapend zijn alleen de BOA's die opereren op grond van CDW/Adw (dus niet AWR en/of WA) in hun werkzaamheden met onbekende subjecten en objecten in aanraking kunnen komen. Dit geldt met name voor ambtenaren die belast zijn met ambulante werkzaamheden en zij die belast zijn met de reizigerscontrole op Schiphol. De achterliggende gedachte is, dat de niet-bewapende Douane-BOA's de geweldsbevoegdheden in de praktijk niet nodig hebben omdat zij in het uitoefenen van hun functie geen reëel risico lopen om met geweld in aanraking te komen. Bovendien is het uitoefenen van de geweldsbepalingen van de Politiewet 2012 gekoppeld aan het jaarlijks afleggen van een bekwaamheidstest. Daarom is reeds in 2005 in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie besloten dat de niet-bewapende Douane-BOA's geen gebruik meer mogen maken van de geweldsbevoegdheden van artikel 7, lid 1 Politiewet 2012. Zij mogen evenmin gebruikmaken van de mogelijkheid van veiligheidsfouillering van artikel 7, lid 3 Politiewet 2012.

Genoemde afspraak met Veiligheid en Justitie ziet uitsluitend op de toepassing van de Politiewet 2012 en niet op de toepassing van artikel 1:30 Adw (gebruik van geweld in de controlesfeer).

Ambtenaren die niet geweldsbevoegd zijn, zijn evenmin bevoegd tot veiligheidsfouillering als bedoeld in artikel 7, lid 3 Politiewet 2012, en evenmin tot het onderzoek aan de kleding met het oog op identiteitsvaststelling als bedoeld in artikel 55b WvSv.

Het feit dat men als opsporingsambtenaar niet geweldbevoegd is staat los van een noodweersituatie. Dan mag uiteraard gepast geweld worden gebruikt ter verdediging van lijf of goed. Ook indien men wel bewapend is is het gebruik van het vuurwapen alleen toegestaan in geval van noodweer.

Beleidskaders voor toepassing van geweld

De bevoegdheid tot toepassen van geweld en veiligheidsfouillering is streng gereglementeerd in de Politiewet 2012 en de daarbij behorende Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Het gebruik van geweld door douaneambtenaren is nog verder ingeperkt in de beleidsregels van de staatssecretaris van Financiën. Deze zijn gelijk aan die in de controlesfeer.

Naar boven

2.5 Onderzoek aan lichaam en kleding

Met het oog op het strafrechtelijk onderzoek

Wat betreft het onderzoek aan lichaam en kleding bepaalt artikel 9, lid 2 van de Opiumwet het volgende:

"Zij (de opsporingsambtenaren) zijn bevoegd een persoon verdacht van een als misdrijf bij deze wet (de Opiumwet) strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken."

Voorwaarden tot onderzoek:

  • verdacht worden van een misdrijf uit de Opiumwet; en

  • er moeten tegen hem ernstige bezwaren bestaan.

De Opiumwet kent dus een soortgelijke bepaling als in artikel 56 WvSv. Alleen ontbreekt hier de eis dat de verdachte moet zijn aangehouden.

Daarnaast geeft artikel 9, lid 4 Opiumwet de (hulp)officier van justitie de bevoegdheid een verdachte die zojuist het Nederlands grondgebied is binnengekomen of op het punt staat te verlaten, te vorderen mee te werken aan een urineonderzoek om vast te stellen of hij verboden verdovende middelen in het lichaam heeft.

Ter vaststelling van de identiteit van de verdachte

Volgens artikel 55b WvSv zijn, bij het staande houden of aanhouden van een verdachte, de algemene opsporingsambtenaren alsmede bepaalde andere als zodanig door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaren bevoegd de verdachte (denk met name aan een anonieme verdachte) met het oog op de vaststelling van zijn identiteit, aan zijn kleding te onderzoeken en voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert, te onderzoeken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft ter uitvoering van genoemd artikel 55b WvSv, bij ministeriële regeling van 14 december 2004 bepaald:

"De buitengewoon opsporingsambtenaren die in hun akte van opsporingsbevoegdheid reeds de bevoegdheden ex artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 (inmiddels artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012) hebben gekregen worden aangewezen als ambtenaren die bevoegd zijn tot het vragen aan een staande gehouden of aangehouden verdachte naar diens sociaal-fiscaal nummer (=burgerservicenummer) met het oog op de vaststelling van zijn identiteit. Die bevoegdheid houdt tevens in dat deze ambtenaren die verdachte aan zijn kleding kunnen onderzoeken, indien zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit."

Hoewel de BOA-douane in artikel 6 van het Besluit BOA Belastingdienst/Douane 2012 is aangewezen voor artikel 7, lid 1 en 3 Politiewet 2012, is in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie besloten dat de bevoegdheid van artikel 55b WvSv alleen mag worden toegepast door die BOA's van de douane die ook daadwerkelijk bevoegd zijn tot het gebruik van geweldmiddelen (wapenstok, pepperspray en/of vuurwapen) en handboeien, de zogenoemde wapendragers.

Veiligheidsfouillering

De bepalingen inzake veiligheidsfouillering (artikel 7, lid 3 Politiewet 2012 en de bijbehorende Ambtsinstructie voor de Politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren) zijn van toepassing op BOA's van de douane. Dit staat in artikel 6 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/Douane 2012. In een overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie is echter besloten dat een veiligheidsfouillering op grond van artikel 7, lid 3 van de Politiewet 2012 alleen mag worden uitgevoerd door ambtenaren die tevens zijn aangewezen om de geweldsbepaling van artikel 7, lid 1 Politiewet 2012 toe te passen en dus beschikken over wapenstok, pepperspray en/of vuurwapen, de zogenoemde wapendragers.

Naar boven

2.6 Inbeslagneming geheime bergplaatsen en voorwerpen bestemd voor verbergen van goederen

2.6.1 Algemeen

Artikel 1:37 Algemene douanewet geeft een bijzondere regeling bij het aantreffen van geheime bergplaatsen in vervoermiddelen en bij het aantreffen van voorwerpen die voor het verbergen van goederen zijn bestemd. In zo'n geval neemt u het vervoermiddel of het bedoelde voorwerp in beslag. Echter u neemt vooraf contact op met de boetefraudecoördinator/contactambtenaar Douane aangezien deze functionaris de verdere procedure bij de rechter moet voeren en ook bij haar/hem de overtuiging moet bestaan dat sprake is van een onder artikel 1:37 Algemene douanewet beschreven geval.

Het komt voor dat u bij de controle van een vervoermiddel ontdekt dat dit vervoermiddel is voorzien van een geheime bergplaats, of dat het vervoermiddel is ingericht of toegerust met voorwerpen die kennelijk zijn bestemd om voorwerpen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. In dat geval is er geen reden om te wachten tot het moment dat met het vervoermiddel of het voorwerp een strafbaar feit wordt gepleegd. U kunt het vervoermiddel of voorwerp op grond van artikel 1:37 Algemene douanewet in beslag nemen zonder dat er al een strafbaar feit mee gepleegd is.
Artikel 1:37 Algemene douanewet geeft een verplichting tot inbeslagneming. De tekst van de wet laat geen ruimte voor een andere conclusie: de vervoermiddelen en voorwerpen worden in beslag genomen.

Verplichte inbeslagneming geldt voor:

  • vervoermiddelen die kennelijk zijn ingericht of toegerust om voorwerpen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of die zijn ingericht of toegerust om het nakomen van Douanewetdwangmaatregelen te verijdelen die op grond van artikel 1:37 Algemene douanewet zijn genomen;

  • alle andere voorwerpen die kennelijk zijn bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hierboven omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten.

In de praktijk gaat het meestal om geheime bergplaatsen. Te denken valt bijvoorbeeld aan holle ruimten die speciaal zijn gecreëerd om voorwerpen aan het toezicht te onttrekken. Hieronder vallen dus niet de bergplaatsen die tot de normale inrichting of toerusting van het vervoermiddel behoren, tenzij de toegang tot die normale bergplaatsen is gecamoufleerd.

Met voorwerpen die zijn bedoeld om goederen aan het toezicht te onttrekken worden bijvoorbeeld bedoeld:

  • smokkelvesten;

  • koffers met dubbele bodem;

  • containers met geheime bergplaatsen;

  • et cetera.

Alle voorwerpen die zijn voorzien van geheime, gecamoufleerde bergplaatsen kunnen hieronder worden begrepen.

Behalve douane-ambtenaren zijn ook de ambtenaren bevoegd die bij of ingevolge artikel 141 Wetboek van Strafvordering zijn aangewezen. Dit zijn de algemene opsporingsambtenaren:

  • de officieren van justitie;

  • de politie;

  • de Koninklijke marechaussee.

Naar boven

2.6.2 Procedures en ambtelijke werkzaamheden

Inbeslagneming

De wet gebruikt het woord inbeslagneming voor het in beslag nemen van geheime bergplaatsen en voorwerpen bestemd voor het verbergen van goederen, maar de maatregel heeft niets met de strafrechtelijke inbeslagneming te maken. De inbeslagneming op grond van artikel 1:37 Algemene douanewet en de strafrechtelijke inbeslagneming kunnen wel samenvallen. Wanneer er namelijk een strafbaar feit is en er zijn omstandigheden die strafrechtelijke inbeslagneming rechtvaardigen, kunnen beide soorten inbeslagneming worden toegepast.
Voor de inbeslagneming op grond van artikel 1:37 Algemene douanewet gelden dezelfde formaliteiten als voor de strafrechtelijke inbeslagneming, zoals in dit onderdeel is beschreven. De procedure is hierbij als volgt:

  1. De voorwerpen moeten zo snel mogelijk naar het dichtstbijzijnde douanekantoor worden gebracht.

  2. Aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen wordt indien mogelijk een ontvangstbewijs afgegeven.

  3. De voorwerpen worden voorlopig in het douanekantoor opgeslagen, nadat ze voor zover mogelijk zijn voorzien van een label, waarop staat genoteerd:

  4. de dag van inbeslagneming;

  5. de naam van degene bij wie ze in beslag zijn genomen;

  6. een korte omschrijving van het in beslag genomen goed.

