Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

31.00.00 Terugbetaling en kwijtschelding

5 Terugbetaling op grond van artikel 116, lid 1, onderdeel c DWU

In hoofdstuk 2 staan de algemene procedure en de ambtelijke werkzaamheden voor een verzoek om terugbetaling. In dit hoofdstuk staat informatie die specifiek betrekking heeft op verzoeken om terugbetaling die betrekking hebben op artikel 116, lid 1, onderdeel c DWU.

Naar boven

5.1 Algemeen

Artikel 116, lid 1, onderdeel c jo artikel 119 DWU geeft de mogelijkheid in bepaalde gevallen een verzoek om terugbetaling toe te wijzen vanwege een vergissing van de bevoegde autoriteiten.

In de volgende paragrafen komen aan de orde:

  • gevallen waarbij terugbetaling wordt verleend (algemeen);

  • terugbetaling en preferentiële regelingen;

  • nulrecht of verlaag tarief;

  • gevallen waarin de inspecteur beslist;

  • gevallen waarin de Europese Commissie beslist;

  • de termijn voor het indienen van een verzoek.

Naar boven

5.1.1 X.1.1 Gevallen waarbij terugbetaling wordt verleend

Een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt terugbetaald wanneer:

  1. er géén sprake is van één van de volgende gevallen:

    • een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten is betaald en de desbetreffende douaneaangifte wordt ongeldig gemaakt (artikel 116, lid 1, tweede alinea DWU);

    • er zijn te veel invoer- of uitvoerrechten in rekening gebracht (artikel 117 DWU);

    • goederen zijn geweigerd door de importeur omdat zij op het tijdstip van de vrijgave gebreken vertoonden of niet in overeenstemming waren met de bepalingen van het contract op grond waarvan zij waren ingevoerd (artikel 118 DWU);

    • de douaneschuld is ontstaan in bijzondere omstandigheden waarin de schuldenaar geen bedrog heeft gepleegd noch kennelijk nalatig is geweest (artikel 120 DWU).

  2. als gevolg van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, het met de oorspronkelijk meegedeelde douaneschuld overeenkomende bedrag lager was dan het verschuldigde bedrag;

  3. de schuldenaar de vergissing redelijkerwijze niet had kunnen ontdekken, en

  4. de schuldenaar te goeder trouw heeft gehandeld.

    (artikel 119 DWU).

Hieronder volgt een toelichting op bovenstaande cumulatieve voorwaarden:

Ad 1. Afbakening ten opzichte van andere redenen voor terugbetaling

Er kan alleen tot terugbetaling worden overgegaan om reden van een vergissing van de bevoegde autoriteiten in gevallen waarin de overige terugbetalingsgronden niet van toepassing zijn.

Ad 2. Vergissing van de bevoegde autoriteiten

Uit deze tweede voorwaarde zijn de volgende subvoorwaarden te worden onderscheiden:

  • Oorzakelijk verband tussen vergissing en oorspronkelijk meegedeelde bedrag

    Het oorspronkelijk meegedeelde bedrag is lager dan het verschuldigde bedrag door een vergissing van de bevoegde autoriteiten.

  • Vergissing

    Onder het begrip ‘vergissing’ dient te worden verstaan elke onjuiste uitlegging of toepassing van de geldende rechtsregels. Van een vergissing kan in beginsel pas sprake zijn als de autoriteiten de beschikking hadden over juiste en volledige informatie.

  • Bevoegde autoriteiten

    Bevoegde autoriteiten zijn in dit verband te omschrijven als de autoriteiten die in het kader van hun bevoegdheden gegevens verstrekken die in aanmerking worden genomen bij de navordering van invoer- of uitvoerrechten en bij de belastingschuldige dus het gewettigd vertrouwen kunnen opwekken. Dit kunnen de Nederlandse douaneautoriteiten zijn, maar bijvoorbeeld ook de douaneautoriteiten van een andere Lidstaat of van een derde land.

    De bevoegde autoriteiten moeten zelf de grondslag hebben gecreëerd voor het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige. Dit betekent dat de vergissing aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten moet zijn toe te schrijven.

