Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

7.00.00 Taken en werkzaamheden CUA

5 Voorvalverslag en gestopt vervoer

Tijdens het overbrengen van accijnsgoederen kunnen zich een aantal bijzondere situaties voordoen die van belang kunnen zijn voor het toezicht op het vervoer en de eventuele verschuldigdheid van accijns. Deze situaties worden hierna behandeld.

Naar boven

5.1 Voorvalverslag

Resultaten van een controle door de Douane waarbij één of meerdere e-AD’s zijn betrokken worden vastgelegd in het formulier “Voorvalverslag”. Na invulling van het formulier kunnen de gegevens door de douanemedewerker worden verzonden naar het e-mail adres van de CUA.

Taak CUA

De CUA is aangewezen om specifiek voor de uitoefening van deze taak, informatie met andere lidstaten uit te wisselen. In de praktijk betekent dit dat de CUA:

  • De resultaten van EMCS gerelateerde controles ontvangt.

  • A.d.h.v. het ontvangen voorvalverslag bepaalt op welke wijze het voorval in EMCS wordt geregistreerd. Dit is een “Controlerapport” (IE 717), dat wordt verstuurd naar de lidstaten of een verslag “Bijzonder voorval” (IE 840) dat wordt verstuurd naar de lidstaten maar ook naar de verzender, ontvanger en degene die eventueel de zekerheid heeft gesteld. Het bericht (IE840) wordt niet verstuurd naar de verzender, ontvanger en degene die eventueel de zekerheid heeft gesteld indien zij in Nederland zijn gevestigd en gebruik maken van het PD.

Naar boven

5.2 Voorvalverslag met melding van verlies en/of vernietiging (Bijzonder voorval)

Indien er zich tijdens de overbrenging een verlies of vernietiging voordoet als bedoeld in artikel 2, lid 5 van de WA is er geen sprake van een onregelmatigheid (WA, artikel 2c, lid 7).

Het verlies of de vernietiging moet te maken hebben met de aard van de goederen zelf, bijvoorbeeld verdamping van minerale oliën of ethylalcohol, onvoorziene omstandigheden of overmacht, bijvoorbeeld een ongeval of een breuk in een transportleiding en/of instructies die door de inspecteur zijn gegeven. Belanghebbende moet het verlies of de vernietiging aan kunnen tonen. Dit soort situaties worden bijzondere voorvallen genoemd. Als tijdens het vervoer zich een bijzonder voorval voordoet kan de vervoerder of een andere betrokkene dat aan de Douane melden. Tijdens kantooruren moet dit worden gemeld bij de CUA en buiten de kantooruren bij de meldkamer Douane. Zie onderdeel 4.00.00 in dit handboek.

Naar boven

5.3 Onderbreking van het vervoer

Als daartoe aanleiding is (bijvoorbeeld een vermoeden van fraude) kan de Douane het vervoer stoppen. Ook daarvan maakt fysiek toezicht een “Voorvalverslag” op en stuurt dit in naar de CUA. De resultaten worden via EMCS ter beschikking gesteld aan de betreffende partijen. De CUA registreert daarop in EMCS een “Melding gestopt vervoer” (IE 807) die via EMCS ter beschikking wordt gesteld aan andere lidstaten en de betrokken partijen.

Naar boven

5.4 Overlading en opslag tijdens vervoer met een e-AD

Opslag in AGP en vervoer onder schorsing zijn weliswaar beide accijnsschorsingsregelingen maar hebben elk een eigen doel (functie). Bij opslag speelt de administratie van de AGP een cruciale rol, bij vervoer het e-AD. Dat betekent dat beide accijnsschorsingsregelingen niet door elkaar gehaald moeten worden. Concreet betekent dit:

  • Opslag onder schorsing van accijns vindt plaats in een AGP (in Nederland) en

  • Vervoer onder schorsing vindt plaats met gebruik making van EMCS, met uitzondering van de situaties waarbij gebruik wordt gemaakt van een vereenvoudiging. Vanuit logistiek oogpunt kan het echter wenselijk zijn dat accijnsgoederen die onder schorsing van accijns vervoerd worden overgeladen of kortstondig opgeslagen worden. Beide situaties worden hierna toegelicht.

