Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

7.00.00 Taken en werkzaamheden CUA

2 Overbrengen vanuit Nederland naar een bestemming in Nederland of een andere lidstaat

Overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns middels gebruik van EMCS vanuit een AGP in Nederland of van een plaats van invoer in Nederland kan naar de volgende bestemmingen:

  • een AGP (in Nederland)

  • een belastingentrepot in een andere lidstaat

  • een geregistreerde geadresseerde in een andere lidstaat

  • een in een andere lidstaat gevestigde organisatie als bedoeld in artikel 69 van de Wet op de accijns.

Naar boven

2.1 Overbrengen vanuit een andere lidstaat met eindbestemming Nederland

Als de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns middels gebruik van EMCS begint in een belastingentrepot of op een plaats van invoer in een andere lidstaat en deels over Nederlands grondgebied loopt, zijn de volgende bestemmingen mogelijk:

  • een AGP (in Nederland)

  • een geregistreerde geadresseerde in Nederland

  • een in Nederland gevestigde geadresseerde als bedoeld in WA, artikel 69 van de Wet op de accijns (= vrijgestelde geadresseerde)

  • een plaats in Nederland waar de goederen het grondgebied van de Unie verlaten (uitvoer)

Taak CUA:

De CUA ziet toe op de regelmatige beëindiging van de hiervoor genoemde bewegingen wanneer deze in Nederland starten. In het geval de beweging is gestart in een andere lidstaat, ziet de CUA met name toe op de afhandeling van in Nederland geconstateerde onregelmatigheden zoals tekorten die door de geadresseerde zijn vastgesteld.

Naar boven

2.2 Vervoerstermijn (= reistijd)

Voor het overbrengen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns met een e-AD geldt een aantal voorwaarden en formaliteiten (WA, artikel 2a, lid 1, 4 en 7). Eén van deze voorwaarden is dat het vervoer binnen een bepaalde termijn beëindigd moet zijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat de goederen de AGP van de verzender of de plaats van invoer verlaten en eindigt op het tijdstip waarop de geadresseerde de goederen in ontvangst heeft genomen 1. Als moment van ontvangst wordt het tijdstip bedoeld waarop de geadresseerde exact weet welke goederen hij ontvangen heeft. De termijn bestaat uit de reistijd, die door de verzender in het e-AD is geregistreerd. Per soort vervoersmodaliteit geldt een maximale reistijd. Dit is te vinden in bijlage II, punt 13 van Verordening (EG) nr. 684/2009. Daarnaast mag de geadresseerde een bericht van ontvangst insturen tot binnen 5 werkdagen volgend op de ontvangst van de goederen (datum van inschrijving in de voorraadadministratie van de geadresseerde). Als na verloop van deze termijnen nog geen bericht van ontvangst in EMCS is verstuurd ontstaat het vermoeden dat er sprake is van een onregelmatigheid die resulteert in uitslag tot verbruik.

1 Overigens wordt in het geval de goederen zijn bestemd voor uitvoer uit de EU of een in een andere lidstaat gevestigde organisatie zoals bedoeld in artikel 69 van de Wet op de accijns het bericht van ontvangst verstuurd door de fiscale autoriteit in die lidstaat.

Taak CUA:

De CUA houdt landelijk toezicht op het tijdig beëindigen van de in Nederland geldig gemaakte e-AD’s. Door middel van gegevens uit EMCS kan de CUA vaststellen dat een vervoersbeweging onder EMCS niet binnen de maximale vervoerstermijn is beëindigd. Als na verloop van deze termijn blijkt dat nog geen bericht van ontvangst is ontvangen in EMCS beoordeelt de CUA de situatie eerst aan de hand van EMCS. In reguliere gevallen neemt de CUA contact op met de verzender om na te gaan wat de oorzaak is van het uitblijven van het bericht van ontvangst. De oorzaken die leiden tot het uitblijven van een juist bericht van ontvangst kunnen divers zijn en afhankelijk daarvan onderneemt de CUA acties. Voorbeelden van oorzaken en acties zijn:

  • Als blijkt dat de verzender niet de juiste procedure heeft toegepast maar de zending kan alsnog doormiddel van de juiste berichten in EMCS door de verzender beëindigd worden dan worden door de CUA aan de verzender uitleg gegeven hoe te handelen.