U doet nu het volgende:

  1. Onderteken dit label.

  2. Van de inbeslagneming maakt u proces-verbaal op dat u zo snel mogelijk opstuurt naar de inspecteur.

  3. Neem in het proces-verbaal een duidelijke omschrijving op van de geheime bergplaats, eventueel met foto's. De bergplaats moet zeer uitgebreid en duidelijk worden beschreven.

De inspecteur (meestal de boetefraudecoördinator/contactambtenaar Douane of degene die namens hem de zaak behandelt) deelt aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad zo spoedig mogelijk schriftelijk mee op welke gronden er iets in beslag is genomen. Bovendien wordt, wanneer kan worden vastgesteld wie de eigenaar is van het in beslag genomen goed, deze op de hoogte gebracht van de inbeslagneming.

Beklag tegen de inbeslagneming

De belanghebbende van het in beslag genomen goed kan binnen een maand na de hierboven genoemde mededeling een klaagschrift indienen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de inbeslagneming heeft plaatsgehad. Dit klaagschrift moet met redenen omkleed zijn.

In beslag genomen voorwerpen

De goederen die op grond van artikel 1:37 Algemene douanewet in beslag zijn genomen, vervallen aan de Staat, tenzij de rechtbank anders bepaalt. In bijzondere gevallen kan de Minister besluiten de goederen aan de eigenaar terug te geven. De Minister kan daarbij wel voorwaarden stellen. Als voorwaarde zal in ieder geval worden gesteld dat de geheime bergplaats wordt verwijderd. Daarnaast kan bijvoorbeeld worden geëist dat een geldbedrag wordt betaald en dat de Staat van schadeclaims wordt gevrijwaard.

De aan de Staat vervallen goederen moeten door de Domeinen Roerende zaken worden verkocht. Dan kan zich een probleem voordoen ten aanzien van de staat waarin de goederen zich bevinden. Het is immers niet de bedoeling dat de goederen na de verkoop worden geleverd aan de koper, zonder dat de geheime bergplaatsen voorafgaand zijn verwijderd. U dient daarmee rekening te houden wanneer u de machtiging tot verkoop aan de Domeinen geeft.

U doet het volgende:

Vermeld de volgende voorwaarde op de machtiging tot verkoop aan de Domeinen:

De in het verkochte goed aanwezige bergplaats (volgt zo goed mogelijke omschrijving van de bergplaats) dient door de koper te worden verwijderd. Dit geschiedt bij voorkeur op de opslagplaats der Domeinen (volgt regio-eenheid van Domeinen Roerende Zaken), en wel terstond na de levering van het gekochte goed aan de koper. Een en ander dient te geschieden in overleg tussen de Domeinen en de Belastingdienst/Douane (volgt naam, adres en telefoonnummer van de betreffende regio), Domeinen neemt het initiatief tot dit overleg, zodra de naam van de koper bekend is. De verwijdering dient bovendien onder toezicht van de Belastingdienst/Douane te geschieden.

Naar boven

2.7 Het proces-verbaal

2.7.1 Algemeen

Als zich strafbare feiten hebben voorgedaan, zal dit moeten worden vastgelegd. Op basis van die vastlegging kan dan later een beslissing worden genomen omtrent een bestraffing van de gepleegde overtreding.

De vastlegging van strafbare feiten geschiedt in de vorm van een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Dit zijn geschriften die volgens de wet een bijzondere bewijskracht bezitten. De geschriften moeten dan voldoen aan een aantal wettelijke eisen. Deze eisen zullen hieronder verder worden behandeld.

Naar boven

2.7.2 Eisen proces-verbaal

Als een opsporingsambtenaar een strafbaar feit volgens de douanewetgeving constateert, dan moet daarvan zo spoedig mogelijk een proces-verbaal worden opgemaakt.
(artikel 152 Wetboek van Strafvordering)

Hierboven is al gezegd dat een proces-verbaal een bijzondere bewijskracht heeft. In artikel 344, lid 2, Wetboek van Strafvordering, staat namelijk dat de rechter een verdachte kan veroordelen enkel op grond van datgene wat in een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar staat geschreven. Het moet dan wel zo zijn dat dit "schriftelijk bewijsstuk" in de wettelijke vorm is opgemaakt (zie artikel 344, lid 1, ten 2°, Wetboek van Strafvordering). Wat de wettelijke vorm precies is, is in het Wetboek van Strafvordering verder moeilijk te vinden.

De eisen voor het opmaken van een proces-verbaal zijn:

  1. Het proces-verbaal moet persoonlijk door de ambtena(a)r(en) opgemaakt worden.

  2. Het proces-verbaal moet op ambtseed of ambtsbelofte worden opgemaakt.

  3. Het proces-verbaal moet worden ondertekend en gedagtekend.

  4. Het proces-verbaal moet redenen van wetenschap bevatten.

(artikel 153 Wetboek van Strafvordering)

Ad a. Persoonlijk door de ambtena(a)r(en) opgemaakt

Het proces-verbaal mag alleen worden opgemaakt door de ambtenaar die de feiten heeft waargenomen of bevonden of de omschreven werkzaamheden heeft verricht. Alleen hij weet wat er precies is gebeurd en kan daarover een duidelijk schriftelijk verslag doen. De ambtenaar vermeldt daarbij:

  • zijn naam;

  • zijn voornamen;

  • zijn functie;

  • zijn standplaats;

  • het nummer van zijn akte van beëdiging.

(artikel 27 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar)

Als twee of meer ambtenaren het proces-verbaal hebben opgemaakt, dan moet uit het proces-verbaal duidelijk blijken wat ieder van hen heeft waargenomen, bevonden of verricht.

Ad b. Op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt

Het proces-verbaal moet op ambtseed of ambtsbelofte worden opgemaakt. Dit moet met zoveel woorden uit het proces-verbaal blijken. Dit is voor de rechter van belang om te kunnen beoordelen of het door een bevoegd ambtenar is opgemaakt en hieraan de bijzondere bewijskracht kan worden toegekend. Een proces-verbaal moet absoluut betrouwbaar zijn. Door de eis dat een proces-verbaal op eed of belofte wordt opgemaakt, wordt dit duidelijk.

Als in een proces-verbaal zaken staan die niet waar zijn en dat is opzettelijk gedaan, dan maakt de opsteller van het proces-verbaal zich schuldig aan meineed.
(artikel 207 Wetboek van Strafrecht)

Ad c. Ondertekend en gedagtekend

Het proces-verbaal moet persoonlijk worden ondertekend en gedagtekend. Aan de hand van de dagtekening kan worden gecontroleerd of het proces-verbaal wel zo spoedig mogelijk is opgemaakt.
(artikel 153 Wetboek van Strafvordering)

De opsteller van het proces-verbaal bekrachtigt met de handtekening dat wat hij heeft geschreven.
Voordat het proces-verbaal is ondertekend, kunnen er nog wijzigingen in worden aangebracht. Deze wijzigingen moeten dan wel door de verbalisant geparafeerd worden. Als na de ondertekening en sluiting van het proces-verbaal blijkt dat er nog wijzigingen nodig zijn, dan zullen deze wijzigingen moeten worden opgenomen in een aanvullend proces-verbaal. Na sluiting van het proces-verbaal mag er dus niets meer in de tekst worden gewijzigd. In het aanvullend proces-verbaal wordt dan verwezen naar het oorspronkelijk proces-verbaal.

Naar boven

2.7.3 Procedures en ambtelijke werkzaamheden

In de volgende situaties zal er in beginsel een proces-verbaal moeten worden opgemaakt:

  • als er zich strafbare feiten hebben voorgedaan in de sfeer van de in- en/of uitvoer, waarbij fiscale of niet-fiscale belangen in het geding zijn of formaliteiten zijn overtreden;

  • als er sprake is van consumptiefraude; dit zijn overtredingen begaan in de privé-sfeer door reizigers, bemanningsleden e.d.

Een bekeuring kan dus worden ingesteld.

In de volgende gevallen is het mogelijk dat een bekeuring achterwege kan blijven:

  1. Er is sprake van een gering fiscaal belang. Een gering fiscaal belang is aanwezig als het ontdoken belastingbedrag lager is dan € 50.

  2. Er doen zich kleine verschillen voor in gehalte of hoeveelheid. Wat onder kleine verschillen wordt verstaan, leest u in de volgende tabel.

Naar boven

2.8 Opmaken Proces-verbaal

Situatie 1

Een douaneambtenaar bevindt zich in het groene kanaal van de aankomsthal van Schiphol, waar hij toezicht uitoefent op de bagage van reizigers die van buiten de Europese Unie zijn aangekomen. Een reiziger met een tas en een koffer betreedt het groene kanaal en loopt in de richting van de uitgang van de aankomsthal. Op de koffer zit een zgn. wit label, hetgeen erop duidt dat de koffer vanuit een derde land komt. De ambtenaar wil de inhoud van de tas en koffer controleren. Hij begint met de koffer. Daarin treft de douaneambtenaar zestien sloffen sigaretten aan. Dit zijn vijftien sloffen meer dan waarvoor de persoon vrijstelling heeft. Hij had die vijftien sloffen dus moeten aangeven via het rode kanaal. Vervolgens onderzoekt de ambtenaar de tas. Daarin zitten geen bijzondere goederen.

Er wordt tegen de persoon proces-verbaal opgemaakt. Pas na betaling van een geldbedrag (fiscale strafbeschikking) mag hij zijn reis vervolgen.

Situatie 2

Het vrachtschip Seaking, geladen met stukgoed, komt aan in Rotterdam en neemt ligplaats in de Waalhaven. Het schip is rechtstreeks afkomstig uit Sao Paolo (Brazilië). Het schip is vooraf geselecteerd voor een controle op verdovende middelen en sigaretten. Op de dag van aankomst gaat een ploeg van de surveillance aan boord om het schip aan onderzoek te onderwerpen. Zij willen daarbij ook in de hutten van de bemanningsleden kijken. Tijdens het onderzoek vindt een douaneambtenaar op een plafond boven een hut één kilo – vermoedelijke – cocaïne, een verdovend middel waarvan het binnen het grondgebied van Nederland brengen verboden is. Vervolgens wordt de bewoner van de hut (het bemanningslid) aan de kleding en het lichaam onderzocht. Dit levert verder niets op, evenmin als het verdere onderzoek van het schip.