    Voorbeelden van actieve gedragingen zijn een verificatie of een fysieke opname.

Ad 3. De schuldenaar had de vergissing redelijkerwijze niet kunnen ontdekken

De aanwezigheid van een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten is niet voldoende voor het verlenen van terugbetaling. De actieve gedraging moet gewettigd vertrouwen bij de schuldenaar hebben gewekt. Daarvoor dient ook aan de derde voorwaarde te zijn voldaan. Alle feiten en omstandigheden van het geval moeten gezamenlijk meegenomen worden om te beoordelen of de vergissing al dan niet kon worden ontdekt door de betrokken ondernemer. Zo kan het voorkomen dat de onderlinge samenhang van diverse actieve gedragingen wel voldoende grondslag biedt voor gewettigd vertrouwen, terwijl deze afzonderlijk beschouwd onvoldoende zijn. Een vergissing met betrekking tot één enkele aangifte wekt in beginsel geen gewettigd vertrouwen bij een beroepsaangever met betrekking tot alle daaropvolgend gedane aangiften.

Bij de beoordeling of de schuldenaar de vergissing van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijze kon ontdekken moet onder meer rekening worden gehouden met:

  • de aard van de vergissing;

    Om de aard van de vergissing te beoordelen moet de complexiteit van de betrokken regeling worden onderzocht. Als de betrokken regeling eenvoudig is, zal eerder moeten worden aangenomen dat de schuldenaar de vergissing redelijkerwijze kon ontdekken dan wanneer de regeling ingewikkeld is.

    Behalve de ingewikkeldheid van de betrokken regeling moet bij de beoordeling van de aard van de vergissing ook rekening worden gehouden met de duur van de onjuiste zienswijze van de bevoegde autoriteiten. Hoe langer de bevoegde autoriteiten aan hun onjuiste zienswijze zijn blijven vasthouden, hoe eerder zal moeten worden aangenomen dat de schuldenaar de vergissing redelijkerwijze niet kon ontdekken.

  • de beroepservaring van de ondernemer;

    Ter beoordeling van de beroepservaring moet worden nagegaan of de beroepsactiviteit van de schuldenaar hoofdzakelijk in- en uitvoer omvat en of hij in dat soort transacties reeds een zekere ervaring had verworven.

    Bij het beoordelen van de beroepservaring van de schuldenaar dient de beroepservaring van zijn vertegenwoordiger eveneens in aanmerking te worden genomen.

  • hoe zorgvuldig de ondernemer is geweest.

    Ter beoordeling van de zorgvuldigheid dient u na te gaan of de schuldenaar zich door lezing van de Publicatiebladen van de Europese Unie heeft geïnformeerd over het gemeenschapsrecht dat op de door hem verrichte transacties van toepassing is. Wanneer hij dit heeft nagelaten, kan gevoeglijk worden aangenomen dat sprake is van onzorgvuldig handelen.

    Daarnaast onderzoekt u of schuldenaar twijfelde (of twijfels had behoren te hebben) over de juiste toepassing van de betrokken bepalingen. In dat geval heeft de schuldenaar namelijk de verplichting om zich te informeren. Wanneer de schuldenaar bijvoorbeeld twijfelt aan de juistheid van de berekening van de douanewaarde van de goederen of aan de bepaling van de oorsprong van de goederen, heeft hij navraag te doen en moet hij alle mogelijke opheldering zien te verkrijgen om te controleren of zijn twijfels al dan niet gerechtvaardigd zijn.

Ad 4. Te goeder trouw.

De schuldenaar moet te goeder trouw hebben gehandeld. Als er sprake is van misleiding, dan is er géén sprake van goede trouw, in dat geval is er ook géén sprake van een vergissing van de bevoegde autoriteiten.

Voor het bijzondere geval van de preferentiële regelingen is het begrip goede trouw nader omschreven. Zie hierna.

Naar boven

5.1.2 Preferentiële regelingen

Voor het bijzondere geval van de preferentiële regelingen zijn de begrippen “vergissing” en “goede trouw” gedefinieerd (zie artikel 119, lid 3 DWU).

