Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

23.00.00 Uitgaan

5 Bijlage 3Bij (nog) geen gebruik van AES en BUP gelden deze teksten

1 Inleiding

In dit onderdeel van het Handboek wordt ingegaan op de formaliteiten die moeten worden vervuld als goederen het douanegebied van de Unie verlaten. Het verlaten van het douanegebied van de Unie wordt ook aangeduid met ‘uitgaan’.

Uitgaan is het sluitstuk van de verplichtingen die ontstaan als Uniegoederen worden geplaatst onder de regeling uitvoer of de regeling passieve veredeling of als voor niet-Uniegoederen een aangifte tot wederuitvoer wordt gedaan. Nadat de douane de goederen voor uitvoer heeft vrijgegeven, moeten zij het douanegebied van de Unie nog verlaten.

De formaliteiten bij uitgaan zijn opgenomen in de artikelen:

  • 263 - 268 en 271 - 277 DWU

  • 244 - 247 GVo.DWU

  • 326 - 335 en 341-344 UVo.DWU

  • 5:1 Algemene douanewet (Adw)

  • 6:1 - 6:5 Algemene douaneregeling (Adr)

Een overzicht van de landen en gebieden die tot het douanegebied van de Unie behoren kunt u vinden op www.douane.nl.

De formaliteiten bij uitgaan omvatten alle formaliteiten die moeten worden vervuld vanaf het moment dat de douane, na verificatie van een aangifte ten uitvoer of een aangifte tot wederuitvoer, de goederen heeft vrijgegeven voor (weder)uitvoer tot het moment waarop de goederen het douanegebied van de Unie daadwerkelijk hebben verlaten. Ook als voor de goederen die zullen uitgaan geen aangifte ten uitvoer of geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan, moeten bij het uitgaan formaliteiten worden vervuld. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat een summiere aangifte bij uitgaan moet worden ingediend.

Goederen die het douanegebied van de Unie gaan verlaten:

  1. moeten vergezeld gaan van een aangifte vóór vertrek. Deze moet de gegevens bevatten die nodig zijn voor een risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden;

  2. zijn onderworpen aan douanetoezicht en kunnen worden onderworpen aan douanecontroles;

  3. moeten, als de douane dat voorschrijft, langs een voorgeschreven route en binnen een voorgeschreven termijn het douanegebied van de Unie verlaten;

  4. komen, indien van toepassing, in aanmerking voor terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten, betaling van restituties, inning van uitvoerrechten en andere heffingen en toepassing van verboden, beperkingen en handelspolitieke maatregelen;

  5. moeten worden aangebracht bij het douanekantoor van uitgang;

  6. worden door de douane voor uitgaan vrijgegeven op voorwaarde dat zij het douanegebied van de Unie verlaten in dezelfde staat als op het tijdstip van de douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer was aanvaard of de summiere aangifte bij uitgaan was ingediend.

( Artikelen 263 en 267 DWU )

Voor goederen die uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop wordt gemaakt in dit gebied, hoeven bij het verlaten van het douanegebied van de Unie geen formaliteiten te worden vervuld.

Doordat Nederland geen landgrenzen met derde landen heeft, verlaten goederen vanuit Nederland het douanegebied van de Unie vrijwel altijd over zee of door de lucht. Uitzonderingen hierop vormen het uitgaan door een pijpleiding (gas) of een elektriciteitsleiding (elektriciteit).

Let op!

In dit onderdeel wordt niet ingegaan op de –aangifteprocedure voor een –douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer. Daarvoor wordt verwezen naar de onderdelen van dit Handboek die hier specifiek betrekking op hebben (12.00.00 en 20.00.00).

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de algemene bepalingen bij uitgaan.

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de algemene bepalingen bij uitgaan nader toegelicht.

De belangrijkste onderwerpen die aan de orde komen zijn:

  • de fictie van uitgaan;

  • de aangifte vóór vertrek;

  • de kennisgeving van wederuitvoer;

  • het douanetoezicht en de douanecontroles bij uitgaan;

  • het douanekantoor van uitgang;

  • uitgaan in gedeelten;

  • afzien van uitgaan;

  • de aangifte ten uitklaring.

2.2.2 ‘Fictief uitgaan’

Wederuitvoer en uitvoer gevolgd door vervoer (fictief uitgaan)

Goederen waarvoor bij de Douane een aangifte ten uitvoer of een aangifte tot wederuitvoer is ingediend kunnen onder dekking van deze aangifte naar een douanekantoor van uitgang (zeehaven/luchthaven) worden overgebracht om aldaar het douanegebied van Unie te verlaten. Een aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer kan, met het oog op het verlaten van het douanegebied van de Unie, echter ook worden opgevolgd door een aangifte voor douanevervoer (NCTS/TIR/CIM) of een Single Transport Document (STD).

Opgemerkt wordt dat niet-Uniegoederen (wederuitvoer) uitsluitend onder de regeling extern douanevervoer kunnen worden geplaatst en dat Uniegoederen (uitvoer) in beginsel alleen onder de regeling intern douanevervoer kunnen worden geplaatst. Slechts in een gelimiteerd aantal gevallen mogen Uniegoederen onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst.

