Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

13.00.00 Het in het vrije verkeer brengen

3 Het Heffen en innen van de invoerrechten en andere belastingen bij invoer

3.1 Het ontstaan van de douaneschuld

Het doen van een aangifte voor het vrije verkeer brengt met zich mee dat er invoerrechten en andere nationale heffingen of belastingen verschuldigd kunnen worden door de aanvaarding van deze aangifte.

(artikel 201 DWU en artikel 77 lid 1 en lid 2 DWU )

Er ontstaat dan een zogenaamde douaneschuld. Een douaneschuld is te definiëren als een op een persoon rustende verplichting tot betaling van de invoerrechten die uit bepaalde goederen van toepassing zijnde uit hoofde van geldende Unie bepalingen.

(artikel 5 lid 18 DWU )

Naar boven

3.2 Invoerrechten

Zoals uit bovenstaande definitie van de douaneschuld blijkt is deze primair opgebouwd uit invoerrechten die door de Europese wetgeving zin ingesteld. Deze zijn gebaseerd op douanetarief van de Europese Unie.

Deze invoerrechten zijn onder te verdelen in:

  • Douanerechten

  • Heffingen van gelijke werking

  • Belastingen bij invoer die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van specifieke regelingen die op bepaalde door de verwerking van landbouwproducten verkregen goederen zijn vastgesteld.

Naar boven

3.2.1 Douanerechten

Dit zijn de rechten die worden geheven op basis van het gemeenschappelijk douanetarief van de EU (Verordening (EEG) nr. 2658/87 bekent als gecombineerde nomenclatuur, kortweg GN). Deze rechten zijn primair gericht op het in het vrije verkeer brengen van goederen uit niet EU-lidstaten en beschermen de EU-economie. Veelal zijn dit zogenaamde “ad valorem” rechten, die als een percentage van de waarde van de goederen worden geheven. Daarnaast kan het ook gaan om een specifiek recht, waarbij het aantal stuks of een bepaalde hoeveelheid goederen wordt belast. Ook combinaties van beide zijn mogelijk.

(artikel 1:3 lid 1 letter f ADW )

Naar boven

3.2.2 Heffingen van gelijke werking.

Dit zijn heffingen die om bijzondere handelspolitieke redenen naast het gewone recht bij invoer worden ingesteld. Hiertoe behoren antidumpingheffingen en compenserende heffingen. Meer informatie hierover staat in onderdeel 1.02.00 van dit Handboek.

Antidumpingheffingen worden ingesteld als een in de EU gevestigde bedrijfstak schade ondervindt of dreigt te ondervinden doordat producten uit derde landen in de EU in het vrije verkeer worden gebracht beneden de thuismarktprijs van het exporterende land.

In alle gevallen gaat aan de instelling van een definitieve antidumpingheffing een onderzoek door de Commissie vooraf. Gedurende de looptijd van dit onderzoek wordt een zogenaamde voorlopige antidumpingheffing ingesteld. Deze hoeft nog niet te worden geboekt en dus ook nog net aan de aangever medegedeeld. De voorlopige antidumpingheffing wordt door AGS berekend.

(artikel 101 lid 1 DWU ).

Naar boven

3.2.3 Belastingen bij invoer die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of in het kader van specifieke regelingen die op bepaalde door de verwerking van landbouwproducten verkregen goederen zijn vastgesteld.

Deze belastingen zijn aanvullende belastingen als deze goederen dreigen de EU-markt te overspoelen of dat bepaalde producten onder een bepaalde basisprijs worden ingevoerd. Deze belastingen worden dan naast het douanerecht ingesteld. Zie hiervoor paragraaf 2.1.2. Van het onderdeel 13.01.00.

Naar boven

3.3 De Schuldenaar

De douaneschuld, die ontstaat door de aanvaarding van de aangifte voor het brengen in het vrije verkeer, moet worden voldaan door de schuldenaar. Deze persoon is te definiëren als elke persoon die een douaneschuld verschuldigd is.