  • Als blijkt dat het niet mogelijk is om de zending in EMCS te beëindigen door de geadresseerde kan de CUA alternatief bewijs van de regelmatige beëindiging laten overleggen en het e-AD handmatig sluiten.

  • De CUA kan besluiten om de behandeling van een aantal e-AD’s over te dragen aan de regio, bijvoorbeeld als bezoek van de klant of een administratief onderzoek nodig is. De CUA zal de regio dan gegevens van de betreffende e-AD’s aan de regio verstrekken. De regio zal dan de resultaten van het onderzoek terugkoppelen naar de CUA en daarbij advies geven over de te ondernemen acties. Afhankelijk van dat advies zal de CUA de e-AD’s handmatig kunnen sluiten.

Naar boven

2.3 Niet tijdig beëindigd vervoer onder EMCS bij vertrek vanuit Nederland

Op grond van artikel 2c, lid 7, van de WA wordt onder een onregelmatigheid verstaan een overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling die niet overeenkomstig artikel 2b, lid 2 van de WA is beëindigd. Als na onderzoek, uitgevoerd door de CUA dan wel door de regio, sprake blijft van een niet tijdig beëindigde vervoersbeweging is sprake van een onregelmatigheid die leidt tot de vermoedelijke conclusie dat er sprake is van uitslag tot verbruik. Hier wordt de situatie bedoeld als omschreven in artikel 2c, lid 3 van de WA; de goederen komen niet aan op de plaats van bestemming en er is tijdens het vervoer geen onregelmatigheid geconstateerd die kan worden aangemerkt als een onttrekking. Deze onregelmatigheid wordt geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland op het tijdstip van aanvang van de overbrenging, tenzij binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond dat de overbrenging regulier is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond. Indien de verzender mogelijk niet op de hoogte was van het feit dat de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen, wordt hem alsnog een termijn van een maand gegund om een of ander aan te tonen. (WA, artikel 2c, lid 4).

Naar boven

2.4 Alternatief bewijs

Indien accijnsgoederen onder schorsing vervoerd worden vormt het bericht van ontvangst of het bericht van uitvoer het bewijs dat de overbrenging overeenkomstig de wettelijke bepalingen is geëindigd (UBA, artikel 4a, lid 1). Dit betekent echter niet dat het aantonen dat het eindigen van het overbrengen alleen maar mogelijk is met het bericht van ontvangst dan wel het bericht van uitvoer. Dit aantonen kan ook met een op basis van afdoende bewijs opgestelde aftekening van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming dat de verzonden accijnsgoederen de opgegeven bestemming hebben bereikt dan wel de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het kantoor van uitgang is gelegen dat de accijnsgoederen het grondgebied van de Unie hebben verlaten. In deze gevallen wordt er gesproken van alternatief bewijs. Indien gebruik wordt gemaakt van de noodprocedure dan is er geen sprake van alternatief bewijs.

Het alternatief bewijs dient altijd afgetekend te zijn door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming. Dat betekent dat er altijd een aantekening op het bewijs moet staan van deze autoriteiten Met aftekening wordt in principe het waarmerken bedoeld waarbij gebruik wordt gemaakt van een officieel stempel. Bij een andere manier van waarmerken (bijvoorbeeld enkel door een standaardbrief op te maken) dient dit via wederzijdse bijstand getoetst te worden of er sprake is van een aftekening door de bevoegde autoriteiten.

Taak CUA:

De CUA stelt in betreffende gevallen de verzender schriftelijk op de hoogte van de niet tijdig beëindigde regeling en geeft de verzender een termijn van 1 maand om aannemelijk te maken dat de overbrenging regulier is geëindigd of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond. Na verloop van voornoemde termijnen stelt de CUA de verzender schriftelijk in kennis van de geconstateerde onregelmatigheid en het voornemen tot het opleggen van een naheffing voor de verschuldigde accijns.