Het verhaal gaat verder. De ambtenaren (die tevens BOA zijn) houden de bewoner van de hut (bemanningslid) staande op verdenking van overtreding van de Opiumwet en nemen de cocaïne in beslag. De verdachte legt een verklaring af waaruit blijkt dat hij de cocaïne moest afleveren bij een bepaalde met name genoemde persoon in Nederland. Met het oog op verder onderzoek wordt de verdachte aangehouden.

Een opsporingsambtenaar is verplicht proces-verbaal op te maken van hetgeen hij tijdens zijn opsporingswerkzaamheden heeft bevonden of vastgesteld. Het proces-verbaal heeft immers de functie van een onderzoeksverslag (artikel 152 WvSv).

Daarnaast vormt het proces-verbaal een belangrijk bewijsmiddel. Het is een ambtsedig opgemaakte verklaring van een tot opsporing van dit strafbare feit bevoegd opsporingsambtenaar. Het heeft daardoor in principe een sterke bewijskracht (artikel 344, lid 2 WvSv).

De wet bevat geen bepalingen over de vormgeving van het proces-verbaal. Iedere dienst heeft in principe een of meer eigen modellen, al naar gelang behoefte en werkwijze.

Naar boven

2.8.2 Het proces-verbaal douane

Voor de douanedelicten maakt de douane (in principe) gebruik van de applicatie DFB (Douane Fraude Bestrijding). Hierin zijn modellen ontwikkeld voor de verschillende processen-verbaal, zoals

  • proces-verbaal van bevinding en overdracht;

  • proces-verbaal van verhoor;

  • proces-verbaal in rechte.

Daarnaast zijn in het Handboek VGEM voor bepaalde VGEM-delicten afwijkende formulieren voor het opmaken van proces-verbaal voorgeschreven. Deze zijn ontwikkeld in overleg met de verantwoordelijke ministeries en/of de parketten van het Openbaar Ministerie. Ook lokaal kunnen, om reden van efficiëncy of anderszins, afwijkende (meestal verkorte) PV’s worden gebruikt. Hierop wordt in dit boek niet ingegaan. Indien u een DFB-proces-verbaal kunt schrijven, kunt u ook met afwijkende vormen uit de voeten.

Bij een proces-verbaal zijn vaak bijlagen gevoegd.

Naar boven

2.9 Gebruik van Douane Fraude Bestrijding: standaard-werkwijze

Bij het constateren van een strafbaar feit worden de gegevens met betrekking tot dat strafbare feit ingebracht in de applicatie Douane Fraude Bestrijding (DFB). DFB presenteert daarvoor de nodige invulschermen die gevuld moeten worden. Vervolgens kunnen met behulp van DFB verschillende vervolgstappen worden gedaan, zoals:

  • het aanmelden van het strafbare feit (conform Protocol AAFD);

  • het opleggen van een bestuurlijke boete (indien van toepassing);

  • het opmaken van een proces-verbaal met het oog op het uitvaardigen van een fiscale strafbeschikking;

  • het opmaken van een proces-verbaal (PV in rechte) dat zal worden doorgezonden aan de officier van justitie met het oog op vervolging.

Het ‘PV in rechte’ is het meest uitgebreide proces-verbaal. Hierin kan het hele gebeuren, van controle tot en met (in voorkomend geval) aanhouding, voorgeleiding en verhoor, worden opgenomen.

Naar boven

2.9.1 Het invullen van DFB

Bij het invullen van de schermen van DFB met het oog op het produceren van een proces-verbaal kan voor een deel gebruik worden gemaakt van standaardteksten voor (binnen de desbetreffende regio) veel voorkomende strafbare feiten. Denk bijvoorbeeld aan namaakgoederen in reizigersbagage of medicijnen in koerierszendingen. Door de desbetreffende tekstblokken aan te klikken worden zij automatisch in het proces-verbaal opgenomen. Andere gegevens worden gepresenteerd en kunnen met ja/nee worden beantwoord. Bijvoorbeeld: is de cautie gegeven?

Andere gegevens worden (voorzover beschikbaar) rechtstreeks uit de douanebestanden, zoals Beheer van Relaties, gehaald, zoals de gegevens van de verbalisant en de verdachte.

DFB genereert een compleet proces-verbaal in de vorm van een Word-document, opgemaakt in het vastgestelde standaard-model, dat vervolgens kan worden uitgeprint. Hierin zijn de door de opsporingsambtenaar ingebrachte c.q. door het systeem opgehaalde gegevens verwerkt. Het Word-document wordt door de opsporingsambtenaar ondertekend. Daarmee ligt het ambtsedig proces-verbaal voor hem/haar. Op dezelfde manier worden de kennisgeving van inbeslagneming en het bewijs van ontvangst geproduceerd.

Tenslotte moet worden vermeld dat voor bepaalde (VGEM-)delicten in overleg met de verantwoordelijke ministeries en/of de parketten van het Openbaar Ministerie afwijkende modellen in veelal vereenvoudigde vorm, zijn ontwikkeld, die niet in DFB zijn opgenomen. Zie hiervoor met name het Handboek VGEM.

Naar boven

2.10 Het proces-verbaal in rechte

Zoals hiervoor al aangegeven, bedoelen we met het PV in rechte het proces-verbaal dat bedoeld is om te worden ingezonden aan de officier van justitie met het oog op het instellen van vervolging.

Een proces-verbaal moet voldoen aan de eisen van het Wetboek van strafvordering. Daarnaast kunnen ook de rechter en de officier van justitie eisen stellen aan de opmaak van het proces-verbaal. Denk aan leesbaarheid, volledigheid, eenduidigheid, enz. Dit laatste wordt ook wel aangeduid met de uitdrukking: het proces-verbaal moet de toets der kritiek van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht kunnen doorstaan.

Naar boven

2.10.1 Voorblad proces-verbaal

Het eigenlijke proces-verbaal, zoals dat in DFB wordt gebruikt, wordt voorafgegaan door een voorblad. Dit bevat de belangrijkste informatie, zoals de gegevens van de verdachte, een omschrijving van het strafbare feit, de eventuele inbeslaggenomen voorwerpen alsmede een overzicht van de bij het proces-verbaal gevoegde bijlagen.

Het eigenlijke proces-verbaal

Daarna volgt het eigenlijke proces-verbaal, waarin alle relevante feiten en omstandigheden, verrichte handelingen en toegepaste dwangmiddelen zo volledig mogelijk worden beschreven.

Een en ander wordt hierna verder uitgewerkt. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij DFB.

Naar boven

2.11 Het voorblad

Op het voorblad van het proces-verbaal in rechte worden de volgende gegevens vermeld.

Kantoorgegevens

Deze staan links bovenaan en worden automatisch door DFB gegenereerd. Vermeld worden (in ieder geval):

  • Belastingdienst/ Douane + kantoor waar u werkt;

  • het centraal postadres van de douane (Heerlen).

Proces-verbaalnummer

Dit staat rechts bovenaan en wordt automatisch door DFB gegenereerd.

Het nummer is opgebouwd uit:

  • jaartal;

  • organisatiecode;

  • volgnummer.

(Daarnaast kunnen ook een dossiernummer en een parketnummer zijn vermeld; hierop wordt niet verder ingegaan.)

Verdachte

Hier komen (in ieder geval) de volgende gegevens van de verdachte:

  • Naam;

  • Voorna(a)m(en);

  • Geboortedatum;

  • Geboorteplaats en land;

  • Nationaliteit;

  • Adres/postcode/woonplaats/gemeente/land.

   

OI-code: 8523

Belastingdienst/ Douane kantoor Roosendaal

Postbus 3070

6401 DN Heerlen

Voorblad Proces-verbaal

Proces-verbaal nummer

2014-0142-00472

Verdachte:

Naam: Timosj

Voorna(a)m(en): Alexander

Geboortedatum: 29 januari 1953

Geboorteplaats: Moermansk (Rusland)

Nationaliteit: Russische

Adres: Petrov-avenue 107

Postcode/woonplaats: Sint Petersburg

Land: Rusland

Verdacht van:

Overtreding van artikel 36bis en 40 Communautair douanewetboek (Verordening(EEG) 2913/92) en artikel 186 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (Verordening(EEG) 2454/93), in verband met het niet doen van een summiere aangifte en het niet aanbrengen van op het douanegebied van de Europese Unie binnengebrachte en overeenkomstig artikel 38 en 39 van deze verordening bij een douanekantoor gebrachte goederen, en

het niet dan wel onjuist doen van een summiere aangifte voor tijdelijke opslag,

Strafbaar gesteld in artikel 10:1 en 10:5 Algemene douanewet.

Plaats en tijd:

Plaats: Vlissingen (gemeente Vlissingen)

Straat: Handelskade-Oost

Locatie: Sloehaven, openbare weg, ter hoogte van pier 9 en 10 en het bij pier 9 aangemeerde motorschip Anatevka Poetina

Datum gepleegd: 18 februari 2014

Dag geconstateerd: dinsdag

Datum geconstateerd: 18 februari 2014

Tijdstip geconstateerd: 5.30 uur en 8.30 uur

Inbeslagneming:

Aantal/dimensie/Omschrijving:

  • 300.000 stuks sigaretten, verpakt in 50 colli, 30 sloffen per collo, op de verpakkingen voorzien van het merk L&M, niet voorzien van Nederlandse accijnszegels;

  • 1 stuks bescheid, zijnde een in het Russisch gestelde brief.