(artikel 5 lid 8 en 5 lid 19 DWU )

In beginsel berust de verplichting tot betaling bij de aangever. De aangever is in de wetgeving aangewezen als schuldenaar. Daarnaast kan degene voor wiens rekening de aangifte is gedaan ook als schuldenaar worden aangesproken, Dit is het geval in de situatie van indirecte vertegenwoordiging. Verder kunnen ook degenen die verkeerde gegevens hebben verstrekt die hebben geleid tot het ten onrechte niet heffen van de rechten, voor de douaneschuld worden aangesproken.

(artikel 77 lid 3 DWU)

Meer over het ontstaan van de douaneschuld is te vinden in onderdeel 28.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

3.4 De boeking van de douaneschuld

Het bedrag aan douaneschuld moet worden geboekt. Boeken wil zeggen dat de schuld wordt bijgeschreven als vordering in de boekhouding van de Nederlandse Staat. Daarmee is een vordering ontstaan op de schuldenaar die rechtens toekomt aan de EU. Dit gebeurt automatisch via het systeem AGS.

(Artikel 104 lid 1 DWU)

Het moment van boeken is nauwkeurig omschreven in de wetgeving. Een bedrag aan rechten moet uiterlijk 14 dagen na vrijgave van de goederen worden geboekt, tenzij de schuld niet kan worden berekend. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als er nog een monsteronderzoek loopt dat uitsluitsel moet geven over de aard en soort van de goederen, die in de aangifte zijn aangegeven.

(artikel 105 lid 1 DWU)

Het is toegestaan dat een bedrag aan schuld wat gedurende een periode van maximaal 31 dagen ontstaat ten aanzien van één schuldenaar in één keer wordt geboekt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanvullende aangifte in het kader van de inschrijving in de administratie van de aangever.
Deze boeking moet uiterlijk 14 dagen na het einde van deze periode hebben plaatsgevonden

(artikel 105 lid 1 2e alinea DWU )

Naar boven

3.5 Mededeling doen

De douaneschuld wordt direct na de boeking medegedeeld aan de schuldenaar

(artikel 102 lid 1 DWU)

Nationaal is bepaald dat deze mededeling in de vorm gebeurt van door het toezenden van een op een aangiftebiljet vermelde uitnodiging tot betaling. De wijze waarop deze mededeling plaatsvindt, is verder uitgewerkt in onderdeel 28.00.00 van dit Handboek.

(Artikel 7:6 lid 1 ADW )

De verschuldigde belasting moet worden betaald uiterlijk 10 dagen nadat daarvan mededeling is gedaan aan de aangever.

(artikel 108 lid 1 DWU)

De aangever kan pas beschikken over de goederen als de belasting is voldaan of zekerheid van betaling is verleend.

(artikel 194 DWU en artikel 195 lid 1 DWU)

Op verzoek kan uitstel van betaling worden verleend. Aan het verlenen van uitstel van betaling is de voorwaarde verbonden dat de verzoeker zekerheid stelt.

(artikel 110 DWU )

De meest bekende vorm van uitstel van betaling is die in de vorm van maandbetalingen. Voor de belasting die gedurende een kalendermaand verschuldigd wordt, wordt uitstel van betaling verleend tot de vijftiende dag van de maand volgende op de maand waarin de goederen ter beschikking van de aangever zijn gesteld.

(artikel 111 lid 3 )

AGS controleert bij de aanvaarding van de aangifte of zekerheid is gesteld voor de regeling betreffende maandbetalingen. Daarnaast controleert AGS of de zekerheid toereikend is voor de schuld die is ontstaan door de aanvaarding van de aangifte of door een de controlebevindingen van de ambtenaar.

(artikel 77 lid 2 DWU en artikel 191 DWU ) (Zie verder hoofdstuk 7 van onderdeel 27.00.00 van dit Handboek )

Naar boven

3.6 Het teniet gaan van de douaneschuld

De douaneschuld gaat teniet door de betaling van de douaneschuld zoals deze op de uitnodiging tot betaling aan de schuldenaar is medegedeeld.

( artikel 124 letterb DWU )

Deze betaling zal veelal door de aangever als schuldenaar worden gedaan. De wetgever maakt het echter mogelijk dat ook een ander dan de schuldenaar de schuld voldoet. Staat dit al op moment van het doen van de aangifte vast, dan wordt dit in de aangifte vermeld. De uitnodiging tot betaling zal dan aan deze persoon worden verzonden. Deze persoon moet in bezit zijn van een EORI- nummer.