Zie voor de beschrijving van in- extern douanevervoer paragraaf 2.3. van onderdeel 14.00.00 van dit Handboek.

Voorbeelden van uitvoer/wederuitvoer gevolgd door douanevervoer:

  • Een ten uitvoer aangegeven zending wordt naar een EVA-land vervoerd of via een EVA-land naar het douanekantoor van uitgang vervoerd (Gemeenschappelijk douanevervoer T2).

  • In een douane-entrepot opgeslagen niet-Uniegoederen worden wederuitgevoerd. Het vervoer naar het douanekantoor van uitgang vindt plaats onder de regeling extern douanevervoer. De aangifte tot wederuitvoer wordt gevolgd door een aangifte voor extern douanevervoer (altijd de regeling extern (T1) douanevervoer toepassen).

In bovenstaande situaties wordt op de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer de 'fictie van uitgaan' toegepast. Deze houdt in dat de Douane het verlaten van het douanegebied van de Unie bevestigt op het moment dat de aangifte voor douanevervoer geldig wordt gemaakt of het STD toepassing vindt; dus al vóórdat de zending het douanegebied van de Unie daadwerkelijk heeft verlaten. Het toezicht en de controle op het daadwerkelijk uitgaan wordt overgenomen door de aangifte voor douanevervoer of het STD.

De koppeling NCTS-ECS zorgt er voor dat de aangever een bevestiging van uitgaan krijgt voor zendingen die uitgaan met een vervoersaangifte (aangifte T of carnet TIR).

Voor CIM en STD gelden afzonderlijke procedures.

Gaan de goederen uit met een aangifte T of carnet TIR, let dan op het volgende:

2.2.3 Fictie van uitgaan (koppeling NCTS-ECS)

Voorwaarden voor de juiste werking van de koppeling NCTS-ECS bij fictief uitgaan

De voorwaarden voor een juiste werking van de koppeling NCTS-ECS zijn:

  1. De aankomst moet op tijd zijn gemeld:
    1. automatische aankomstmelding AGS, of

    2. aankomstmelding door een handeling als Trader at Exit,

  2. In uitzonderingssituaties: De aankomst moet op tijd zijn gemeld door de Douane (bijvoorbeeld uitvoer gevolgd door een aangifte voor douanevervoer met een TIR-carnet)

  3. In NCTS moet in vak 40 (Summiere aangifte/voorafgaand document) het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer zijn ingevuld: Type documentnummer Aanvullende informatie

Is één van de twee handelingen niet gedaan? Dan krijgt de aangever geen bevestiging van uitgaan omdat het proces onvolledig is. Bij correcte verwerking krijgt de indiener van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer de bevestiging. De aangever van de opvolgende vervoersaangifte krijgt hiervan géén bericht.

Automatische aankomstmelding vanuit AGS

Wordt een aangifte ten uitvoer of een aangifte tot wederuitvoer direct opgevolgd door een aangifte voor douanevervoer? Dan kan AGS een automatische aankomstmelding genereren, direct na de toestemming tot vertrek.

Hiervoor gelden twee voorwaarden:

  1. Het douanekantoor van uitvoer (het aangiftepunt waar de uitvoeraangifte wordt ingediend) en het voorziene douanekantoor van uitgang (vak 29 ED) moeten gelijk zijn of het douanekantoor van uitgang moet gekoppeld zijn aan het douanekantoor van uitvoer.

  2. De binnenlandse vervoerwijze (vak 26 ED) moet leeg worden gelaten. Dit zorgt er voor dat een automatische aankomstmelding wordt gegenereerd vanuit AGS. De aankomstmelding wordt geregistreerd in DMF.

Aankomstmelding door Trader at Exit

Wordt een aangifte ten uitvoer of een aangifte tot wederuitvoer niet direct opgevolgd door een aangifte voor douanevervoer? Dan genereert AGS geen automatische aankomstmelding. De Trader at Exit (TaE) kan in dit geval de aankomstmelding doen.

De aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer kan alleen worden vervangen door een aangifte voor douanevervoer als de aankomst elektronisch is gemeld in ECS.

De voorwaarden om deze aankomstmelding te kunnen indienen zijn:

  1. De aangever moet een Registratie elektronisch berichtenverkeer (uitgaan) (TaE) hebben.

  2. De software van de aangever moet geschikt zijn om de ECS-aankomstmelding elektronisch te kunnen doen.

  3. De aanbrenglocatie (postcode) moet een toegelaten locatie van uitgaan zijn. Deze locaties moeten zijn opgenomen in de ECS-tabel Z01.