Bijlagen:

  1. Bescheid, zijnde een in het Russisch gestelde brief

  2. Kopie-bewijs van ontvangst van inbeslaggenomen voorwerpen

  3. Ontvangstbewijs van overname van inbeslaggenomen voorwerpen

  4. Kopie-controle-opdracht nummer DFC 345

  5. Kopie paspoort van verdachte, afgegeven door de gemeente Sint Petersburg op 13 december 2011, nummer RR11/2468SP, met goedgelijkende pasfoto

  6. Print uit DouaneManifest (Binnenbrengen) met betrekking tot de Anatevka Poetina

  7. Kopie-machtiging tot binnentreden

  8. Kopie-verslag van binnentreden

  9. Afstandsverklaring van inbeslaggenomen voorwerpen

Verdacht van

Hier wordt vermeld:

  • het vermoedelijk overtreden artikel (normartikel);

  • het artikel waarin de overtreding strafbaar gesteld is (strafartikel); en

  • een omschrijving van de strafbare handeling.

Plaats en tijd

Als plaats wordt vermeld:

  • de plaatsnaam en in voorkomend geval de gemeente;

  • postcode en straat;

  • de locatie (bijvoorbeeld: douane-entrepot c.q. openbare weg).

Als tijd wordt vermeld:

  • datum waarop het strafbare feit vermoedelijk is gepleegd;

  • dag, datum en tijd waarop het feit is geconstateerd.

Inbeslagneming

Hier worden vermeld:

  • aantal;

  • dimensie (bijvoorbeeld stuks, colli, paar);

  • nauwkeurige omschrijving van de inbeslaggenomen voorwerpen.

Bijlagen

Hier worden vermeld de bij het proces-verbaal gevoegde bijlagen. De bijlagen worden genummerd en omschreven.

Hierna kunt u een voorbeeld van een compleet proces-verbaal lezen. In deze paragraaf volgt het voorblad. In de volgende paragraaf staat het eigenlijke proces-verbaal.

Voorbeeld: Voorblad proces-verbaal

Naar boven

2.12 Het eigenlijke proces-verbaal

Na het voorblad volgt het eigenlijke proces-verbaal, dat ook altijd aanvangt met het woord Proces-verbaal.

Daarna komen de volgende rubrieken (eerste gedeelte).

Naar boven

2.12.1 Verbalisanten

Hierin komen de gegevens van de verklarende verbalisant(en), te weten:

  • volledige voorna(a)m(en) en achternaam;

  • hoedanigheid van ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane (wettelijke omschrijving ingevolge de Algemene douanewet);

  • standplaats;

  • hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar domein VI Generieke Opsporing en BOA-aktenummer.

Indien het proces-verbaal door meer dan één verbalisant wordt opgemaakt, komen hier de gegevens van elke verbalisant afzonderlijk. Tevens geven zij aan dat ieder verklaart voor zover het hem betreft. Dit houdt in dat uit alles wat in het het proces-verbaal wordt beschreven duidelijk moet blijken op welke verbalisant dit betrekking heeft. Anders gezegd: wie wat gedaan heeft; wie waarvoor verantwoordelijk is.

   

OI-code: 8523

Belastingdienst/ Douane kantoor Roosendaal

Postbus 3070

6401 DN Heerlen

Proces-verbaal

Proces-verbaal nummer

2014-0142-00472

Verbalisanten:

Wij ondergetekenden, Felix Mendelszoon en Robert Schoenman, ambtenaren van de Belastingdienst, bevoegd inzake douane, tevens vuurwapenbevoegd, standplaats Belastingdienst/Douane Roosendaal, team fysiek toezicht Vlissingen 1, Duitslandweg 1, 4389 PJ Ritthem, gemeente Vlissingen, en tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein VI Generieke Opsporing, BOA-aktenummers 101774/1 onderscheidenlijk 5124773/0,

Verklaren, elk voor zover het ons betreft, het volgende.

Plaats en tijd:

Plaats: Vlissingen (gemeente Vlissingen)

Straat: Handelskade-Oost

Locatie: Sloehaven, openbare weg, ter hoogte van pier 9 en 10 en het bij pier 9 aangemeerde motorschip Anatevka Poetina

Datum gepleegd: 18 februari 2014

Dag geconstateerd: dinsdag

Datum geconstateerd: 18 februari 2014

Tijdstip geconstateerd: 5.30 uur en 8.25 uur

Omschrijving feiten:

Op dinsdag 18 februari 2014 omstreeks 5.30 uur, arriveerden wij, in dienst binnen ons ambtsgebied en beiden gekleed in douane-uniform, met een als zodanig herkenbare dienstauto op de Handelskade-Oost, ter hoogte van pier 9, te Vlissingen, zijnde openbare weg, in de nabijheid van een aldaar aangemeerd motorschip. Wij zagen dat op de achtersteven van het schip de naam Anatevka Poetina stond.

De aanleiding was een zojuist door ons via de regiekamer ontvangen controle-opdracht nummer DFC 345, voor het verrichten van een controle bij genoemd schip, gelegen aan de Handelskade van de Sloehaven te Vlissingen, naar aanleiding van een melding van de havenmeester dat er sprake zou zijn van het lossen van goederen door twee personen vanuit dit schip in een op de kade staand wit vrachtbusje.

Controle-opdracht nummer DFC 345 is als bijlage 4 bij dit proces-verbaal gevoegd.

Op plaats en tijd voornoemd zagen wij door het licht van een aanwezige lantarenpaal, een wit vrachtbusje, op de kade in de nabijheid van de gangway van genoemd schip staan en twee ons onbekende personen, elk met een doos in de handen, vanaf het schip naar het busje lopen. Wij zagen dat een van de mannen de linker schuifdeur van het busje opende en dat beide mannen de dozen in het busje deponeerden.

Wij zagen dat, toen wij tot op naar schatting dertig meter genaderd waren, één persoon, lang van postuur en gekleed in een rode trui, het schip oprende en verdween, en de andere persoon, zijnde degene die de schuifdeur had geopend, de schuifdeur sloot, in de bus stapte en met hoge snelheid wegreed.

Wij zagen dat het busje ongeveer 50 meter verderop op Handelskade-Oost ter hoogte van pier 10, tegen een betonnen paal tot stilstand kwam. Wij hoorden een luide knal. Wij zagen de persoon die het busje bestuurde uitstappen en lopend verdwijnen.

Wij zijn naar het meergenoemde busje toegereden. Wij zagen dat het busje van het merk Mercedes Vito was, voorzien van kenteken 51-BVR-2.

Ik, verbalisant Schoenman, heb de bewuste linker schuifdeur geopend. Wij zagen en telden in de laadruimte twintig bruingekleurde dozen, zonder opschriften, en dichtgeplakt met bruin tape.

Wij hebben ieder een doos (in totaal dus twee dozen) geopend en gezien dat zich daarin verpakkingen bevonden, naar het uiterlijk te oordelen sloffen sigaretten, voorzien van het beeldmerk L&M.

Wij hebben uit beide dozen ieder een slof geopend en gezien dat zich daarin, naar het uiterlijk te oordelen, pakjes sigaretten, voorzien van het beeldmerk L&M, bevonden.

Wij hebben uit beide sloffen ieder een pakje geopend, en hebben gezien dat zich daarin sigaretten bevonden.

Door telling hebben wij vastgesteld dat de inhoud van elk van beide dozen bestond uit 30 sloffen, dat een slof 10 pakjes omvatte en een pakje 20 sigaretten.

Tevens hebben wij gezien dat deze pakjes niet voorzien waren van accijnszegels.

Met het oog op nader onderzoek namen wij de aangetroffen dozen met hun inhoud in beslag en hebben op mijn, verbalisant Mendelszoon, verzoek enkele collega’s deze opgehaald en overgebracht naar het douanekantoor voor nader onderzoek.

Wij hebben het busje nader onderzocht; hierbij werden geen relevante zaken gevonden. Vervolgens heb ik, verbalisant Mendelszoon, na contact met de meldkamer te horen gekregen dat de politie het busje voor nader onderzoek zou overnemen. Hierna verschenen twee politieambtenaren van politie Zeeland West-Brabant, die het busje voor nader onderzoek hebben afgevoerd.

Op kantoor hebben wij de door ons inbeslaggenomen voorwerpen nader onderzocht door het steekproefsgewijs openen van vijf dozen op de wijze als boven beschreven. Wij zagen dat de inhoud daarvan overeenkwam met de eerder bevonden inhoud.

Bij dit onderzoek zag ik, verbalisant Schoenman, in een door mij geopende doos tussen de sloffen een beschreven papier, waarvan ik de inhoud niet kon lezen. Ik gaf het stuk aan verbalisant Mendelszoon.

Ik, verbalisant Mendelszoon, beheers het Russisch enigszins in woord en geschrift. Daardoor stelde ik vast dat het mij door verbalisant Schoenman ter hand gestelde geschrift een in het Russisch gestelde brief is. Ik las hierin, door mij vertaald, het volgende:

“Sint Petersburg, 4 februari 2014,

Beste broeder, bijgaande sigaretten, 300.000 stuks, verpakt in 50 dozen zoals deze. Ik stuur ze je toe via A.T. van de A.P. Betaal A.T. voor zijn diensten 200 Euro.

Broederlijke groeten, W.”

Ik, verbalisant Mendelszoon, heb deze brief in beslag genomen en als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.

Ik, verbalisant Mendelszoon, heb het bij de douane in gebruik zijnde systeem DouaneManifest Binnenbrengen met betrekking tot de Anatevka Poetina geraadpleegd. Hierbij heb ik vastgesteld dat het schip op dinsdag 18 februari 2014 rechtstreeks uit Sint Petersburg is binnengekomen, dat de kapitein van de Anatevka Poetina, Alexander Timosj heet, en dat in aangiftegegevens geen sprake is van (120.000 of 300.000) sigaretten als lading.

Tevens heb wij, Mendelszoon en Schoenman, aan de hand van de gebruikte initialen het vermoeden ontleend dat deze corresponderen met de naam van kapitein respectievelijk het schip.