Tijdelijke opslag buiten AGP (Beleidsregel accijnswetgeving)

Indien accijnsgoederen die worden overgebracht onder een accijnsschorsingsregeling met het oog op de overlading in een opvolgend vervoermiddel gedurende een korte tijd worden opgeslagen, kan deze tijdelijke opslag plaatsvinden buiten een AGP. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

  1. de tijdelijke opslag bij overlading vindt plaats bij een logistieke dienstverlener in Nederland;

  2. het opvolgende vervoer moet dan al bekend zijn, dat wil zeggen de aard (vrachtwagen, binnenvaartschip e.d.) en indien mogelijk de identiteit (kenteken vrachtauto, naam van het binnenvaartschip e.d.) van het opvolgende vervoer;

  3. het aan de tijdelijke opslag voorafgaande vervoer en het opvolgende vervoer geschieden onder dekking van hetzelfde e-AD;

  4. de logistieke dienstverlener meldt aan de CUA de volgende gegevens:

    • de ARC die aan het e-AD is toegekend;

    • de overlading;

    • de gegevens van het opvolgende vervoer;

    • de gegevens van de tijdelijke opslag (naam logistieke dienstverlener, adres van de tijdelijke opslag, aanvang van de tijdelijke opslag).

Zie het voorbeeld in onderdeel 4.00.00 bij punt 1.3 van dit handboek. Deze melding moet geschieden uiterlijk bij de aanvang van de tijdelijke opslag. Als bij de aanvang van de tijdelijke opslag de identiteit van het opvolgende vervoer nog niet bekend is, kan deze later worden gemeld, maar uiterlijk bij de beëindiging van de tijdelijke opslag. Naar aanleiding van de meldingen maakt de CUA een bericht “Verslag bijzonder voorval”(IE 840) in EMCS. De Douane op de plaats van bestemming weet dan dat terecht een ander vervoermiddel is gebruikt. De tijdelijke opslag vindt plaats binnen de vervoerstermijn die de verzender in het e-AD heeft opgegeven. Zoals blijkt uit de toelichting op het e-AD (Tabel 1, punt 1b, bij Verordening (EG) 684/2009) gaat het daarbij om de normale duur van de reis, rekening houdende met het vervoermiddel en de afstand.

Ter toelichting op de onder d genoemde voorwaarde: de CUA legt het bijzonder voorval vast in EMCS. Bij een eventuele controle na de tijdelijke opslag kan bij het raadplegen van EMCS geconstateerd worden dat de Douane op de hoogte was van de tijdelijke opslag. Tevens kan worden nagegaan wat de gegevens zijn met betrekking tot het opvolgende vervoer (bij voorbeeld de identiteit van het vervoermiddel) en de tijdelijke opslag. Indien niet aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een onregelmatigheid. Zie onderdeel 5.00.00. van dit handboek.

Uitgaande opslag

Indien het vervoer van accijnsgoederen gedeeltelijk over zee plaatsvindt, in aansluiting op vervoer over de weg, dan kan het voorkomen dat de 2 vervoersvormen niet op elkaar aansluiten. De accijnsgoederen moeten dan vaak kortstondig (enkele dagen) opgeslagen worden. De uitgaande opslag in een publiek douane-entrepot type II of een particulier douane-entrepot is geregeld in artikel 38 van het UBA.

Naar boven

5.5 Lidstaat die bevoegd is om te heffen bij onregelmatigheden onder EMCS

Vervoer onder schorsing van accijns vindt vaak plaats over het grondgebied van meerdere lidstaten. Dat betekent dat als er een onregelmatigheid geconstateerd bepaald moet worden waar die onregelmatigheid plaatsgevonden heeft. De basis om te bepalen welke lidstaat bevoegd is om te heffen is artikel 10, lid 1 richtlijn 2008/118. In dat artikel is opgenomen dat bij een onregelmatigheid die tot gevolg heeft dat er sprake is van uitslag tot verbruik deze plaatsvindt in het land waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. In artikel 2c lid 1 WA staat dezelfde bepaling, maar dan alleen geschreven voor Nederland. Uit de tekst van artikel 10 lid 1 richtlijn 2008/118 (en artikel 2c lid 1 WA) blijkt al dat bekend moet zijn waar de onregelmatigheid plaatsgevonden heeft. Het is dus geen zogenaamde fictiebepaling. Bij nationaal vervoer is toepassing van deze regel eenvoudig. De onregelmatigheid heeft dan altijd in die ene lidstaat van vervoer plaatsgevonden.

Naar boven