In de ECS-tabel Z01 staan de aanbrenglocaties zoals deze gebruikt kunnen worden in de (elektronische) aankomstmelding voor het proces uitgaan (ECS). Bij de verwerking van de aankomstmelding wordt gecontroleerd of de opgegeven (post)code voorkomt in de ECS-tabel Z01. Daarnaast wordt gecontroleerd of er buiten de postcode een huisnummer is opgegeven. Deze locatiegegevens worden meegegeven in een eventuele controle-opdracht voor PLATO (plannen en toedelen) zodat de douane weet waar de goederen zich bevinden en waar de controle kan worden uitgevoerd. Bij het opvoeren van nieuwe aanbrenglocaties is het uitgangspunt dat de Douane daar toezicht kan houden. In de ECS-tabel Z01 staan de aanbrenglocaties zoals deze gebruikt kunnen worden in de (elektronische) aankomstmelding voor het proces uitgaan (ECS). Bij de verwerking van de aankomstmelding wordt gecontroleerd of de opgegeven (post)code voorkomt in de ECS-tabel Z01. Daarnaast wordt gecontroleerd of er buiten de postcode een huisnummer is opgegeven. Deze locatiegegevens worden meegegeven in een eventuele controle-opdracht voor PLATO (plannen en toedelen) zodat de douane weet waar de goederen zich bevinden en waar de controle kan worden uitgevoerd. Bij het opvoeren van nieuwe aanbrenglocaties is het uitgangspunt dat de Douane daar toezicht kan houden.

Let op!

Deze postcodetabel is een andere dan de tabel van toegelaten locatie van de Vergunning toegelaten afzender.

In NCTS moet in vak 40 (Summiere aangifte/voorafgaand document) het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer zijn ingevuld.

De aangever moet het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer (en zoals afgedrukt op het uitvoergeleidedocument) vermelden in vak 40 van de aangifte voor douanevervoer. Vak 40 heeft drie deelvelden. Deze velden moeten (exact) als volgt ingevuld worden:

  • deelveld 1 (Type): het type: bij uitvoer: Z-EU, Z-CO of bij wederuitvoer Z-EX 

  • deelveld 2 (Documentnummer): het master reference number (MRN) van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer

  • deelveld 3 (Aanvullende informatie): het relevante artikelnummer van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer


2.3 Aangifte vóór vertrek

Ontwikkelingen in de wereld, zoals de toegenomen dreiging van terroristische aanslagen etc. geven aanleiding om bij grensoverschrijdend verkeer meer nadruk te leggen op veiligheid. Eén van de maatregelen daartoe is dat goederen die het douanegebied van de Unie gaan verlaten, ook als dat tijdelijk is, een risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden moet worden verricht. De daarvoor benodigde ‘veiligheidsgegevens’ moeten worden verstrekt met een aangifte vóór vertrek. ( Artikel 263 leden 1 en 4 DWU )

De aangifte vóór vertrek kan worden gedaan in de vorm van:

  1. een douaneaangifte,

  2. een aangifte tot wederuitvoer of

  3. een summiere aangifte bij uitgaan.

Als voor goederen die het douanegebied van de Unie gaan verlaten een douaneaangifte (bijvoorbeeld een aangifte ten uitvoer) of een aangifte tot wederuitvoer moet worden ingediend, moet die aangifte ook de ‘veiligheidsgegevens’ bevatten. Dit is bepaald in aantekening 3 van de toelichting bij de tabellen van Aanhangsel A van bijlage 9 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/341 van de Commissie (OGVo.DWU). In dat geval is de douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer ook de aangifte vóór vertrek. De aangifte vóór vertrek gebeurt dan dus in de vorm van een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer.

Als voor goederen die het douanegebied van de Unie gaan verlaten géén douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend (bijvoorbeeld omdat daarvoor ontheffing geldt), moet de aangifte vóór vertrek gebeuren in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan.

In de sub-paragrafen 2.3.1. tot en met 2.3.8. wordt nader ingegaan op:

  • de in de aangifte vóór vertrek te verstrekken ‘veiligheidsgegevens’;

  • de vormen waarin een aangifte vóór vertrek kan gebeuren;

  • de termijn voor indiening van de aangifte vóór vertrek;

  • de plaats waar de aangifte vóór vertrek moet worden ingediend;

  • de persoon die de aangifte vóór vertrek moet indienen;

  • het wijzigen van de aangifte vóór vertrek;

  • de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden;

  • de ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen.

In bijlage 1 van dit onderdeel wordt aan de hand van voorbeeldsituaties aangegeven in welke vorm de aangifte vóór vertrek moet worden gedaan.


2.3.1 De in de aangifte vóór vertrek te verstrekken ‘veiligheidsgegevens’

De wettelijke bepalingen bevatten geen lijst van gegevens voor de aangifte vóór vertrek. In Aanhangsel A van bijlage 9 bij de OGVo.DWU zijn de gegevens opgenomen die in de summiere aangifte bij uitgaan moeten worden vermeld. Omdat een groot aantal van die gegevens ook al verplichte aangiftegegevens zijn in een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer hoeven deze aangiften slechts met de volgende 5 ‘veiligheidsgegevens’ te worden aangevuld om te dienen als aangifte vóór vertrek:

  • de code(s) van het (de) land(en) dat (die) die deel uitmaakt (uitmaken) van het vervoerstraject;

  • de VN-code gevaarlijke goederen;

  • het verzegelingsnummer dat eventueel aan het hulpmiddel bij vervoer is aangebracht;

  • de code betalingswijze vervoerskosten;

  • de indicator andere bijzondere omstandigheid.