Voorbeeld

Een directe vertegenwoordiger wil voor vertegenwoordigde ook de douaneschuld voldoen.

Dit moet hij kenbaar maken door als betaler in de aangifte vermeld te worden. Bij een uitstelregeling (maandbetaling) kan niet zomaar iedereen als betaler worden opgenomen. De zekerheidstelling van degene die wil betalen moet uiteraard wel toereikend zijn voor het aangaan van een schuld voor een derde. Voor directe vertegenwoordiging is dit dan uitgewerkt in de zgn. Akte+.

Zie voor de vertegenwoordiging en de betaling van de schuld in dergelijke situaties onderdeel 2.00.00 van dit Handboek.

Naar boven

3.7 Contante aangifte

Voor de vrijgave van de goederen vermeld in een aangifte tot in het vrije verkeer brengen is een belangrijke eis dat ofwel zekerheid is gesteld voor de douaneschuld die is ontstaan, dan wel dat deze schuld is betaald, de zogenaamde contante betaling.

(artikel 194 DWU en artikel 195 lid 1 DWU)

De comptabele verwerking van een aangifte met contante betaling kan pas plaatsvinden nadat de gegevens van die betaling in AGS zijn verwerkt. De indiener van de aangifte krijgt vanuit AGS een bericht over de te betalen schuld. Hij ontvangt hierbij ook een betalingskenmerk. Dit wordt gebruikt bij de betaling. Zodra de betaling is gedaan worden de goederen vrijgegeven in AGS.

Let op!

Voor reizigers, die mondelinge aangifte doen op de luchthaven Schiphol, wordt voor deze betalingen niet het systeem AGS gebruikt, maar het systeem DIVA.

Naar boven

3.8 Omzetbelasting, accijns en verbruiksbelasting

De omzetbelasting, de accijns en de verbruiksbelastingen vallen niet onder het begrip invoerrechten als bedoeld in de Europese wetgeving. Toch kunnen deze nationale belastingen verschuldigd worden bij het in het vrije verkeer brengen van niet-uniegoederen.

Voor de heffing en inning van deze nationale belastingen bij invoer wordt in de nationale wetgeving aansluiting gezocht bij de bepalingen over heffen en innen van de invoerrechten in het DWU en de Algemene douanewet.

Dit houdt in dat de regels betreffende de heffing en inning van deze drie belastingsoorten indien zij verschuldigd worden door het in het vrije verkeer brengen van niet-uniegoederen, onder de werkingssfeer vallen van het DWU, de Algemene douanewet en de Invorderingswet 1990. Worden zij door de aanvaarding van de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen verschuldigd, dan worden zij vermeldt op de mededeling uitnodiging tot betaling.

(artikel 22 Wet op de omzetbelasting 1968, artikel 62 Wet op de accijns en artikel 26 Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten)

Naar boven

3.9 Heffing en inning van de omzetbelasting

Op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 is het brengen van goederen in het vrije verkeer van Nederland één van de grondslagen voor de heffing van omzetbelasting.

Er is dan sprake van invoer van goederen in de zin van de Wet op de omzetbelasting. De aanvaarding van de aangifte tot het in het vrije verkeer brengen is dan ook het moment dat de omzetbelasting verschuldigd wordt.

(Artikel 18 Wet op de Omzetbelasting )

Naar boven

3.10 Verlegging heffing naar binnenland

In bepaalde gevallen kan de heffing van omzetbelasting bij het in het vrije verkeer brengen van goederen naar het binnenland worden verlegd.

(artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting )

Deze verlegging betekent dat de belasting niet bij op het moment van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer verschuldigd wordt, maar dat de ondernemer het verschuldigde bedrag periodiek op aangifte voor de omzetbelasting kan voldoen.

Daarmee komt de heffing geheel los te staan van de Douanewetgeving van de Unie en Algemene douanewet en wordt zij beheerst door de regels van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen die gelden voor een aangiftebelasting.

Toepassing van deze verleggingsregeling is gebonden aan een aanwijzing door of namens de Minister van Financiën. Hieraan is in de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 uitvoering gegeven.