Vergissing die redelijkerwijze niet had kunnen worden ontdekt

Indien de preferentiële behandeling van de goederen wordt toegekend in het kader van administratieve samenwerking met autoriteiten van een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie, wordt de afgifte van een onjuist certificaat door deze autoriteiten aangemerkt als een vergissing die redelijkerwijze niet had kunnen worden ontdekt,

Hierop bestaat een uitzondering. De afgifte van het onjuiste certificaat wordt namelijk niet als een vergissing aangemerkt, als het certificaat gebaseerd is op een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur.

Op bovenvermelde uitzondering bestaat echter ook weer een uitzondering. Als de autoriteiten die het onjuiste certificaat afgaven kennelijk wisten of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen, wordt de afgifte van het onjuiste certificaat wel weer aangemerkt als een vergissing die redelijkerwijze niet kon worden ontdekt.

Er is o.a. sprake van een onjuist certificaat wanneer bij een controle achteraf de in een EUR.1-certificaat vermelde oorsprong van de goederen niet meer kan worden bevestigd (arrest van het Hof van Justitie van 9 maart 2006 in zaak C-293/04, Beemsterboer).

Goede trouw van de schuldenaar

De schuldenaar is te goeder trouw wanneer hij kan aantonen dat hij in de periode van de betrokken handelstransacties het nodige heeft gedaan om ervoor te zorgen dat aan alle voorwaarden voor preferentiële behandeling werd voldaan.

Op deze hoofdregel bestaat een uitzondering. De schuldenaar is namelijk niet te goeder trouw als de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft laten weten dat er gegronde twijfel bestaat over de juiste toepassing van de preferentiële regeling door het begunstigde land of gebied.

Naar boven

5.1.3 Nulrecht of verlaagd recht

Op grond van artikel 117, lid 2 DWU kan onder voorwaarden terugbetaling plaats hebben van invoer- of uitvoerrechten wanneer het verzoek is gegrond op het bestaan het tijdstip van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer van de goederen, van een verlaagd recht of een nulrecht bij invoer in het kader van een tariefcontingent, een tariefplafond of een andere gunstige tariefbehandeling. Zie hierover paragraaf 3.1.1 van dit onderdeel van het Handboek.

Is echter sprake van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, dan hoeft aan die voorwaarden niet te zijn voldaan. Wel moet de douaneaangifte voor het vrije verkeer die voor de goederen was gedaan alle gegevens bevatten en vergezeld zijn van alle voor de toepassing van het verlaagde recht of het nulrecht vereiste documenten.

(artikel 119, lid 2 DWU)

Naar boven

5.1.4 Gevallen waarin de inspecteur beslist

Hoofdregel is dat de inspecteur beslist of terugbetaling van invoer- of uitvoerrechten wordt verleend. Dit is slechts anders als de inspecteur het verzoek om terugbetaling moet voorleggen aan de Commissie (zie de volgende paragraaf).

In bepaalde gevallen waarin de inspecteur beslist gelden er aanvullende procedures en ambtelijke werkzaamheden (zie hiervoor hoofdstuk 5.2.1).

Naar boven

5.1.5 Gevallen waarin de Europese Commissie beslist

Een inspecteur beslist niet zelf op een verzoek om terugbetaling als het verzoek aan de Europese Commissie moet worden voorgelegd (artikel 116, lid 3 DWU).

Voorlegging moet plaatsvinden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden (artikel 116, lid 3 DWU):

  1. U bent van mening dat aan de voorwaarden van artikel 119 DWU is voldaan.

  2. Ten minste één van onderstaande situaties is van toepassing:

    • U bent van oordeel dat de vergissing het gevolg zijn van het feit dat de Commissie haar verplichtingen niet is nagekomen;

    • De omstandigheden in het betrokken geval houden verband met de resultaten van een door de Unie verricht onderzoek;

    • Het bedrag waarvoor de betrokkene door de vergissing aansprakelijk kan zijn is ten minste € 500.000,-.