Na overleg met de boete-fraudecoördinator/ contactambtenaar van Douane Eindhoven, en in diens opdracht hebben wij ons, met het oog op nader onderzoek naar sigaretten, op dinsdag 18 februari 2014 omstreeks 8.15 uur aan boord van de Anatevka Poetina gemeld bij de hut van de kapitein.

Bij het opengaan van de deur van de kapiteinshut zagen wij een lange persoon in de deuropening verschijnen, gekleed met een rode trui. Naar aanleiding hiervan rees bij ons het vermoeden dat dit de persoon was die wij heden ochtend op de loopplank hadden gezien.

Wij hoorden dat de persoon zich in de Engelse taal voorstelde als de kapitein en ons vroeg wat wij wilden.

Tevens zagen wij achter deze persoon in het gangpad een aantal dozen staan, gelijkend op de eerder inbeslaggenomen dozen.

Alle verdere communicatie geschiedde in het Engels, een taal die wij, verbalisanten, beiden beheersen. Wij hebben ons ervan vergewist dat vorenbedoelde persoon deze taal eveneens voldoende beheerst.

Wij hebben ons gelegitimeerd, doel van binnentreden meegedeeld, te weten het onderhavige onderzoek, en gevraagd om toestemming tot binnentreden.

Wij hoorden dat de persoon ons de toestemming weigerde. Daarop heb ik, verbalisant Mendelszoon, hem een aan mij verstrekte geldige machtiging tot binnentreden getoond, afgegeven door W.F. Frederiks, inspecteur van politie, tevens hulpofficier van justitie.

Een kopie van de machtiging is bijgevoegd als bijlage 7. Hierna zijn wij alsnog binnengetreden.

Wij hebben de in het gangpad staande dozen onderzocht en tevens door zoekend rondkijken vastgesteld dat zich overigens geen soortgelijke dozen in de hut bevonden.

Wij hebben door telling vastgesteld, dat sprake is van dertig dozen sigaretten en, zulks na het openen van één doos; daaruit één slof, daaruit één pakje, gezien en vastgesteld dat de inhoud bestond eveneens bestond uit sigaretten, niet voorzien van accijnszegels en qua hoeveelheid en uiterlijke kenmerken overeenkomend met de eerder onderzochte dozen.

Desgevraagd verklaarde de persoon tegenover ons voor de sigaretten niet over douane- of accijnsdocumenten te beschikken.

Van het binnentreden hebben wij een verslag gemaakt. Dit verslag hebben wij op dinsdag 18 februari 2014 naar bovengenoemde hulpofficier en naar de officier van justitie van het parket Middelburg gezonden.

Strafbare feiten:

Naar aanleiding van alle bovenstaande bevindingen hebben wij, verbalisanten Mendelszoon en Schoenman, de persoon aangemerkt als verdachte in verband met vermoedelijke overtreding van artikel 36bis en 40 Communautair douanewetboek (Verordening(EEG) 2913/92) en artikel 186 van de Toepassingsverordening Communautair douanewetboek (Verordening(EEG) 2454/93), in verband met het niet doen van een summiere aangifte en het niet aanbrengen van op het douanegebied van de Europese Unie binnengebrachte en overeenkomstig artikel 38 en 39 van deze verordening bij een douanekantoor gebrachte goederen, en

het niet dan wel onjuist doen van een summiere aangifte voor tijdelijke opslag,

Strafbaar gesteld in artikel 10:1 en 10:5 Algemene douanewet.

Ik, verbalisant Mendelszoon, heb dit aan de verdachte medegedeeld met behulp van een tolk Engels-Nederlands met tolkennummer 2582, via de tolkentelefoon.

Om in het vervolg van het proces-verbaal de lezer duidelijk te maken welke handeling door welke verbalisant is verricht, kunt u de verbalisanten hier definiëren als ‘eerste verbalisant’, ‘tweede verbalisant’ enzovoort. U kunt er ook voor kiezen de desbetreffende verbalisant steeds bij name te noemen.

Plaats en tijd

Hier worden om praktische redenen nogmaals de gegevens inzake plaats en tijd weergegeven, zoals reeds vermeld op het voorblad.

Omschrijving feiten

Dit is het gedeelte waarin de verbalisant(en) alle door hem/hen gedane waarnemingen en verrichte werkzaamheden vermeldt/vermelden, die hem/hun aanleiding geven tot het ontstaan van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Alle bestanddelen en elementen van het vermoedelijk gepleegde strafbare feit moeten in dit gedeelte (zoveel mogelijk) aan de orde komen. De zeven gouden W’s vormen hierbij een belangrijke leidraad.

Maak een begin met enkele inleidende gegevens. Noem plaats en tijdstip waarop u zich bij aanvang van uw onderzoek bevond, of u wel of niet gekleed was in uniform (en dus wel of niet herkenbaar als douaneambtenaar), met welke werkzaamheden u was belast en wat de aanleiding was van uw onderzoek (bijvoorbeeld een controle-opdracht).

De verbalisant moet duidelijk aangegeven wat hij zelf heeft waargenomen of ondervonden en wat hem door anderen, zoals getuigen, is meegedeeld. Bij de beschreven bevindingen moet steeds nauwkeurig worden aangegeven hoe de ambtenaar aan de bevindingen is gekomen: de redenen van wetenschap (artikel 153 WSv). Voorbeelden hiervan zijn: ik zag; ik telde (wanneer aantallen moeten worden vastgesteld); ik las; ik rook; door middel van een verrekijker; door middel van die en die analyseapparatuur (bijvoorbeeld een testkit); door het openen van verpakkingen, enz. Het gebruiken van neutrale woorden als 'constateren', 'bevinden' of vervoegingen hiervan wordt sterk afgeraden en op het examen fout gerekend. Met het formuleren van redenen van wetenschap begint u meteen al in de controlefase, bijvoorbeeld: ik zag (of las) in het fycoformulier dat de controleopdracht betrekking had op... Of: ik las in de aangifte dat het aantal colli 250 bedroeg.

Enkele belangrijke aanwijzingen voor het schrijven:

  • schrijf het proces-verbaal in de eerste persoon enkelvoud of (in voorkomend geval) meervoud, u schrijft over uzelf. Schrijf dus nooit in de derde persoon (“Verbalisant liep” moet zijn: “Ik, verbalisant liep”); dit levert op het examen een onvoldoende op!

  • geef bij meerdere verbalisanten duidelijk aan wie wat gedaan heeft, hetzij door te werken met eerste, tweede verbalisant (ik, tweede verbalisant,), hetzij door de verbalisant aan te duiden met de achternaam (ik, verbalisant Pietersen,). Indien alle verbalisanten een werkzaamheid gezamenlijk verrichten, kan worden volstaan met ‘wij’ of ‘wij, verbalisanten,’;

  • duid een verbalisant nooit uitsluitend aan met de voornaam (ik, Jan,….ik, Piet,…..; ik, Jan zei tegen mijn collega Piet:….); ook dit betekent op het examen een onvoldoende!

  • schrijf in de verleden tijd; de gebeurtenissen liggen immers in het (recente) verleden; gebruik van de tegenwoordige tijd betekent op het examen puntenaftrek!

  • indien het proces-verbaal door meerdere verbalisanten wordt opgemaakt, moet iedere verbalisant zijn eigen verrichtingen beschrijven. Schrijf dus nooit over elkaar. Bijvoorbeeld: “Ik, verbalisant zag dat het testbuisje blauw kleurde en mijn collega-verbalisant zag het ook.” Ook dit levert op het examen een onvoldoende op! (N.B. dit is anders indien een andere verbalisant zijn eigen proces-verbaal of verklaring schrijft, bijvoorbeeld een ingeschakelde vraagbaak. Het is ook anders indien een bevoegd opsporingsambtenaar (BOA) een (controle-)activiteit verricht samen met een niet-BOA. In dat geval mag de niet-BOA uiteraard geen PV opmaken en moet de BOA ook diens werkzaamheden beschrijven.)

Strafbare feiten

Hier wordt vermeld welk(e) strafbare feit(en), gelet op het hiervoor weergegeven onderzoek, vermoedelijk zijn gepleegd alsmede dat hiervan aan de verdachte (indien hiervan sprake is) mededeling is gedaan. De verdachte heeft er recht op te weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht. Dit staat bijv. met zoveel worden in artikel 6 EVRM en in het nieuwe artikel 27c WvSv (per 1-1-2015).

Indien de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, moet de mededeling worden gedaan met behulp van een beëdigde tolk (al dan niet bet behulp van de telefoon: de tolkentelefoon). De verdachte moet immers in een taal die hij begrijpt, worden geïnformeerd over de beschuldiging die tegen hem wordt ingebracht (de verdenking). Zie artikel 6, lid 3 EVRM.

Hierna vervolgen we ons voorbeeld-proces-verbaal. Nu volgt het eerste gedeelte daarvan. Dit gedeelte eindigt bij het moment van de sfeerovergang: het ontstaan van het redelijk vermoeden van een strafbaar feit en het aanmerken van een of meer personen als verdachte.

Proces-verbaal (vervolg)

Nadat het ontstaan van het redelijk vermoeden van een strafbaar feit en het aanmerken van een of meer personen als verdachte is beschreven wordt het proces-verbaal vervolgd met de beschrijving van de verdachte en het verdere strafrechtelijke onderzoek. Dit wordt verwerkt in de volgende rubrieken.

Opmerking

Al naar gelang het geval kunnen bepaalde rubrieken worden overgeslagen.

Verdachte

Hier wordt vermeld dat –en op welke datum/tijdstip- de verdachte is staande gehouden (het dwangmiddel bedoeld in artikel 52 WvSv) teneinde hem naar zijn identiteitsgegevens (naam enz.; zie artikel 27a, lid 1 WvSv) te vragen voor de vaststelling van zijn identiteit. U moet uitdrukkelijk naar deze identiteitsgegevens vragen. U mag dus niet volstaan met het overschrijven van de gegevens uit een identiteitsbewijs. U vermeldt de door de verdachte opgegeven gegevens in het proces-verbaal.