Naar boven

3.11 Aangewezen goederen

Er is een aantal goederen aangewezen waarvoor altijd verlegging van de omzetbelasting wordt toegepast. Deze zijn opgenomen in bijlage A van de Uitvoeringsbeschikking. (artikel 17 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

Bij invoer van deze goederen door of ten behoeve van ondernemers behoeft dus nooit omzetbelasting te worden geheven op het moment dat de aangifte in het vrije verkeer brengen wordt aanvaard, maar wordt de heffing (verplicht) verlegd naar het binnenland.

De goederen die in bijlage A zijn opgenomen, zijn in het algemeen goederen die niet voor particulier gebruik geschikt zijn (voornamelijk grondstoffen en halffabricaten) en die gemakkelijk herkenbaar zijn. Bij het samenstellen van bijlage A is aansluiting gezocht bij de posten en onderverdelingen van de gecombineerde nomenclatuur.

Binnen AGS vindt een automatische controle plaats op de verplichte verlegging, waarbij gebruik wordt gemaakt van de in de aangifte opgegeven goederencode. Is deze koppeling niet te maken, dan wordt op basis van het art 23 codenummer de verlegging toegepast.

Naar boven

3.12 Aangewezen ondernemers

Toepassing van de verleggingsregeling geldt ook voor alle ondernemers die door de inspecteur der omzetbelasting zijn aangewezen.

(artikel 18 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

Een ondernemer kan op zijn verzoek worden aangewezen voor de toepassing van artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968. De belangrijkste standaardvoorwaarden voor een aanwijzing zijn dat belanghebbende geregeld goederen uit het buitenland betrekt, en dat zijn bedrijfsadministratie aan bepaalde eisen voldoet. Bij inwilliging van het verzoek wordt aan de ondernemer art.23 codenummer toegekend, wat in de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen moet worden opgenomen.

Aanwijzing betekent dat de heffing van omzetbelasting wegens invoer van goederen wordt verlegd naar de binnenlandse aangifte omzetbelasting en niet plaatsvindt op dezelfde wijze als de heffing van invoerrechten.

Voorwaarde voor het kunnen toepassen van de verleggingsregeling is dat de ingevoerde goederen bestemd zijn voor de aangewezen ondernemer. Dat betekent dat de goederen ten behoeve van de aangewezen ondernemer worden ingevoerd, waaronder zijn begrepen de goederen ter zake waarvan deze aan een andere ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat hij de goederen invoert of dat de invoer in zijn opdracht plaatsvindt.

Let op!

Tijdens de verificatie kan de Douane aan de hand van bescheiden controleren of de aangegeven goederen zijn bestemd voor de aangewezen ondernemer. Indien is vastgesteld dat de goederen niet zijn bestemd voor degene wiens artikel 23 codenummer in de aangifte is opgenomen, dan mag de verleggingsregeling niet worden toegepast.

Let op!

Is de importeur niet in Nederland gevestigd, dan kan hij gebruik maken van een beperkt fiscaal vertegenwoordiger voor de omzetbelasting (artikel 33g Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 24c Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968). In dat geval zal veelal in de douaneaangifte het artikel 23 codenummer van de beperkt fiscaal vertegenwoordiger worden opgenomen. Tijdens de verificatie kan de Douane aan de hand van bescheiden controleren of de beperkt fiscaal vertegenwoordiger handelt in opdracht van de niet in Nederland gevestigde importeur. Kan hij dat niet aantonen, dan mag de verleggingsregeling niet worden toegepast.

Naar boven

3.13 AGS en de verleggingsregeling

Binnen het aangiftesysteem AGS wordt in het vak voor de omzetbelastingplichtige alleen het artikel 23 codenummer ingevuld, als dit nummer ook recht geeft op verlegging. Als het OB nummer geen recht op verlegging geeft, dan hoeft het vak omzetbelastingplichtige niet te worden ingevuld.

De controle op het terecht toepassen van de verleggingsregeling van de omzetbelasting binnen het aangiftesysteem AGS gaat via de volgende stappen:

  • Een controle op de geldigheid van het OB-nummer;

  • Er wordt vervolgens een relatie gelegd tussen het opgegeven OB-nummer en de OB- nummers die horen bij het EORI nummer van één van de partijen in de aangifte.