  3. Er is geen sprake van een frauduleuze handeling van de zijde van de schuldenaar.

  4. Het verzoek voldoet overigens aan alle formele eisen (bijvoorbeeld het verzoek is ingediend binnen de geldende termijn).

Indien aan alle bovenstaande voorwaarden is voldaan, moet het verzoek in beginsel worden voorgelegd aan de Europese Commissie via Belastingdienst/Douane/Nijmegen, Landelijk Team Oorsprongszaken, ter attentie van de Rem/Rec-coördinator, onder verwijzing naar deze paragraaf. U doet dit door te handelen als omschreven in paragraaf 5.2.2.

De voorlegging vindt niet plaats indien:

  • de Europese Commissie reeds een beschikking heeft verleend in een zaak die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is, of

  • bij de Europese Commissie reeds een zaak is ingeleid die feitelijk en juridisch vergelijkbaar is.

Naar boven

5.1.6 Termijn indiening verzoek

Een verzoek om terugbetaling gebaseerd op artikel 119 DWU moet worden ingediend binnen drie jaar na de mededeling van het verschuldigde bedrag aan de belanghebbende.

U kunt evenwel in naar behoren aangetoonde uitzonderingsgevallen toestaan dat deze termijn wordt overschreden.

(artikel 121, lid 1, tweede alinea DWU)

Naar boven

5.2 Procedures en ambtelijke werkzaamheden

Controleer of het verzoek voldoet aan de formele eisen.

Beoordeel of u zelf over de terugbetaling mag beslissen. Er zijn twee mogelijkheden:

  1. U mag zelf over de terugbetaling beslissen. In paragraaf 5.2.1 staat wat u dan moet doen.

  2. U mag niet zelf over de terugbetaling beslissen maar moet het voorleggen aan de Europese Commissie. In paragraaf 5.2.2 staat wat u dan moet doen.

Naar boven

5.2.1 Gevallen waarin de inspecteur zelf kan beslissen

Als blijkt dat u zelf mag beslissen op het verzoek om terugbetaling dat is gebaseerd op artikel 119 DWU, gaat u als volgt te werk:

Uw voorgenomen beslissing om het verzoek om terugbetaling toe te wijzen omdat voldaan is aan alle voorwaarden van artikel 119 DWU, laat u vóóraf toetsen door de Rem/Rec-inspecteur van uw douaneregio. Na toetsing geeft de Rem/Rec-inspecteur u een bindend advies. U volgt het bindende advies van de Rem/Rec-inspecteur op. Wanneer u vervolgens het verzoek om terugbetaling toewijst, dient u dit geval ter beschikking te houden van de Commissie dan wel mede te delen (zie artikel 181 UVo.DWU).

Naar boven

5.2.2 Behandeling verzoeken die moeten worden verwezen naar de Europese Commissie

Het kan voorkomen dat u niet zelf op een verzoek om terugbetaling mag beslissen, maar het moet voorleggen aan de Europese Commissie.

Als u een verzoek moet voorleggen aan de Europese Commissie, gaat u als volgt te werk:

  1. U laat uw voorgenomen beslissing om het verzoek voor te leggen aan de Europese Commissie toetsen door de Rem/Rec-inspecteur van uw douaneregio. Na toetsing geeft de Rem/Rec-inspecteur u een bindend advies. U volgt het bindende advies van de Rem/Rec-inspecteur op.

  2. Nadat de Rem/Rec-inspecteur u positief heeft geadviseerd over voorlegging aan de Europese Commissie schrijft u een concept werkdocument. Het concept werkdocument dient alle voor het onderzoek van het voorgelegde geval noodzakelijke elementen te bevatten. Dit houdt in dat u in het concept werkdocument de relevante feiten opneemt en aangeeft op grond van welke argumenten u van mening bent dat aan alle voorwaarden van artikel 119 DWU is voldaan. Daarnaast geeft u aan waarom er naar uw mening geen sprake is van een frauduleuze handeling van de schuldenaar. Verder geeft u een gedetailleerde evaluatie van het gedrag van de schuldenaar en met name van zijn beroepservaring en goede trouw en met name van zijn beroepservaring en goede trouw waarvan hij blijk heeft gegeven.