De code betalingswijze vervoerskosten hoeft alleen te worden verstrekt voor zover deze beschikbaar is en de indicator andere bijzondere omstandigheid hoeft alleen te worden verstrekt als de indiener beroep wil doen op een andere bijzondere omstandigheid dan genoemd in tabel 1 van Aanhangsel A van bijlage 9 bij de OGVo.DWU of als dit gegeven ondubbelzinnig kan worden afgeleid uit andere vermelde gegevens.

Als voor goederen die uitgaan geen douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan (zie onderdeel 20.00.00 van dit Handboek), moet de aangifte vóór vertrek worden gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan. Deze moet alle in Bijlage 9 van de OGVo.DWU, aanhangsel A, kolom ‘Summiere aangifte bij binnenbrengen’ van de tabellen 1 en 2 genoemde gegevens bevatten die nodig zijn voor een risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden (zie paragraaf 2.3.7. van dit hoofdstuk). Dit zijn naast de 5 hiervoor genoemde gegevens:

  • het aantal artikelen (ED vak 5);

  • het referentienummer van de zending (ED vak 7);

  • het nummer van het vervoersdocument (alternatief als het referentienummer niet bekend is) (ED vak 7);

  • de afzender (ED vak 2);

  • de indiener van de summiere aangifte (komt overeen met de aangever in de aangifte) (ED vak 14);

  • de geadresseerde (ED vak 8);

  • het douanekantoor van uitgang (ED vak 29);

  • de plaats van de goederen (ED vak 30);

  • omschrijving van de goederen (ED vak 31);

  • soort verpakking (code) (ED vak 31);

  • aantal colli (ED vak 31);

  • verzendingsmerken (ED vak 31);

  • containernummer (indien van toepassing)(ED vak 31);

  • artikelnummer (ED vak 32);

  • goederencode (ED vak 33);

  • brutomassa (kg) (ED vak 35);

  • datum van afgifte (ED vak 54);

  • handtekening /authenticatie (ED vak 54).

Voor de omschrijving van de goederen in de summiere aangifte bij uitgaan heeft de Commissie een lijst van algemeen aanvaardbare goederenomschrijvingen opgesteld. Deze lijst is te vinden op douane.nl. Het vermelden van een niet aanvaardbare goederenomschrijving is niet aanvaardingsverhinderend maar wel risicoverhogend.

Wanneer de CUS-code (Commerce Undergraduate Society, referentienummer van de Europese douanelijst van chemische stoffen) voor chemische stoffen en preparaten is verstrekt, wordt afgezien van de eis een voldoende nauwkeurige omschrijving van de goederen te verstrekken.

Als de aangifte vóór vertrek wordt gedaan in de vorm van een aangifte voor douanevervoer (TSAD) moeten daarin de gegevens worden opgenomen die zijn opgesomd in aanhangsel G1 van bijlage 9 OGVo.DWU.

Let op!

De gegevens in de tweede opsomming zijn niet alleen ‘veiligheidsgegevens’ maar ook verplichte aangiftegegevens. Deze gegevens moeten dus altijd worden vermeld in een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer, ook als er ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. Zie sub-paragraaf 2.3.8. voor de gevallen waarin ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen.

Let op!

Na de uitrol van AES (2019) zijn de relevante elektronische systemen operationeel en moeten in de aangifte vóór vertrek de gegevens worden verstrekt die zijn opgenomen in kolom A1 van de tabel in bijlage B bij de GVo.DWU (de gegevens in de summiere aangifte bij uitgaan).


2.3.2 Vormen van de aangifte vóór vertrek

Artikel 263 lid 3 DWU noemt 3 vormen waarin de aangifte vóór vertrek kan gebeuren, namelijk:

  • een douaneaangifte;

  • een aangifte tot wederuitvoer;

  • een summiere aangifte bij uitgaan.

Door de veiligheidsgegevens op te nemen in de douaneaangifte, de aangifte tot wederuitvoer of de summiere aangifte bij uitgaan zijn deze aangiften ook de aangifte vóór vertrek.


2.3.2.1 Aangifte vóór vertrek in de vorm van een douaneaangifte

Voor Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, moet in beginsel een douaneaangifte worden gedaan. Het kan hierbij gaan om een aangifte tot plaatsing onder één van de volgende regelingen:

  1. De regeling uitvoer. Zie voor de bepalingen bij plaatsing van goederen onder de douaneregeling uitvoer onderdeel 20.00.00 van dit Handboek. (Artikelen 158 lid 1 en 269 lid 1 DWU) (Artikelen 158 lid 1 en 269 lid 1 DWU)

  2. De regeling passieve veredeling.(Artikelen 158 lid 1 en 259 lid 1 DWU)

  3. De regeling intern douanevervoer. (Artikelen 158 lid 1 en 227 DWU)

Artikel 263 lid 3 DWU bepaalt dat in die aangifte ook de aangifte vóór vertrek moet gebeuren, met andere woorden: in die aangifte moeten ook de veiligheidsgegevens worden vermeld.