Opmerking

  • In principe plaatst DFB hier dezelfde identiteitsgegevens als op het voorblad. U moet er dus op toezien dat, indien de verdachte gegevens verstrekt die later vals blijken te zijn, de valse gegevens hier worden vermeld! Op het voorblad staan dan wel de correcte gegevens.

  • Strikt genomen behoort nationaliteit niet in dit rijtje thuis. Artikel 27a WvSv vermeldt dit gegeven immers niet.

Tevens wordt onder dit kopje aangegeven of en zo ja, u voor de controle van de opgegeven identiteitsgegevens, ter plekke de inzage van een geldig identiteitsbewijs hebt gevorderd (paspoort, rijbewijs, Nederlandse identiteitskaart).

Omschrijf het geraadpleegde identiteitsbewijs zo nauwkeurig mogelijk. Vermeld hierbij:

  • soort identiteitsbewijs;

  • nummer;

  • datum van afgifte;

  • instantie van afgifte;

  • of de foto goedgelijkend is.

Voeg (zeker bij niet-ingezetenen) zo mogelijk een kopie van het identiteitsbewijs bij het proces-verbaal.

Daarnaast controleert u de identiteit van Nederlandse ingezetenen ook aan de hand van de Basisregistratie Personen (BRP). U vraagt de gegevens op uit BRP. Betreft de verdachte een Nederlandse rechtspersoon dan vraagt u daarvan de gegevens op uit het handelsregister van de kamer van koophandel. U voegt het uittreksel uit de BRP c.q. uit het handelsregister als bijlage bij het proces-verbaal.

Verhoor

Indien de verdachte een verhoor wordt afgenomen direct na de identiteitsvaststelling, komen hier de volgende gegevens te staan:

  • de verhorende ambtena(a)r(en);

  • of/dat de cautie is gegeven;

  • de wijze van weergeven van de verklaring (woordelijk of zakelijk);

  • de verhoordatum, aanvang verhoor en einde verhoor;

  • de door verdachte afgelegde verklaring (waar schuld wordt bekend zoveel mogelijk in de eigen bewoordingen van de verdachte);

  • de taal waarin de verklaring is afgelegd en (indien het een persoon betreft die het Nederlands niet beheerst, wordt voor het verhoor gebruik gemaakt van een beëdigde tolk, al dan niet met behulp van de tolkentelefoon (artikel 29a WvSv); in het proces-verbaal of de concept-verklaring schrijft u de Nederlandse tekst op zoals deze door de tolk is vertaald);

  • of de door de ambtena(a)r(en) in concept opgemaakte verklaring (de concept-verklaring) door de verdachte is gelezen (of aan hem is voorgelezen), of hij daarin heeft volhard (verklaard dat de concept-verklaring een juiste weergave is van wat hij heeft verklaard), of hij heeft getekend en, zo niet, waarom niet.

Aanhouding

Indien de verdachte wordt aangehouden (wat meestal niet het geval is) wordt weergegeven:

  • de reden van aanhouding;

  • dag/datum en tijdstip van aanhouding;

  • dag/datum en tijdstip aankomst op plaats van voorgeleiding;

  • de omschrijving plaats van voorgeleiding (bijv. politiebureau).

Tevens wordt vermeld of/dat de verdachte is medegedeeld dat hij recht heeft op consultatiebijstand door een raadsman, of hij daarvan gebruik maakt en, zo ja, of de piketcentrale is gebeld, en op welk tijdstip.

Voorgeleiding
  • dag/datum en tijdstip van voorgeleiding;

  • de (hulp)officier aan wie is voorgeleid.

Tevens wordt vermeld of/dat de (hulp)officier zich ervan heeft vergewist dat de verdachte op zijn recht van consultatiebijstand is gewezen, alsmede het verdere verloop van deze consultatiebijstand.

(Vervolg)-verhoor

Indien de (hulp)officier de opsporingsambtena(a)r(en) toestemming geeft voor een (nader) verhoor, volgen hier de reeds hiervoor onder Verhoor genoemde gegevens. In voorkomend geval wordt ook hier een beëdigd tolk ingeschakeld.

Inbeslagneming/inbewaringneming

Hier worden nogmaals de voorwerpen vermeld die reeds op het voorblad onder Inbeslagneming staan vermeld. Verder wordt aangegeven:

  • dat een bewijs van ontvangst is afgegeven aan degene onder wie in beslag genomen is; zo niet, vermelden waarom niet;

  • dat een kennisgeving van inbeslagneming (KvI) is opgemaakt (deze wordt niet als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd, maar volgens artikel 94, lid 3 WvSv en overeenkomstig de richtlijnen van het college van PG’s, afzonderlijk ingezonden; volgens genoemd artikel geschiedt de inzending aan de hulpofficier van justitie; in de douanepraktijk geschiedt de inzending aan het parket van het Openbaar Ministerie (voor wat betreft niet-fiscale delicten) of aan de boete-fraudecoördinator/ contactambtenaar douane, voor wat betreft douane- en fiscale delicten;

  • in voorkomend geval dat de beslagene afstand heeft gedaan;

  • dat de voorwerpen zijn gewaarmerkt;

  • aan wie de voorwerpen zijn overgedragen ter bewaring.

Ondertekening

Hier volgt de afsluiting van het proces-verbaal. Vermeld worden:

  • de namen van de verbaliserend ambtena(a)r(en) (voornamen mogen in de vorm van initialen);

  • dat zij het proces-verbaal sluiten (dus: afsluiten) en tekenen;

  • plaats van tekenen (geografische plaatsnaam/ gemeente);

  • datum van tekenen;

  • de handtekening(en).

Hieronder volgt het tweede gedeelte van het voorbeeld proces-verbaal. Hierin worden de hiervoor behandelde rubrieken (voor zover van toepassing) verwerkt.

Voorbeeld proces-verbaal (vervolg)
 

Verdachte:

Ik, verbalisant Mendelszoon, heb de verdachte meegedeeld dat hij door mij was staande gehouden en ik heb hem vervolgens gevraagd naar zijn persoonsgegevens.

Tijdstip staandehouden: dinsdag 18 februari 2014 op of omstreeks 8.45 uur.

De verdachte verklaarde te zijn:

Naam: Timosj

Voorna(a)m(en): Alexander

Geboortedatum: 29 januari 1953

Geboorteplaats: Moermansk (Rusland)

Adres: Petrov-avenue 107

Postcode/woonplaats: Sint Petersburg

Land: Rusland

Ik heb de juistheid van deze gegevens gecontroleerd aan de hand van een door verdachte overgelegd paspoort afgegeven door de gemeente Sint Petersburg op 13 december 2011, nummer RR11/2468SP, met goedgelijkende pasfoto.

Verhoor:

Wij, verbalisanten Mendelszoon en Schoenman, hebben de verdachte vervolgens een verhoor afgenomen met behulp van de hiervoor genoemde beëdigde tolk.

Nadat ik, verbalisant Mendelszoon, de verdachte had medegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, verklaarde hij tegenover ons, zakelijk weergegeven, als volgt:

“Ik wil geen verklaring afleggen over deze sigaretten. Ik weet niets over een eerder door u aangetroffen zending sigaretten. Op uw vraag waar ik mij vanmorgen omstreeks 5.30 uur bevond, verklaar ik dat ik de afgelopen nacht mijn hut niet heb verlaten en dat ik mij om 5.30 uur vanmorgen niet op de gangway bevond.”

Ik, verbalisant Mendelszoon, heb de verklaring met behulp van de tolk aan verdachte voorgelezen. Verdachte heeft in zijn verklaring volhard en deze in concept ondertekend.

Aanvang verhoor: dinsdag 18 februari 2014 om 8.50 uur

Einde verhoor: dinsdag 18 februari 2014 om 8.55 uur.

Aanhouding:

Met het oog op nader onderzoek, mede gelet op onze twijfel over de juistheid van de door de verdachte afgelegde verklaring, heb ik, verbalisant Mendelszoon, de verdachte op dinsdag 18 februari 2014 om 9.00 uur medegedeeld dat hij door ons is aangehouden.

Op genoemd tijdstip heb ik, verbalisant Mendelszoon, de verdachte medegedeeld dat hij recht heeft op consultatie door een raadsman. Verdachte heeft verklaard van dit recht gebruik te willen maken. Op dinsdag 18 februari 2014 om 9.10 uur heb ik de piketcentrale te Middelburg telefonisch verzocht een raadsman ter beschikking te stellen.

Met onze dienstauto hebben wij de verdachte overgebracht naar het bureau van politie te Vlissingen, Michiel de Ruyterweg 19, alwaar wij verdachte op dinsdag 18 februari 2014 om 9.45 uur hebben binnengebracht.

Voorgeleiding:

Op dinsdag 18 februari 2014 om 10.15 uur hebben wij de verdachte voorgeleid aan W.F. Frederiks, inspecteur van politie, tevens hulpofficier van justitie. In ons bijzijn heeft deze zich er bij de verdachte van vergewist dat hem op zijn consultatierecht was gewezen en dat verdachte van dit gebruik wenste te maken.

Verhoor:

Na beëindiging van de consultatie om 11.30 uur en nadat genoemde hulpofficier de verdachte aan ons ter beschikking had gesteld voor een nader verhoor, hebben wij, verbalisanten Mendelszoon en Schoenman, de verdachte een verhoor afgenomen. De verdachte gaf te kennen in het Russisch te willen verklaren. Omdat de hulpofficier bij voorgeleiding had vastgesteld dat de verdachte het Engels voldoende beheerst, heeft het verhoor plaatsgevonden met behulp van de reeds eerder genoemde beëdigd tol Engels-Nederlands, tolkennummer 2582 via de tolkentelefoon, nadat genoemde hulpofficier van justitie had vastgesteld dat niet binnen 6 uur een tolk op de plaats van verhoor beschikbaar was.