  3. Voeg bij het verzoek alle relevante stukken.

  4. Stuur het verzoek met alle bijlagen en het concept werkdocument aan Belastingdienst/Douane/Nijmegen, Landelijk Team Oorsprongszaken, ter attentie van de Rem/Rec-coördinator, onder verwijzing naar deze paragraaf.

Daarna is de procedure als volgt:

  • Belastingdienst/Douane/Nijmegen beoordeelt of het verzoek met concept werkdocument volledig is. Zo niet dan zal Belastingdienst/Douane/Nijmegen u om nadere bescheiden en/of informatie vragen. Vervolgens beoordeelt Belastingdienst/Douane/Nijmegen of de zaak naar de Europese Commissie dient te worden verwezen.

  • Belastingdienst/Douane/Nijmegen informeert u of de zaak naar de Europese Commissie wordt verwezen en geeft zo nodig aan op welke wijze het concept werkdocument moet worden aangepast. Belastingdienst/Douane/Nijmegen stuurt het concept werkdocument voorzien van alle bescheiden terug naar u.

  • Nadat Belastingdienst/Douane/Nijmegen u heeft medegedeeld dat de zaak naar de Europese Commissie moet worden voorgelegd, stelt u het definitieve werkdocument op met behulp van de van Belastingdienst/Douane/Nijmegen ontvangen aanwijzingen.

  • U stelt de betrokkene in kennis van uw voornemen om het dossier aan de Europese Commissie voor te leggen en geeft de betrokkene 30 dagen om een verklaring te ondertekenen dat hij kennis heeft genomen van het dossier en daaraan niets heeft toe te voegen of waarin hij alle aanvullende elementen vermeldt die naar zijn mening in het dossier moeten worden opgenomen (artikel 98 GVo.DWU). Als de betrokkene deze verklaring niet binnen de 30 dagen verstrekt, wordt hij geacht kennis te hebben genomen van het dossier en er niets aan toe te voegen te hebben. U stelt het definitieve werkdocument en de daarbij te verzenden bijlagen ter inzage aan de belanghebbende.

  • U stuurt het werkdocument voorzien van alle bijlagen en eventueel de door de belanghebbende ondertekende verklaring naar Belastingdienst/Douane/Nijmegen. Dit werkdocument dient geen vertrouwelijke passages te bevatten.

Belastingdienst/Douane/Nijmegen voorziet het werkdocument van een aanbiedingsbrief en stuurt het geheel door naar de Europese Commissie in Brussel. Het dossier bevat ten minste:

  1. een samenvatting van de zaak;

  2. omstandige informatie waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 119 DWU is voldaan;

  3. voormelde verklaring van de betrokkene dan wel een verklaring van de Nederlandse douane waarin wordt bevestigd dat de betrokkene wordt geacht kennis te hebben genomen van het dossier en er niets aan toe te voegen te hebben (artikel 98, lid 2 GVo.DWU).

Zodra het verzoek in Brussel wordt ontvangen, stuurt de Europese Commissie een ontvangstbevestiging aan de lidstaat (Belastingdienst/Douane/Nijmegen) die het verzoek heeft voorgelegd.

Belastingdienst/Douane/Nijmegen stelt u in kennis van de ontvangst van de ontvangstbevestiging.

Binnen vijftien dagen na de datum waarop de Europese Commissie het dossier heeft ontvangen stelt zij alle lidstaten een afschrift van de samenvatting van de zaak ter beschikking (artikel 98, lid 4 GVo.DWU).

In de gevallen waarin het dossier duidelijk onvolledig is, het dossier niet had mogen voorgelegd (omdat er reeds een feitelijk en juridisch vergelijkbare zaak is ingeleid of omdat de Europese Commissie in een dergelijke zaak reeds een beschikking heeft verleend) dan wel relevante nieuwe informatie is verstrekt, zendt de Europese Commissie het dossier terug en wordt de zaak geacht nooit aan haar te zijn voorgelegd (artikel 98, lid 6 GVo.DWU).