  • Vervolgens wordt de aanwezigheid van verlegging artikel 23 gecontroleerd. Het bedrijfsleven kan deze controles ook uitvoeren op het bestaan van genoemde relatie via interface KIS/DES.

Let op!

Er is niet altijd een relatie tussen de geadresseerde en de OB-plichtige in vak 8 van de aangifte. Voorbeeld

Een aangifte wordt gedaan in opdracht van een Chinese opdrachtgever door een douanevertegenwoordiger in indirecte vertegenwoordiging. Als geadresseerde wordt in de aangifte de importeur in Nederland vermeld, maar als OB-plichtige de fiscaal vertegenwoordiger of de Chinese opdrachtgever zelf (als deze zich heeft laten registreren). Systeemtechnisch is het ook mogelijke de controles uit te breiden naar andere personen in de aangifte dan de geadresseerde. 


Naar boven

3.14 Zendingen met een te verwaarlozen waarde

Worden zendingen met een te verwaarloze waarde rechtstreeks aan vanuit een derde land aan een geadresseerde in de EU gezonden, dan zijn deze zendingen vrijgesteld voor invoerrechten als de intrinsieke waarde niet meer bedraagt dan een waarde van 150 euro.

(artikel 23 lid 1 en 2 Verordening EU 1186/ 2009 )

Deze vrijstelling voor de invoerrechten is ook van toepassing op de omzetbelasting en de accijnzen.

(artikel 7:27 lid 1 ADR ).

Voor de omzetbelasting geldt echter dat de vrijstelling slechts wordt verleend als de intrinsieke waarde niet meer dan 22 euro bedraagt.

(artikel 7:27 lid 3 ADR ).

De aangever dient in het geval de dat de intrinsieke waarde hoger is dan 22 euro, de code C 07 in zijn aangifte op te geven.

Naar boven

3.15 Aangiftesymbool CO

Een aantal gebieden behoort wel tot het douanegebied van de EU, maar niet tot het fiscale gebied. Dit betekent dat indien goederen worden vervoerd van een dergelijk gebied naar een lidstaat van de EU, er omzetbelasting in de ontvangende lidstaat verschuldigd is.

Voorbeelden van gebieden met een dergelijke status zijn de Canarische eilanden, de Kanaaleinden en de berg Athos.

Om te voorkomen dat invoerrechten verschuldigd worden door het doen van een aangifte met symbool COM, moet in AGS als land van oorsprong “EU” worden opgegeven en niet, zoals bij bijvoorbeeld bij goederen afkomstig van de Canarische Eilanden, “ES”.

Naar boven

3.16 In het vrije verkeer brengen uit San Marino, Andorra en Turkije

Voor goederen afkomstig uit deze landen worden bij het in het vrije verkeer brengen geen invoerrechten verschuldigd. Er moet in de aangifte als preferentiecode 400 worden vermeld.

Het systeem AGS zal dan geen invoerrechten berekenen, maar slechts de omzetbelasting en de eventueel verschuldigde accijns.

Naar boven

3.17 Buitenlandse ondernemers en Fiscale vertegenwoordiging

Een buitenlandse ondernemer die zijn goederen in Nederland in het vrije verkeer brengt, komt in Nederland in aanraking met de heffing van omzetbelasting. Als een buitenlandse ondernemer wordt aangemerkt een ondernemer die niet in Nederland woont of is gevestigd en hier ook geen vaste inrichting heeft.

Naar boven

3.18 Registratie

Iedere buitenlandse ondernemer die in Nederland in aanraking komt met de heffing van omzetbelasting, moet zich in Nederland laten registreren. Voor de registratie moet een Nederlandse OB-identificatienummer worden aangevraagd bij: Belastingdienst / Particulieren / Ondernemingen Buitenland, afdeling ondernemingen te Heerlen.

Registratie is niet nodig in de gevallen dat uitsluitend wordt geopereerd door middel van een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning (zie de paragraaf hierna ).

Naar boven

3.19 Fiscaal vertegenwoordiger

De fiscale verplichtingen voor de Nederlandse omzetbelasting kan de buitenlandse ondernemer zelf voldoen, of hij kan daarvoor een fiscaal vertegenwoordiger aanstellen.