De OGVo.DWU bevat overgangsbepalingen tot de uitrol van AES (2019). Aanhangsel A van bijlage 9 bij deze Verordening bevat een opsomming van de gegevens die tot de uitrol van AES in de summiere aangifte bij uitgaan vermeld moeten worden. In aantekening 3 van dit aanhangsel wordt opgemerkt dat als de aangifte vóór vertrek gebeurt in de vorm van een douaneaangifte, deze aangifte ook de gegevens moet bevatten die zijn opgenomen in de kolom ‘Summiere aangifte bij uitgaan’ van de tabellen 1 en 2. Het Nederlandse aangiftesysteem (AGS) is zo ingericht dat in de aangiften tot plaatsing onder de regelingen uitvoer en passieve veredeling de veiligheidsgegevens moeten worden verstrekt. De aangifte ten uitvoer of de aangifte tot plaatsing onder de regeling passieve veredeling is ook de aangifte vóór vertrek.

Let op!

Voor bepaalde goederen geldt geen verplichting om de aangifte elektronisch te doen en mag de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer mondeling worden gedaan of door een handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen. Dit geldt bijvoorbeeld voor elektriciteit, brieven en persoonlijke bagage van reizigers. In die gevallen geldt ontheffing van de verplichting tot het indienen van een aangifte vóór vertrek (in welke vorm dan ook).

( Artikelen 137, 139 lid 2, 140, 141 en 245 GVo.DWU )

Reizigers kunnen voor de door hen vervoerde goederen een schriftelijke aangifte ten uitvoer of aangifte tot wederuitvoer indienen. Deze schriftelijke aangifte moet wel de veiligheidsgegevens bevatten omdat artikel 245 GVo.DWU voor deze goederen geen ontheffing van de verplichting tot het indienen van een aangifte vóór vertrek bevat.

( Artikelen 143 en 245 GVo.DWU )

Intern douanevervoer doet zich voor bij het overbrengen van Uniegoederen tussen 2 plaatsen in de Unie waarbij een deel van het vervoerstraject over het grondgebied van een derde land loopt. Hierbij kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  1. Het derde land maakt geen deel uit van het veiligheidsgebied van de Unie en neemt niet deel aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer;

  2. Het derde land maakt geen deel uit van het veiligheidsgebied van de Unie, maar is wel deelnemer aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer;

  3. Het derde land maakt deel uit van het veiligheidsgebied van de Unie en neemt deel aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer.

Situatie A

Voor deze situatie geldt dat ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie een aangifte vóór vertrek moet worden gedaan omdat het derde land geen deel uitmaakt van het veiligheidsgebied van de Unie. De aangever moet de veiligheidsgegevens in de aangifte voor intern douanevervoer vermelden. De aangifte vóór vertrek wordt dan gedaan in de vorm van de aangifte voor intern douanevervoer. Omdat het derde land niet deelneemt aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer kan het intern douanevervoer niet plaatsvinden onder de regeling intern Uniedouanevervoer en is vervoer alleen mogelijk overeenkomstig de TIR-overeenkomst, onder de ATA-overeenkomst (bijvoorbeeld als het beroepsuitrusting betreft), onder geleide van het formulier 302 (als het militair materieel betreft ) of onder het poststelsel (als het goederen betreft die onder het poststelsel kunnen worden vervoerd). Voor de bepalingen en vereenvoudigingen voor het vervoer overeenkomstig de TIR-overeenkomst, onder de ATA-overeenkomst, onder geleide van het formulier 302 of onder het poststelsel wordt verwezen naar de specifieke onderdelen van dit Handboek.

(Artikel 227 lid 2 onder b, c, e en f DWU, artikelen 272 - 290 UVo.DWU)

Voorbeeld

Een partij Uniegoederen wordt overgebracht van Roemenië naar Letland via Oekraïne en Wit-Rusland.

Er is sprake van vervoer van Uniegoederen tussen 2 plaatsen in de Unie (Roemenië en Letland) waarbij een gedeelte van het vervoer plaatsvindt over landen of gebieden die niet tot de Unie behoren (Oekraïne en Wit-Rusland). Het vervoer moet plaatsvinden onder de regeling intern douanevervoer (artikel 227 lid 1 DWU).

Onder de regeling intern douanevervoer geplaatste Uniegoederen hoeven als zij het douanegebied van de Unie verlaten niet onder de regeling uitvoer te worden geplaatst (artikel 269 lid 2 onder d DWU). In Roemenië hoeft dus geen aangifte ten uitvoer te worden gedaan.

Omdat Oekraïne en Wit-Rusland niet tot het veiligheidsgebied van de Unie behoren, moet ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie in Roemenië een aangifte vóór vertrek worden gedaan. Deze moet gebeuren in de vorm van de aangifte voor intern douanevervoer (artikel 263 lid 1 en lid 3 onder a DWU).