Nadat ik, verbalisant Mendelszoon, de verdachte had medegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn. Daarna verklaarde verdachte tegenover ons, zakelijk weergegeven, als volgt:

“Ik bevond mij vanmorgen inderdaad op de gangway. Mijn eerdere verklaring is onjuist. Ik had opdracht van een relatie in Sint Petersburg om de door u aangetroffen dozen aan de chauffeur van het door u aangetroffen bestelbusje af te geven tegen een beloning van 200 euro. Die heb ik niet gekregen omdat hij er opeens vandoor ging toen jullie eraan kwamen. Daardoor is een deel van de sigaretten in mijn hut blijven staan. Ik ken de chauffeur niet. Ik herkende hem aan een codewoord. Dat luidde: “Wladiwostok”. De naam van mijn opdrachtgever wil ik niet verraden. Over een brief weet ik helemaal niets. Ik heb alleen een mondelingen opdracht. U zegt dat ik de belastingwet heb overtreden, dat zal dan wel. Verder wil en kan ik niets verklaren. Ik beroep mij op mijn zwijgrecht.”

Ik, verbalisant Mendelszoon, heb de verklaring met behulp van de tolk aan verdachte voorgelezen. Verdachte heeft in zijn verklaring volhard en deze in concept getekend.

Aanvang verhoor: dinsdag 18 februari 2014 om 11.35 uur.

Einde verhoor: dinsdag 18 februari 2014 om 11.55 uur.

Inbeslagneming/inbewaringneming

Zonder afgifte van een ontvangstbewijs hebben wij, verbalisanten Mendelszoon en Schoenman, in beslag genomen:

  • 120.000 sigaretten, voorzien van het merk L&M, verpakt in 20 dozen, 30 sloffen per doos, met verpakkingen, niet voorzien van Nederlandse accijnszegels.

  • een papier, houdende een in het Russisch gestelde brief

Na afgifte van een ontvangstbewijs aan verdachte hebben wij in beslag genomen:

  • 180.000 sigaretten, voorzien van het merk L&M, verpakt in 30 dozen, 30 sloffen per doos, met verpakkingen, niet voorzien van Nederlandse accijnszegels.

Fiscaal belang: € 35.000.

Voor de totale hoeveelheid sigaretten heeft de verdachte een afstandsverklaring getekend.

Tevens heb ik, verbalisant Schoenman, een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt en afzonderlijk ingezonden aan de boete-fraudecoördinator/ contactambtenaar van douanekantoor Roosendaal.

Na nader onderzoek zijn de sigaretten, deugdelijk gewaarmerkt, tegen bewijs van overneming, in bewaring gegeven aan de door de directeur douanekantoor Roosendaal daartoe aangewezen ambtenaar.

Het papier (brief) is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.

Ondertekening:

Wij hebben dit proces-verbaal opgemaakt, ieder voor zover het ons betreft, gesloten en getekend te Ritthem, gemeente Vlissingen,

op 19 februari 2014,

F. Mendelszoon, op ambtsbelofte,

F. Mendelszoon

R. Schoenman, op ambtsbelofte,

R. Schoenman

Naar boven

2.13 Inzending proces-verbaal

Tot slot nog enkele opmerkingen over de inzending van de door de douaneambtenaren opgemaakte processen-verbaal. Volgens het Wetboek van Strafvordering, artikel 156, worden processen-verbaal ingezonden aan de officier van justitie (al dan niet via de hulp-officier van justitie). In afwijking van deze hoofdregel bepaalt artikel 11:3, lid 2 Adw dat de processen-verbaal met betrekking tot strafbare feiten uit de Algemene douanewet (of daarop gebaseerde lagere wetgeving) worden ingezonden aan de inspecteur (feitelijk de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar) Aan deze functionaris wordt in voorkomend geval ook ook de KvI ingezonden ter beslissing over de inbeslaggenomen voorwerpen. Een soortgelijke afwijkende bepaling vinden we in artikel 80, lid 2 Awr met betrekking tot strafbare feiten uit de Awr of een andere belastingwet. Denk bijvoorbeeld aan de Wet op de accijns. Inzending geschiedt volgens artikel 80 Awr aan het bestuur van ’s Rijks belastingen (voor de douane is ook dit feitelijk de boete-fraudecoördinator/contactambtenaar). De BFC/CA handelt de processen-verbaal verder af, al dan niet mede met toepassing van het Protocol AAFD. Zo kan het proces-verbaal voor hem bijvoorbeeld aanleiding zijn om een fiscale strafbeschikking uit te vaardigen. Indien het proces-verbaal betrekking heeft op zaken waarbij al inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast of waarbij een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden, is de inspecteur respectievelijk het bestuur van ’s Rijks belastingen verplicht het proces-verbaal direct door te sturen aan de officier van justitie.

Bovengenoemde bijzondere bepalingen gelden uitsluitend voor douane- en fiscale delicten. Voor de overige delicten (VGEM-delicten, commune delicten) blijft de hoofdregel gewoon van toepassing: inzending van het proces-verbaal en de KvI aan de officier van justitie.

   

Betreffende

Verschil

Uitvoer

Een verschil van niet meer dan 10% boven of 5% beneden dat wat is aangegeven

Invoer

Een verschil van niet meer dan 5% boven of 10% beneden dat wat is aangegeven

Zie Handboek Douane deel 4, onderdeel 13.00.00 paragraaf 6.2.3.

Indien zich een situatie voordoet dat er ondanks dat sprake is van geen of een gering fiscaal belang sanctionerend dient te worden opgetreden, bijvoorbeeld indien een aangever persisteert in ongewenst gedrag dan dient de boetefraudecoördinator/contactambtenaar te worden benaderd die hiertoe opdracht kan geven.

Naar boven

2.14 Geldboetenormen

Algemeen

Dit hoofdstuk behandelt de geldboetenormen of fiscale strafbeschikkingsnormen die gelden voor het overtreden van strafrechtelijke bepalingen. Deze strafbepalingen zijn grotendeels te vinden in de Algemene douanewet.

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde:

  • Uitgangspunten;

  • Mate van verwijtbaarheid;

  • Schikkingspercentages en -bedragen;

  • Strafbepalingen Algemene douanewet en Algemeen douanebesluit;

  • Wet op de economische delicten;

  • Algemene douaneregeling.

Naar boven

2.14.1 Uitgangspunten

U kunt de geldboetenormen pas toepassen, wanneer u heeft vastgesteld dat het strafbare feit zich daartoe leent. U moet daarom eerst vaststellen wat de hoogte is van het fiscale nadeel (indien van toepassing) dat als gevolg van de overtreding is ontstaan.

Een aanmelding als hierboven genoemd, moet worden opgemaakt zoals bedoeld in het Protocol AAFD.

In de regelgeving worden de termen fiscaal nadeel over het belastingbedrag of ontdoken belastingen door elkaar gebruikt. Het gaat om het bedrag aan rechten dat verschuldigd zou zijn bij een juiste toepassing van de regelgeving. Bij deze becijfering wordt geen rekening gehouden met het bedrag dat onder artikel 23 Wet op de omzetbelasting (verlegging) zou kunnen vallen.

Naar boven

2.14.2 Mate van verwijtbaarheid

Bij het bepalen van het boetebedrag moet rekening worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid die de verdachte kan worden toegerekend. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen opzet, grove schuld en overige gevallen. Hieronder volgen de definities van deze begrippen.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten met het oogmerk de belastingen te ontduiken.
Grove schuld is het handelen of nalaten van verdachte waarvan kan worden gesteld dat het een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid betreft.
Onder overige gevallen wordt het handelen of nalaten begrepen waarvan kan worden gesteld dat het verregaande slordigheid van de verdachte betreft. In dat geval kan er een fiscale strafbeschikking worden aangeboden die vergelijkbaar is met een verzuimboete, waarbij het geldboetebedrag meestal geen direct verband houdt met het belastingbedrag.

Van geval tot geval zal de boetefraudecoördinator/contactambtenaar moeten beoordelen welke sanctie passend en geboden is. Dit betreft dan ook maatwerk en is afhankelijk van de op dat moment specifieke voorliggende casus.

Vrijwillige verbetering

Met vrijwillige verbetering wordt op de situatie gedoeld dat spontaan, dus zonder dat de Inspecteur een zaak reeds op het spoor is, gemeld wordt dat in het verleden gedane aangiften onjuist zijn.

Strafrechtelijk is het feit al gepleegd dus dat kan niet meer ongedaan worden gemaakt echter de gevolgen van die onjuistheid, de te weinig betaalde/afgedragen rechten, wordt aan de Inspecteur gemeld met het verzoek om alsnog aan de fiscale verplichting te voldoen. Dit kan zelfs reeds fiscaal verjaarde termijnen betreffen. Immers de strafrechtelijke verjaringstermijnen beslaan een langere periode dan de fiscale navorderingstermijnen.

Over het algemeen geldt het principe dat een verlaagde sanctie mogelijk is. Het hangt echter af van het gehele feitencomplex af. Het is dus niet zo dat bij vrijwillige verbetering nooit een straf in de vorm van een fiscale strafbeschikking zal worden uitgevaardigd.

Het uitgangspunt is echter nog steeds dat de Inspecteur er op mag vertrouwen dat de ingediende aangiften juist behoren te zijn. Later ontdekte onvolkomenheden in die gedane aangiften worden direct kenbaar gemaakt aan de Inspecteur. Deze verplichting, die feitelijk voortvloeit uit het gedachtegoed rondom AEO, zorgt er voor dat de AEO-gecertificeerde bedrijven behoren te voldoen aan de fiscale verplichtingen en op hen rust ook de verplichting om de processen dermate in te richten dat dergelijke onvolkomenheden zich in de toekomst niet zullen herhalen.

Indien een vrijwillige verbetering wordt gemeld en het betreft aangiften die reeds zijn verjaard wordt geen sanctie opgelegd. Bij aangiften die nog niet zijn verjaard wordt beoordeeld wat voor soort onregelmatigheid het betreft. Is sprake van veranderd inzicht rondom de indeling van de goederen dan volgt eveneens geen sanctie. Indien sprake is van een te lage waarde of een verkeerde oorsprong zal de BFC/CA een nadere beoordeling plegen. De uitkomst van deze beoordeling zal dan veelal zijn dat een verlaagde sanctie zal worden uitgevaardigd. Aangezien dit maatwerk betreft zullen hier geen nadere kaders voor worden omschreven.