Na de datum van ontvangst van het dossier heeft de Europese Commissie negen maanden de tijd om te besluiten of het al dan niet gerechtvaardigd is tot terugbetaling of kwijtschelding over te gaan (artikel 100, lid 1 GVo.DWU). Wanneer de door de lidstaat voorgelegde informatie voor de Europese Commissie ontoereikend is om een besluit te nemen, kan zij de lidstaat om aanvullende informatie verzoeken (artikel 98, lid 5 GVo.DWU). In dat geval wordt de termijn van 9 maanden verlengd met een even lange periode als de tijd die is verstreken tussen de datum waarop de Europese Commissie het verzoek om aanvullende informatie heeft gezonden en de datum waarop zij deze informatie heeft ontvangen. De Europese Commissie stelt de betrokkene in kennis van de verlenging (artikel 100, lid 2 GVo.DWU). Indien de Europese Commissie zelf onderzoek verricht om haar besluit te kunnen nemen, wordt de termijn van negen maanden verlengd met de tijd die nodig is om dit onderzoek te voltooien. Deze verlenging mag niet meer dan negen maanden bedragen. De Europese Commissie stelt de lidstaat en de betrokkene in kennis van de datums waarop een onderzoek wordt geopend en wordt beëindigd (artikel 100, lid 3 GVo.DWU). Wanneer de Europese Commissie voornemens is een ongunstig besluit te nemen wordt de termijn van 9 maanden verlengd met 30 dagen verlengd (artikel 100, lid 4 GVo.DWU).

Wanneer de Europese Commissie voornemens is een ongunstig besluit te nemen, deelt zij haar bezwaren schriftelijk mee aan de betrokkene, tezamen met een verwijzing naar alle documenten en informatie waarop haar bezwaren berusten. De Europese Commissie stelt de betrokkene in kennis van zijn recht op toegang tot het dossier. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van haar voornemen en haar bezwaren. De betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt schriftelijk aan de Europese Commissie kenbaar te maken binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum waarop hij de mededeling heeft ontvangen.

De Europese Commissie deelt de betrokken lidstaat haar besluit zo spoedig mogelijk mee. Vervolgens geeft de beschikkingsbevoegde douaneautoriteit een beschikking op basis van het besluit van de Commissie. De lidstaat stelt de Europese Commissie in kennis van deze beschikking door toezending van en afschrift ervan. Wanneer de Europese Commissie een voor de betrokkene gunstig besluit heeft genomen, kan zij de voorwaarden vaststellen waaronder de douaneautoriteiten in feitelijk en juridisch vergelijkbare gevallen tot terugbetaling van rechten moeten overgaan.

Als de Europese Commissie niet tijdig haar beschikking heeft gegeven, of als zij geen besluit heeft medegedeeld aan de lidstaat, geeft de beschikkende douaneautoriteit een voor de betrokkene gunstige beschikking. Het is echter niet zo dat wanneer u binnen negen maanden na datum van de ontvangstbevestiging niets gehoord heeft, u het verzoek toewijst. U neemt dan contact op met Belastingdienst/Douane/Nijmegen om uit te zoeken hoe het met het verzoek staat.

Pas als na onderzoek blijkt dat de Europese Commissie niet tijdig een beschikking heeft genomen en dit door Belastingdienst/Douane/Nijmegen aan de inspecteur schriftelijk meegedeeld is, kan positief op het verzoek worden beslist.

  1. U ontvangt van Belastingdienst/Douane/Nijmegen de beschikking die is genomen door de Europese Commissie.

  2. Maak een beschikking waarin u de beschikking van de Europese Commissie citeert. Zend de beschikking ter informatie mee aan de verzoeker.

  3. Vermeld op de door u te nemen beschikking dat belanghebbende tegen uw beschikking in bezwaar kan komen en tegen de beschikking van de Europese Commissie in beroep kan komen bij het Gerecht van eerste aanleg. Zie ook dit Handboek, onderdeel 32.00.00.

  4. Vermeld datum en nummer van de beschikking.

  5. Werk het verzoek om terugbetaling af.

Naar boven