Naar boven

2.5 Tekorten bevonden door de geadresseerde dan wel de bevoegde autoriteit

Tijdens het overbrengen van accijnsgoederen onder schorsing van accijns (accijnsschorsingsregeling), kunnen onregelmatigheden worden geconstateerd. Een geadresseerde kan bij aankomst van de goederen een tekort vaststellen. Bij een vastgesteld tekort moet de geadresseerde een bericht van ontvangst insturen waarin het tekort is vermeld. (IE 818/2, ontvangst aanvaard maar niet-conform).Het e-AD krijgt hiermee een eindstatus. Het tekort vormt mogelijk een onregelmatigheid die leidt tot de conclusie dat er sprake is van uitslag tot verbruik 2. Tekorten die zijn ontstaan door verliezen -zie hierna- vormen geen onregelmatigheid en worden dus niet belast.

2 HvJ zaak C-64/15: “De constatering dat een bepaalde hoeveelheid ontbreekt bij de levering van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen wijst op een situatie die zich noodzakelijkerwijs heeft voorgedaan op een eerder tijdstip en waarin de ontbrekende goederen geen deel uitmaakten van deze levering, zodat de overbrenging ervan niet is geëindigd overeenkomstig artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118. Deze situatie vormt bijgevolg een onregelmatigheid in de zin van artikel 10, lid 6, van deze richtlijn. Een dergelijke onregelmatigheid resulteert noodzakelijkerwijs in een onttrekking aan de accijnsschorsingsregeling en dus, overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), van die richtlijn, in een uitslag tot verbruik”.

Naar boven

2.6 Verliezen

Indien er zich tijdens de overbrenging onder EMCS een verlies of vernietiging voordoet als bedoeld in artikel 2, lid 5 van de WA is er geen sprake van een onregelmatigheid (WA, artikel 2c, lid 7). Het verlies of de vernietiging moet te maken hebben met de aard van de goederen zelf, bijvoorbeeld verdamping van minerale oliën of onvoorziene omstandigheden of overmacht 3. De vergunninghouder van een AGP, de geregistreerde afzender in Nederland waar de overbrenging is gestart of de geregistreerde geadresseerde moet de algehele vernietiging of het onherstelbare verlies melden (URA, artikel 3, lid 2). Tijdens kantooruren dient dit gemeld te worden bij de CUA en buiten de kantooruren dient dit gemeld te worden bij de meldkamer Douane. Zie onderdeel 4.00.00 in dit handboek.

3 HvJ: zaak C‑314/06: Het begrip „overmacht” heeft betrekking op abnormale en onvoorziene omstandigheden die zich buiten toedoen van de erkende entrepothouder hebben voorgedaan en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. De voorwaarde dat de omstandigheden zich buiten toedoen van de erkende entrepothouder hebben voorgedaan, heeft niet alleen betrekking op omstandigheden die zich buiten hem hebben voorgedaan in materiële of fysieke zin, maar ook op omstandigheden die objectief lijken te ontsnappen aan de controle van de erkende entrepothouder of buiten de verantwoordelijkheidssfeer van deze laatste zijn gesitueerd.

Taak CUA:

Door middel van gegevens uit EMCS houdt de CUA landelijk toezicht op de afhandeling van in Nederland met een tekort beëindigde e-AD’s. De CUA past de verliesnormen uit de beleidsregels toe op het gemelde tekort/verlies, indien het gaat om bulkvervoer van minerale oliën (M.O.) of ethylalcohol. Indien de normen overschreden zijn neemt de CUA contact op met de verzender van de goederen en wordt om een verklaring voor het tekort gevraagd. Zo nodig wordt ook de geadresseerde om aanvullende informatie over de ontvangst van de goederen gevraagd. Na onderzoek van de feiten en afhankelijk van de uitkomst van de beoordeling kan het tekort worden vrijgesteld of belast. Een onregelmatigheid kan bij de overbrenging ontstaan door bijvoorbeeld verschrijvingen, onjuiste tellingen of onjuiste belading. In dat geval zijn of kunnen niet alle accijnsgoederen overeenkomstig artikel 2b, lid 2 van de WA door de geadresseerde in ontvangst worden genomen en is er in beginsel sprake van uitslag tot verbruik. Indien de verzender alsnog kan aantonen dat er bijvoorbeeld te weinig goederen zijn geladen en in de AGP van de afzender zijn blijven staan, kan de inspecteur (= CUA eventueel na overleg met de regio waar het bedrijf is gevestigd) beslissen dat de overbrenging van de accijnsgoederen toch op regelmatige wijze overeenkomstig artikel 2b, lid 2 van de WA is beëindigd (WA, artikel 2c, lid 4). Indien de verzender aangeeft dat de goederen zijn gestolen of niet kan aantonen dat er sprake is van een verklaarbaar verschil of onjuiste telling of niet kan aantonen dat er sprake is van algehele vernietiging of onherstelbare verlies wordt op grond van artikel 2, lid 1, letter a, van de WA de accijnsgoederen geacht onregelmatig aan een accijnsschorsingsregeling te zijn onttrokken en wordt dit aangemerkt als uitslag tot verbruik.

Naar boven

2.7 Belastingplichtigen bij onregelmatigheden

Indien er sprake is van uitslag tot verbruik omdat er sprake is van een onregelmatigheid tijdens vervoer onder schorsing kunnen er, afhankelijk van de situatie, verschillende belastingplichtigen zijn. Dit zijn de navolgende personen:

  • de vergunninghouder van de AGP. Hiervan is sprake als het vervoer aangevangen is bij de AGP en de onregelmatigheid in Nederland plaatsgevonden heeft of geacht wordt in Nederland plaatsgevonden te hebben;

  • de vergunninghouder van een belastingentrepot als de onregelmatigheid in Nederland plaatsgevonden heeft of geacht wordt plaatsgevonden te hebben in Nederland;

  • de geregistreerde afzender. Dit kan zowel een geregistreerde afzender in Nederland als in een andere lidstaat zijn. Ook daarbij geldt dat de onregelmatigheid in Nederland plaatsgevonden heeft of geacht wordt in Nederland plaatsgevonden te hebben;

  • de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen als deze zekerheid heeft gesteld voor het vervoer;

  • enig andere persoon die ingevolge de wettelijke bepalingen van een andere lidstaat in die lidstaat zekerheid heeft gesteld;

  • alle personen die bij de onregelmatige onttrekking betrokken zijn geweest, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat het onttrekken op onregelmatige wijze geschiedde. (= Wetenschapsvereiste.)

Nalatigheid/ Toedoen

Naast het voorgaande kunnen zich echter ook situaties voordoen, waarbij de vervoerder niet bij de onregelmatige onttrekking betrokken is geweest, maar de onregelmatigheid door hem of door zijn toedoen heeft plaatsgevonden. Een voorbeeld is diefstal van de accijnsgoederen door nalatigheid van de vervoerder. In dit geval ontstaat er geen zelfstandige belastingplicht voor de vervoerder (de vervoerder is immers niet bij de onregelmatige onttrekking betrokken geweest) maar de onregelmatigheid heeft wel door zijn toedoen (nalatigheid) plaatsgevonden. Op grond van art. 61a WA wordt de vervoerder dan aansprakelijk gesteld voor de belastingplicht die ontstaat bij de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats of geregistreerde afzender indien tijdens het vervoer door hem of door zijn toedoen een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden.

Uitgangspunt wetgever

Uitgangspunt van de regeling is dat in de in artikel 2c, eerste, tweede en derde lid, van de WA bedoelde gevallen (onregelmatigheden tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling) de accijns wordt geheven van degene die de accijnsgoederen heeft verzonden (=verzender.) Indien echter op grond van artikel 56, derde lid, van de wet zekerheid is gesteld door de vervoerder of de eigenaar van de accijnsgoederen in plaats van door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats, wordt de accijns geheven van de vervoerder of de eigenaar.' (Kamerstukken II 2009/10, 32 031, nr. 5, blz. 10).