Het niet melden van een onvolkomenheid door een AEO-er zal, na ontdekking door de Inspecteur, als een ernstige tekortkoming worden gekwalificeerd en dient te worden gemeld aan DLK-LCAEO. DLK LCAEO zal dan bepalen welke maatregelen toegepast zullen gaan worden aangezien dan de vertrouwensbasis in ernstige mate is geschonden.

Naar boven

2.14.3 Fiscale strafbeschikkingspercentages en -bedragen

In alle strafartikelen van de Algemene douanewet wordt in eerste instantie als sanctie een maximale geldboete van de derde categorie voorgeschreven, dus 8.100 euro (2014) of, in geval van opzet van de vierde categorie, dus, 20.250 euro of als het belastingbedrag hoger is, een keer dit belastingbedrag.

De volgende percentages/bedragen zijn van toepassing bij het aanbieden van een fiscale strafbeschikking:

     

Mate van verwijtbaarheid

Percentage/bedrag

Met minimum van

Opzet

50 % van het ontdoken belastingbedrag

€ 500

Grove schuld

25 % van het ontdoken belastingbedrag

€ 500

Overige

10 % van het ontdoken belastingbedrag

€ 250

De sancties gelden per gepleegd feit en niet per constellatie van feiten.

In de volgende gevallen vindt verdubbeling van het percentage plaats:

  1. bij recidive, wanneer er al eerder sprake was van opzet of grove schuld (er dient dan wel sprake te zijn van onherroepelijk zijn van die recidive);

  2. bij personen die uit hoofde van hun functie of beroep op de hoogte (dienen te) zijn van de wettelijke bepalingen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bemanningsleden of dienstverleners.

Uiteraard dient matiging plaats te vinden als het onverkort hanteren van de normen leidt tot wanverhouding. De boetefraudecoördinator/contactambtenaar is degene die beslist of en hoeveel er eventueel gematigd kan worden. Deze functionaris is immers verantwoordelijk voor de opgelegde fiscale strafbeschikkingen (maatwerk).

Er wordt in beginsel niet bekeurd als er sprake is van een belastingbedrag van 50 euro of minder (bij AEO-gecertificeerde bedrijven wordt deze grens op 250 euro gesteld). Echter hier kan van afgeweken worden in dat geval dient contact te worden opgenomen met de boetefraudecoordinator/contactambtenaar. Deze kan beslissen dat toch proces-verbaal dient te worden opgemaakt, dit is zelfs mogelijk als er geen enkel belastingbedrag in het geding is. Bij de zogenaamde formaliteitsgebreken (bijvoorbeeld een verbroken verzegeling) is er namelijk geen enkel belastingbedrag toe te rekenen.

Bij periodieke aangiften dient ruimte te bestaan voor een afwijking vanwege het mogelijke repeterende karakter van de gepleegde feiten.

Zo zal in beginsel pas een fiscale strafbeschikking worden opgelegd indien aan de onderstaande 3 cumulatieve criteria wordt voldaan:

  • op aangifteregelniveau bedraagt de correctie meer dan € 50 én

  • het totale correctiebedrag van de periodieke aangifte bedraagt meer dan € 1.200 én

  • het totale correctiebedrag is groter dan 0,5% van het belastingbedrag van de periodieke aangifte.

‘Overgangsbeleid’

Voor feiten gepleegd na datum invoering van dit Handboek worden de bedragen van de fiscale strafbeschikking verhoogd. Het minimum van € 453 voor opzet en grove schuld wordt dan € 500 het bedrag voor de overige strafbare feiten wordt van € 226 verhoogd naar € 250.

Naar boven

2.14.4 Algemene douanewet

In deze paragraaf komen de verschillende strafbepalingen van de Algemene douanewet aan de orde.

Artikel 10:1: frauduleus binnenbrengen

Hoewel de koptekst anders doet vermoeden valt hier veel meer onder, onder andere het niet via aangewezen vaarwaters binnenkomen. Bij het niet aangeven van goederen zal veelal sprake zijn van opzet. In beginsel moet dan ook een transactie worden aangeboden van 50% van de ontdoken belastingen. Wanneer het strafbaar feit wordt begaan door bemanningsleden, moet het percentage worden verdubbeld.

Voor onderstaande accijnsgoederen worden de volgende boetebedragen gehanteerd (voor geconstateerde feiten/gedane aangiften vanaf datum invoering Handboek):

   

Goederen

Schikkingsbedrag

Bier

€ 0,50 per liter

Sigaretten

€ 0,15 per sigaret

Sigaren

€ 0,10 per sigaar

Tabak

€ 2,50 per 100 gram

Gedestilleerd

€ 10,00 per liter

Wijn

€ 1,00 per liter

Naast betaling van deze bedragen kan in de strafbeschikking als bijkomende aanwijzing worden gesteld dat vrijwillig afstand wordt gedaan van de genoemde accijnsgoederen.

Reizigers op luchthavens krijgen als hoofdregel de accijnsgoederen terug (na betaling van de verschuldigde belastingen). Bij de scheepvaart vindt altijd in beslagname plaats en wordt gevraagd om afstand van de goederen te doen. Let op met betrekking tot eventuele accijnszegelproblematiek, dit kan tot gevolg hebben dat dergelijke goederen niet terug kunnen worden gegeven aan de reiziger.

Minimumbedrag van de fiscale strafbeschikking bedraagt 250 euro, bij opzet 500 euro. Indien het bedrag aan verschuldigde rechten echter meer bedraagt dan € 50 maar minder dan € 100 bedraagt wordt een fiscale strafbeschikking opgelegd van € 90.

Liquide middelen

Voor de hoogte van de fiscale strafbeschikking bij overtreding van de Verordening Liquide middelen (EG nr. 1889/2005) wordt verwezen naar onderdeel 10.07.00 paragraaf 4.2 en 6.8.2 van het Handboek VGEM.

     

Verwijtbaarheid

Geen / onjuist/ onvolledige aangifte

Hoogte FSB

Opzet

Tussen € 10.000 tot en met € 20.000

10% waarde liquide middelen

Vanaf € 20.000 tot en met € 50.000

20% waarde liquide middelen

Vanaf € 50.000

30% waarde liquide middelen (maximum van € 20.250)

Grove schuld

Tussen € 10.000 tot en met € 20.000

5% waarde liquide middelen.

Vanaf € 20.000

10% waarde liquide middelen

Overig

FSB € 350

Recidive

Bij recidive is altijd sprake van een redelijk vermoeden van witwassen.

Zaak wordt overgedragen aan de FIOD.

Artikel 10:2: frauduleus uitgaan

Voor zover er geen relatie met enige andere strafbepaling is aan te wijzen, kan worden volstaan met een fiscale strafbeschikking van 250 euro, bij opzet 500 euro.

Artikel 10:3: frauduleus lossen, laden etcetera

Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid 50, 25 of 10 % van de ontdoken rechten met een minimum van 250 euro en bij opzet 500 euro, verder geen bijzonderheden.

Artikel 10:4: misbruik vrijstelling of bijzondere bestemming

Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid 50, 25 of 10 % van de ontdoken rechten met een minimum van 250 euro en bij opzet 500 euro, verder geen bijzonderheden.

Artikel 10:5: onjuiste aangifte

Bij onjuiste aangifte (of aangifteregel bij maandaangiften) geldt het algemene uitgangspunt, dus afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid 50, 25 of 10 % van de ontdoken rechten met een minimum van 250 euro.

Het niet nakomen van verplichtingen kan leiden tot een boete van minimaal 250 euro. Als er sprake is van opzet, dan wordt dit bedrag maximaal 8.100 euro.

Artikel 10:6: niet nakomen verplichtingen

Schikkingsbedrag 250 euro, bij opzet 500 euro.

Artikel 10:7: verbreken verzegeling

Boetebedrag 250 euro, bij opzet 500 euro.

Artikel 10:8: opheffen of wijzigen herkenningsmiddelen

Boetebedrag 250 euro, bij opzet 500 euro.

Artikelen 7:1 tot en met 7:3 Algemeen douanebesluit: strafbare feiten op grond van dit besluit

In de artikelen 6:1 tot en met 6:3 van het Algemeen douanebesluit zijn de bestuurlijke boetes geregeld voor overtredingen middels op te leggen verzuimboetes. De opzettelijk gepleegde feiten vallen onder de werking van de artikelen 7:1 tot en met 7:3 Algemeen douanebesluit. Het te hanteren bedrag van de strafbeschikking hiervoor bedraagt 500 euro.

Naar boven

2.14.5 Algemene douaneregeling

Artikelen 11:1 tot en met 11:7:

In geval van overtreding van 250 euro, bij opzet 500 euro.

Accijnsgoederen

Voor onderstaande accijnsgoederen worden de volgende fiscale strafbeschikkingsbedragen gehanteerd (voor geconstateerde feiten/gedane aangiften vanaf datum invoering):

   

Goederen

Bedrag fiscale strafbeschikking

Bier

€ 0,50 per liter

Sigaretten

€ 0,15 per sigaret

Sigaren

€ 0,10 per sigaar

Tabak

€ 2,50 per 100 gram

Gedestilleerd

€ 10,00 per liter

Wijn

€ 1,00 per liter

Minimumbedrag van de fiscale strafbeschikking bedraagt 250 euro, bij opzet 500 euro. Indien het bedrag aan verschuldigde rechten echter meer bedraagt dan € 50 maar minder dan € 100 bedraagt wordt een fiscale strafbeschikking opgelegd van € 90.

Algemene wet inzake rijksbelastingen/Wet op de accijns

De bovenstaande bedragen worden ook gehanteerd in die situaties dat alleen de Algemene wet inzake rijksbelastingen/Wet op de accijns van toepassing is.

‘Overgangsbeleid’

Voor feiten gepleegd na datum invoering van deze wijziging worden de bedragen van de fiscale strafbeschikking verhoogd, voor feiten gepleegd vóór de datum van invoering gelden nog de lagere boetebedragen.

Naar boven