Omdat Oekraïne en Wit-Rusland niet deelnemen aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer moet het intern douanevervoer plaatsvinden overeenkomstig de TIR-overeenkomst (artikel 227 lid 2 onder b DWU).

Door de regeling intern douanevervoer behouden de goederen de douanestatus van Uniegoederen.

(Artikelen 227 lid 1 en lid 2 onder b, 269 lid 2 onder d en 263 leden 1 en 3 DWU, artikel 293 UVo.DWU)

Situatie B

Voor deze situatie geldt - net als bij situatie A - dat ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie een aangifte vóór vertrek moet worden gedaan in de vorm van de aangifte voor intern douanevervoer. Omdat het derde land deelneemt aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer vindt het intern douanevervoer plaats overeenkomstig de regeling intern Uniedouanevervoer. Het begeleidingsdocument voor douanevervoer/veiligheid (TSAD) bevat de veiligheidsgegevens die zijn opgenomen in aanhangsel G1 van bijlage 9 OGVo.DWU. Voor de bepalingen en vereenvoudigingen voor het vervoer onder de regeling intern Uniedouanevervoer wordt verwezen naar het onderdeel Douanevervoer in het Handboek Douane.

(Artikel 227 lid 2 onder a DWU, artikelen 291 - 321 UVo.DWU)

Voorbeeld

Uniegoederen worden vervoerd van Bulgarije naar Griekenland, via Macedonië.

Er is sprake van vervoer van Uniegoederen tussen 2 plaatsen in de Unie (Bulgarije en Griekenland) waarbij een gedeelte van het vervoer plaatsvindt over een land dat niet tot de Unie behoort (Macedonië). Het vervoer moet plaatsvinden onder de regeling intern douanevervoer (artikel 227 lid 1 DWU).

Onder de regeling intern douanevervoer geplaatste Uniegoederen hoeven als zij het douanegebied van de Unie verlaten niet onder de regeling uitvoer te worden geplaatst (artikel 269 lid 2 onder d DWU). In Bulgarije hoeft geen aangifte ten uitvoer te worden gedaan.

Omdat Macedonië niet tot het veiligheidsgebied van de Unie behoort, moet ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie in Bulgarije een aangifte vóór vertrek worden gedaan. Deze moet gebeuren in de vorm van de aangifte voor intern douanevervoer (artikel 263 lid 1 en lid 3 onder a DWU).

Omdat Macedonië deelneemt aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer moet het intern douanevervoer plaatsvinden onder de regeling intern Uniedouanevervoer (artikel 227 lid 2 onder a DWU).

Het vervoer vindt plaats onder geleide van een begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid (TSAD).

Door de regeling intern douanevervoer behouden de goederen de douanestatus van Uniegoederen.

(Artikelen 227 lid 1 en lid 2 onder a, 269 lid 2 onder d en 263 leden 1 en 3 DWU, artikel 293 UVo.DWU)

Situatie C

Voor deze situatie geldt dat ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie geen aangifte vóór vertrek hoeft te worden gedaan omdat het derde land deel uitmaakt van het veiligheidsgebied van de Unie. Omdat het derde land deelneemt aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer vindt het intern douanevervoer plaats overeenkomstig de regeling intern Uniedouanevervoer. Een begeleidingsdocument voor douanevervoer (TAD) volstaat. Voor de bepalingen en vereenvoudigingen voor het vervoer onder de regeling intern Uniedouanevervoer wordt verwezen naar het onderdeel Douanevervoer in het Handboek Douane.

(Artikel 227 lid 2 onder a DWU, artikelen 291 - 321 UVo.DWU)

Voorbeeld

Een in Geldermalsen gevestigde ondernemer verkoopt goederen aan een klant in Milaan. Het vervoer naar Milaan vindt plaats via Zwitserland.

Er is sprake van vervoer van Uniegoederen tussen 2 plaatsen in de Unie (Nederland en Italië) waarbij een gedeelte van het vervoer plaatsvindt over een land dat niet tot de Unie behoort (Zwitserland). Het vervoer moet plaatsvinden onder de regeling intern douanevervoer (artikel 227 lid 1 DWU).

Onder de regeling intern douanevervoer geplaatste Uniegoederen hoeven als zij het douanegebied van de Unie verlaten niet onder de regeling uitvoer te worden geplaatst (artikel 269 lid 2 onder d DWU). In Nederland hoeft geen aangifte ten uitvoer te worden gedaan.

Omdat Zwitserland tot het veiligheidsgebied van de Unie behoort, hoeft ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan.

Omdat Zwitserland deelneemt aan de regeling gemeenschappelijk douanevervoer moet het intern douanevervoer plaatsvinden onder de regeling intern Uniedouanevervoer (artikel 227 lid 2 onder a DWU).

De aangifte voor intern Uniedouanevervoer hoeft niet de veiligheidsgegevens te bevatten. Het vervoer kan plaatsvinden onder geleide van een begeleidingsdocument douanevervoer (TAD).

Door de regeling intern douanevervoer behouden de goederen de douanestatus van Uniegoederen.