Artikel 33a van de Wet op de omzetbelasting 1968 opent de mogelijkheid voor een buitenlandse ondernemer om zich in Nederland te laten vertegenwoordigen door een fiscaal vertegenwoordiger. Deze treedt op namens de buitenlandse ondernemer met betrekking tot alle rechten en verplichtingen betreffende de aangifte en de betaling van de omzetbelasting.

Volgens de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 kan aan een buitenlandse ondernemer met een fiscaal vertegenwoordiger een vergunning ingevolge artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968 worden verleend.

Er zijn twee vormen van fiscale vertegenwoordiging:

  • een fiscale vertegenwoordiger met een algemene vergunning;

  • een fiscale vertegenwoordiger met een beperkte vergunning.

Naar boven

3.19.1 Een fiscaal vertegenwoordiger met algemene vergunning

Een fiscaal vertegenwoordiger met algemene vergunning treedt op namens de buitenlandse ondernemer voor alle leveringen en diensten waarvoor de buitenlandse ondernemer belasting is verschuldigd, de intra EU verwervingen en de invoer. Een buitenlandse ondernemer kan slechts van de diensten van één fiscaal vertegenwoordiger met een algemene vergunning gebruik maken. Voor deze vorm van fiscaal vertegenwoordiging moet de buitenlandse ondernemer in Nederland geregistreerd zijn.

In de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is een voorziening opgenomen waardoor aan een fiscaal vertegenwoordiger met algemene vergunning, op verzoek, een vergunning op grond van artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968 kan worden verleend om de bij invoer verschuldigde omzetbelasting te verleggen naar de periodieke aangifte omzetbelasting. De fiscaal vertegenwoordiger met algemene vergunning moet per buitenlandse ondernemer een dergelijk artikel 23 vergunning aanvragen. (Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 en artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968)

De buitenlandse ondernemer is verplicht een fiscaal vertegenwoordiger met algemene vergunning aan te stellen als hij het nultarief van de omzetbelasting van toepassing wil laten zijn bij leveringen naar of in een accijnsgoederenplaats of een inrichting.

Naar boven

3.19.2 Een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning

Een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning treedt op namens de buitenlandse ondernemer voor de invoer van goederen en de daarop volgende leveringen. Een buitenlandse ondernemer kan van de diensten van meer dan één fiscaal vertegenwoordiger met beperkte vergunning gebruik maken.

Als de buitenlandse ondernemer gebruik maakt van de diensten van een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning is geen individuele registratie van die ondernemer in Nederland nodig.

Een fiscaal vertegenwoordiger met een beperkte vergunning kan bij het in het vrije verkeer brengen van niet- unie goederen aangifte voor het vrije verkeer doen. Hij moet in de aangifte het codenummer OB vermelden dat aan hem is toegekend in zijn hoedanigheid van beperkt fiscaal vertegenwoordiger.

Naar boven

3.20 De heffing van accijns en van verbruiksbelasting

De wet op de accijns en de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten geven de mogelijkheid om deze nationale heffingen bij invoer te schorsen bij het doen van een aangifte voor het in het vrije verkeer brengen. De invoerrechten worden wel verschuldigd door de aanvaarding van de aangifte tot in het vrije verkeer brengen.

In de volgende gevallen kan de accijnsheffing en de heffing van verbruiksbelasting voor alcoholvrije dranken, pruimtabak en snuiftabak bij binnenkomst in Nederland geschorst worden:

  • de goederen worden weer buiten Nederland gebracht en worden dus niet verbruikt op binnen de EU of

  • de goederen worden overgebracht naar een accijnsgoederenplaats (AGP ).(Een accijnsgoederenplaats is een inrichting waar goederen onder schorsing van de accijns o.a. mogen worden ontvangen en opgeslagen.)

Het overbrengen van het kantoor waar de aangifte tot het in het vrije verkeer brengen naar een accijnsgoederenplaats gebeurt door de goederen op dit kantoor te registreren in het Excise Movement and Control System (ECS ).

De goederen worden dan naar de accijnsgoederenplaats overgebracht onder dekking van een e-AD (elektronisch administratief document) en op deze wijze wordt toezicht op het vervoer uitgeoefend en de eindbestemming van de goederen. Als de accijnsgoederen op de juiste wijze zijn overgebracht, zal de accijns pas verschuldigd worden bij de uitslag uit de accijnsgoederenplaats.