Hoofdelijke aansprakelijkheid

In geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling kunnen meerdere personen belastingplichtig zijn. Art. 51, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, WA wijst naast de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats en de geregistreerde afzender onder andere als belastingplichtige aan, de persoon die bij de onregelmatige onttrekking betrokken is geweest terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het onttrekken op onregelmatige wijze geschiedde. Op grond van art. 51, derde lid, WA is deze persoon (schuldenaar) hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden.

Naar boven

2.8 Tijdstip van uitslag tot verbruik

Als er sprake is van een onregelmatige onttrekking van accijnsgoederen aan een accijnsschorsingsregeling als gevolg van onregelmatigheden tijdens het vervoer, is het tijdstip van deze onttrekking het tijdstip waarop de accijns verschuldigd is. Indien vanuit Nederland onder EMCS overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik ofwel als er sprake is van een Nederlands e-AD waarvan de vervoerstermijn is verstreken en niet bekend is waar de goederen zijn gebleven wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland op het tijdstip van de aanvang van het vervoer. De accijns wordt berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip van uitslag tot verbruik (WA, artikel 55, lid 1).

Naar boven

2.9 Aangifte en betaling van de accijns

In artikel 53, lid 1, van de WA is de hoofdregel opgenomen dat de in een tijdvak verschuldigde accijns op aangifte moet worden voldaan. Het onttrekken aan een schorsingsregeling tijdens het vervoer is niet in artikel 53a van de WA als uitzondering op die hoofdregel genoemd. De vergunninghouder van een AGP moet de aangifte binnen één maand na het einde van het tijdvak waarin de schuld is ontstaan doen en de accijns betalen. In het geval waarin geen bericht van ontvangst is ontvangen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid geconstateerd is de schuld ontstaan bij de aanvang van het vervoer en kan de aangiftetermijn al verstreken zijn. Als de vergunninghouder na het verstrijken van de aangiftetermijn alsnog aangifte wil doen moet hij de CUA om een naheffing verzoeken.

In het geval het gaat om een geregistreerde afzender zal ook hij om een naheffing moeten verzoeken bij de CUA.

Naar boven

2.10 Belastingplichtige in een andere lidstaat van de Unie

Als accijnsgoederen vanuit een andere lidstaat onder schorsing van de accijns naar of via Nederland worden vervoerd en de goederen worden in Nederland onttrokken aan het vervoer, dan is Nederland de lidstaat die tot heffing moet overgaan (WA, artikel 2c, lid 1). Dit is ook het geval als de goederen geacht worden in Nederland te zijn onttrokken (WA, artikel 2c, lid 2). Daarbij kan de accijns door meerdere personen verschuldigd zijn.

Aangezien de vergunninghouder van het in het buitenland gevestigde belastingentrepot of degene die zekerheid heeft gesteld voor het vervoer (mogelijk) niet op de hoogte was van de onregelmatigheid, stelt de CUA hem schriftelijk in de gelegenheid om aan te tonen of de goederen op regelmatige wijze hun bestemming hebben bereikt of om aan te tonen op welke plaats de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden (WA, artikel 2c, lid 4). Hij moet dat doen binnen een termijn van een maand na de verstrekking van de informatie door de CUA. Als de vergunninghouder van het belastingentrepot of degene die zekerheid heeft gesteld wel op de hoogte is van de onregelmatigheid die in Nederland plaatsvond of daar geacht wordt te hebben plaatsgevonden zoals bijvoorbeeld in het geval waarin bij aankomst van de goederen een tekort is vastgesteld dan moet binnen een maand nadat de onregelmatigheid is vastgesteld aangifte gedaan worden. (artikel 53a lid 1, letter c). De vergunninghouder van het belastingentrepot of degene die zekerheid heeft gesteld is verplicht om de inspecteur in deze situatie om de uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken. (artikel 3 Uitv.reg. AWR) Aangezien deze nationale verplichting niet gepubliceerd is in de andere lidstaten wordt door de CUA tegelijk met de schriftelijke mededeling van de geconstateerde onregelmatigheid een aangiftebiljet verstuurd naar de buitenlands belastingplichtige.

Naar boven