(Artikelen 227 lid 1 en lid 2 onder a, 269 lid 2 onder d en 263 leden 1 en 3 DWU, artikel 293 UVo.DWU)

Let op!

Noorwegen, Zwitserland (inclusief Liechtenstein) en Andorra maken geen deel uit van de Unie, maar behoren wel tot het zogenoemde veiligheidsgebied van de Unie.

Gaan de goederen naar een van deze landen? Dan zijn geen veiligheidsgegevens vereist in de aangifte ten uitvoer. Gaan de goederen via één van deze landen naar een land dat niet behoort tot het veiligheidsgebied van de Unie? Dan moeten de veiligheidsgegevens wel zijn vermeld in de aangifte ten uitvoer.

IJsland behoort wel tot de EVA-landen maar niet tot het veiligheidsgebied van de Unie. Voor Uniegoederen die naar IJsland worden uitgevoerd, moet dus een aangifte ten uitvoer mét veiligheidsgegevens worden gedaan.

2.3.2.1.1 Ontheffing van de verplichting om een douaneaangifte in te dienen

In artikel 269 lid 2 DWU wordt een aantal situaties opgesomd waarin geen aangifte ten uitvoer hoeft te worden gedaan als Uniegoederen het douanegebied van de Unie verlaten. De veiligheidsgegevens moeten dan worden verstrekt in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan. Zie sub-paragraaf 2.3.2.3.


2.3.2.2 Aangifte vóór vertrek in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer

Voor niet-Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, moet in beginsel een aangifte tot wederuitvoer worden ingediend. In de aangifte moeten ook de veiligheidsgegevens worden vermeld. ( Artikelen 270 lid 1 en 263 leden 3 en 4 DWU )

Ingevolge artikel 270 lid 2 DWU zijn de bepalingen betreffende de douaneaangifte van overeenkomstige toepassing op de aangifte tot wederuitvoer. De eisen die het aangiftesysteem aan de aangifte ten uitvoer stelt, gelden ook voor de aangifte tot wederuitvoer. In de aangifte tot wederuitvoer moeten de veiligheidsgegevens worden verstrekt en de aangifte tot wederuitvoer is ook de aangifte vóór vertrek. Zie ook sub-paragraaf 2.3.2.1.

(Artikelen 158 lid 1 en 270 leden 1 en 2 DWU)

Wanneer voor wederuitvoer vrijgegeven goederen niet langer bestemd zijn om het douanegebied van de Unie te verlaten deelt de aangever dit onmiddellijk mee aan het douanekantoor van uitvoer (340 lid 1 UVo.DWU). Goederen worden bijvoorbeeld in plaats van het verlaten van de Unie ingeslagen in een douane-entrepot. De aangever dient in dat geval het kantoor van uitvoer te informeren over het feit dat de goederen niet de Unie hebben verlaten maar zijn geplaatst in een douane-entrepot. Als goederen daarna alsnog de Unie gaan verlaten zal opnieuw een aangifte tot wederuitvoer moeten worden gedaan.

Het douanekantoor van uitvoer maakt de aangifte onmiddellijk ongeldig en maakt in het voorkomende geval de bevestiging van uitgaan ongedaan.

(Artikel 248 lid 3 GVo.DWU)

Zie voor de bepalingen over wederuitvoer onderdeel 20.00.00 van dit Handboek.


2.3.2.2.1 Ontheffing van de verplichting om een aangifte tot wederuitvoer in te dienen

In artikel 270 lid 3 DWU wordt een aantal situaties opgesomd waarin bij wederuitvoer geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan. De verplichting om voor deze goederen een aangifte vóór vertrek te doen, blijft bestaan want de niet-Uniegoederen verlaten het douanegebied van de Unie. Omdat er geen aangifte tot wederuitvoer is, moet de aangifte vóór vertrek gebeuren in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan. Zie sub-paragraaf 2.3.2.3.


2.3.2.3 Aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan

Als ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie geen douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend, moet de aangifte vóór vertrek worden gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan. Zie voor de in de summiere aangifte bij uitgaan op te nemen gegevens sub-paragraaf 2.3.1. De summiere aangifte bij uitgaan moet worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang.

(Artikel 263 lid 3 onder c DWU, artikel 269 lid 2 DWU, artikel 270 lid 3 DWU, artikel 271 lid 1 DWU)


Ontheffing van de verplichting om een summiere aangifte bij uitgaan in te dienen

In artikel 274 lid 1 DWU wordt gesproken over de situatie dat ontheffing is verleend van de verplichting om bij wederuitvoer een summiere aangifte bij uitgaan in te dienen. Het DWU kent geen specifieke bepaling om ontheffing te verlenen van het indienen van een summiere aangifte maar wel een algemene bepaling om in specifieke gevallen die naar behoren zijn gerechtvaardigd door het soort goederen of het soort vervoer of die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten af te zien van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen. Zie ook sub-paragraaf 2.3.1. “Ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen”.