(artikel 201 DWU, artikel 62 Wet op de accijns, artikel 5, lid 3, Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken , artikel 8 Uitvoeringsbesluit alcoholvrije dranken en van enkele andere producten en artikel 2 lid 1 Uitvoeringsbesluit accijns)

Naar boven

3.21 Preferentiële tariefmaatregelen

Tot het douanetarief van Unie behoren ook preferentiële tariefmaatregelen. De EU heeft met veel niet – EU-landen handelsovereenkomsten gesloten. Daarin is afgesproken dat een nul recht of een verlaagd recht bij het in het vrije verkeer brengen wordt geheven op bepaalde aangewezen goederen die van oorsprong zijn uit die landen, dit zijn bijvoorbeeld landen als Zwitserland en IJsland, de zogenaamde EVA-landen.

Deze vorm van preferenties is bilateraal, ook goederen van oorsprong uit de EU komen in aanmerking voor een preferentie bij in het vrije verkeer brengen in die landen waarmee dit soort overeenkomsten is afgesloten.

(artikel 56 lid 2 letter e DWU )

Dit verlaagde of nul-recht wordt door de EU ook gehanteerd op aangewezen goederen uit een aantal ontwikkelingslanden. Deze kunnen dan door de verlaging van de invoerrechten beter hun producten afzetten op de EU-markt en zo hun economie versterken. Deze preferenties zijn unilateraal, de EU- landen krijgen geen preferentie bij het in het vrije verkeer brengen in deze landen.

Voor de aanspraak op deze preferentiële tarieven dient in alle gevallen de oorsprong te worden aangetoond door zogenaamde oorsprongsbewijsstukken . Deze bewijsstukken dienen in principe bij de aanvaarding van de aangifte aanwezig te zijn en zo nodig aan de douane te worden getoond.

De gevallen waarin dat kan en een beschrijving van de bewijsstukken die daarbij moeten worden overgelegd zijn te vinden in onderdeel 8.00.00 van dit Handboek. Het Codeboek Douane, onderdeel Aangiftebehandeling geeft weer welke codes moeten worden vermeld in de aangifte voor de gevraagde preferentie en het bewijsstuk wat als bewijs van oorsprong dient.

Naar boven

3.22 De vereenvoudigde aangifte

Het komt voor dat de bewijsstukken die de oorsprong van de goederen moeten aantonen op het moment van de aanvaarding van de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen nog niet in bezit van de aangever zijn. Veelal worden deze bewijsstukken door een exporteur of een financiële instelling in bewaring gehouden tot de betaling voor de geleverde goederen heeft plaatsgevonden.

Er kan nu door de aangever een onvolledige aangifte voor dit bewijsstuk worden gedaan. Bij regelmatig gebruik maken van deze vereenvoudigde aangifte kan een toestemming, in de vorm van een vergunning, door de Douane worden voorgeschreven. Binnen Nederland is er voor gekozen om hier geen invulling aan te geven. Bij het regelmatig gebruik maken van de vereenvoudigde aangifte kan een vergunning achterwege bliijven.

(artikel 166 lid 1 DWU, artikel 166 lid 2 DWU en artikel 145 GVo DWU )

In zijn onvolledige aangifte vermeldt de aangever al de preferentiecode. De aangever geeft tevens aan binnen welke termijn het ontbrekende bewijsstuk zal worden ingeleverd. De maximale termijn hiervoor is 120 dagen.

( artikel 146 GVo DWU en art 147 GVo DWU )

De goederen kunnen in afwachting van overlegging van het bewijsstuk worden vrijgegeven, mits er geen redenen zijn die hiertegen verzetten, bijvoorbeeld als tevens een monsteronderzoek is ingesteld om te bepalen of de goederen mogelijk vallen onder verbodsbepalingen.

(artikel 194 DWU)

Als het nog over te leggen bewijsstuk recht geeft op een verlaagd recht, wordt dit recht direct na de vrijgave geboekt en aan de schuldenaar medegedeeld. Voor het verschil tussen het verlaagd recht en het normale recht wordt zekerheid gesteld.

Is sprake van een aanspraak op het nul recht, dan wordt zekerheid gesteld voor het eventueel te heffen recht via het normale tarief

Als de aangever niet binnen de daarvoor gestelde termijn het vereiste bewijsstuk niet inlevert, wordt de douaneschuld onmiddellijk berekend onder toepassing van het normale tarief van de goederen.

Binnen AGS worden de hiervoor gestelde termijn bewaakt. Het systeem informeert de aangever over de nog resterende tijd om het gevraagde bewijsstuk te overleggen. Dit bericht staat bekend als de “reminder “.

Let op!

Wordt een aangevraagd preferentie niet toegekend, omdat de aanvrager niet voldoet aan de hiervoor gestelde eisen, bijvoorbeeld omdat het oorsprongsbewijsstuk niet kan dienen, dan kan de aangifte niet ongeldig worden verklaard. Dit niet toewijzen wordt niet gezien als een bijzondere omstandigheid waardoor de aangifte ongeldig kan worden verklaard.

Naar boven

3.23 Tariefcontingenten en tariefplafonds

3.23.1 Tariefcontingenten

In een aantal gevallen wordt een verlaagd douanerecht of 0-recht toegekend in het kader van een zogenaamd tariefcontingent. Een tariefcontingent beperkt het toe te passen preferentieel tarief tot een bepaalde hoeveelheid goederen voor alle lidstaten van de EU. Is deze hoeveelheid bereikt, dan wordt het normale tarief voor de goederen weer ingesteld.

Deze tariefcontingenten worden centraal beheerd door de Europese Commissie te Brussel.

De lidstaten moeten de aanvragen om toepassing van een tariefcontingent dagelijks bij de Commissie indienen. Dit gebeurt op basis van een indiende aangifte voor het in het vrije verkeer brengen. De aangever vermeldt hiertoe de communautaire preferentiecode in vak 36 van zijn aangifte en het contingent/ordernummer in vak 39 van de aangifte.

Het beheer van het contigent vindt gecentraliseerd plaats. De toewijzing van de gevraagde hoeveelheid vindt plaats op basis van de datum van aanvaarding van de aangifte voor het in het vrije verkeer brengen. Worden grotere hoeveelheden aangevraagd dan in een bepaald tariefcontingent beschikbaar is, dan vind de toewijzing plaats in evenredigheid met de aangevraagde hoeveelheden.

Als dit betekent dat een aangever slechts een gedeelte van zijn aangevraagde hoeveelheid krijgt toegewezen, wordt door AGS de aangifte automatisch gesplitst.

Let op!

Wordt een aangifte met een aanspraak op een tariefcontingent onvolledig ingediend omdat het oorsprongsbewijsstuk nog niet in bezit is van de aangever, dan kan het tariefcontingent nog niet worden aangevraagd. Dit kan pas als het oorsprongsbewijsstuk daadwerkelijk wordt overlegd.

Het Nationaal beheer wordt gevoerd door Belastingdienst/Centrale Administratie/Unit Douane/Team Maatregelen. Toepassing van een tariefcontingent kan plaats vinden nadat de ambtenaren bij wie de aangifte is gedaan daartoe door bovenstaande eenheid is gemachtigd.

Toepassing van een tariefcontingent via AGS gebeurt geautomatiseerd. Voor de procedure wordt verwezen naar Bijlage I.

Let op!

Wordt een aangevraagd tariefcontingent geheel of gedeeltelijk niet toegekend, omdat dit is uitgeput of de aanvrager niet voldoet aan de hiervoor gestelde eisen, kan de aangifte niet ongeldig worden verklaard. Dit niet toewijzen wordt niet gezien als een bijzondere omstandigheid waardoor de aangifte ongeldig kan worden verklaard.

(artikel 174 lid 1 DWU )

Als de hoeveelheid van het bedoelde tariefplafond is bereikt, wordt het normale invoerrecht weer ingesteld. Een mededeling van de Commissie van een dergelijk weder instellen wordt direct door de Belastingdienst/Centrale Administratie/Unit Douane/Team Maatregelen in het geautomatiseerde tariefbestand opgenomen, waaraan het aangiftesysteem is gekoppeld.

Naar boven