(Artikel 263 lid 2 onder b DWU)

2.3.3 Termijn voor het indienen van de aangifte vóór vertrek

Uit de naamgeving volgt dat de aangifte vóór vertrek moet worden ingediend vóórdat de goederen uit het douanegebied worden gebracht. De uiterste termijn varieert van 24 uur (bij uitgaan over zee van in containers vervoerde goederen) tot 30 minuten vóór het tijdstip van vertrek (bij uitgaan via de lucht). Een overzicht van de geldende termijnen en de gevallen waarin daarvan kan worden afgeweken is opgenomen in artikel 244 leden 1, 2 en 3 GVo.DWU.

De daar genoemde termijnen zijn niet van toepassing in het geval van overmacht (artikel 244 lid 4 GVo.DWU).

De voorgeschreven termijnen bieden de douane de gelegenheid om de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden en de in het kader daarvan noodzakelijke fysieke controles te verrichten. Na de risicoanalyse en de eventuele controles worden de goederen vrijgegeven voor uitgaan.

( Artikel 264 DWU )

Het kan gebeuren dat Uniegoederen (die om economische reden in de RTO staan) een andere niet eerder voorziene bestemming krijgt. Op het laatste moment kan bijvoorbeeld besloten worden dat de Uniegoederen toch een bestemming buiten de Unie krijgen. In dit uitzonderingsgeval kan het voor komen dat de aangifte voor vertrek (douaneaangifte, aangifte tot wederuitvoer of een summiere aangifte bij uitgaan) niet is ingediend binnen de wettelijk verplichte termijn van artikel 244 GVo.DWU. Om de logistiek van deze goederen geen onnodig oponthoud te bezorgen, mag alleen in uitzonderingsgevallen een aangifte voor vertrek worden ingediend tot uiterlijk het moment dat het laadplan van een uitgaand vervoermiddel door de vergunninghouder van de RTO is opgemaakt. Deze termijn biedt de Douane voldoende tijd om een risico- en selectieanalyse uit te voeren en geeft het bedrijfsleven tijd om de aangifte voor vertrek administratief aan de uitgaande goederen te koppelen. Door de termijn te koppelen aan het laadplan, komt de vergunninghouder RTO niet voor logistieke problemen te staan omdat ze voor aanvang laden in het uitgaande vervoermiddel al geïnformeerd worden over goederen die niet geladen mogen worden omdat deze eerst gecontroleerd moeten worden.

Ook voor deelzendingen geldt de termijn genoemd in artikel 244 GVo.DWU. Een voorbeeld: Eén zending goederen is verdeeld en verpakt in 5 containers. Deze zijn op verschillende dagen aangeleverd bij de RTO en op verschillende dagen geladen in het uitgaande vervoermiddel.

Dag 1: aankomst van container 1 bij de RTO

Dag 2: aankomst van container 2 bij de RTO

Dag 3: aankomst van container 3 en 4 bij de RTO, container 1 tot en met 4 worden geladen in het uitgaande vervoermiddel.

Dag 4: aankomst van container 5 bij de RTO, container 5 wordt geladen in het uitgaande vervoermiddel dat ook op deze dag vertrekt.

De aangifte voor vertrek moet voor in containers vervoerde goederen uiterlijk 24 uur voor laden zijn gedaan. Deze moet dus in dit voorbeeld op dag 2 zijn ingediend.

2.3.4 Plaats voor het indienen van de aangifte vóór vertrek

Artikel 263 lid 1 DWU stelt dat de aangifte vóór vertrek moet worden ingediend bij het bevoegde douanekantoor. Het bevoegde douanekantoor is het douanekantoor van uitvoer of het douanekantoor van uitgang.

Als de aangifte vóór vertrek gebeurt in de vorm van een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer:

Een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer moet worden gedaan bij het douanekantoor van uitvoer. Omdat het aangiftesysteem eist dat deze aangifte ook de veiligheidsgegevens bevat, is het douanekantoor van uitvoer ook het bevoegde douanekantoor voor de aangifte vóór vertrek.

(Artikel 221 lid 2 UVo.DWU)

Het douanekantoor van uitvoer verricht zowel de verificatie van de douaneaangifte als de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden en geeft de goederen vervolgens vrij voor uitvoer. Als het douanekantoor van uitvoer ook douanekantoor van uitgang is, geeft dit kantoor de goederen ook vrij voor uitgaan.

Als de aangifte vóór vertrek gebeurt in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan:

Als de aangifte vóór vertrek gebeurt in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan is het douanekantoor van uitgang het bevoegde douanekantoor. Dit doet zich voor als ter zake van het uitgaan geen douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer vereist is.

(Artikel 271 lid 1 DWU)

Het douanekantoor van uitgang verricht de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden op basis van de summiere aangifte bij uitgaan en geeft de goederen vervolgens vrij voor uitgaan.

Let op!

De Nederlandse Douane geeft geen invulling aan de ‘kan’-bepalingen genoemd in artikel 271, lid 1 2e alinea, DWU, 271 lid 3 DWU en 271 lid 4 DWU.

Het is in Nederland niet toegestaan om:

  • de summiere aangifte in te dienen bij een ander douanekantoor dan het douanekantoor van uitgang;

  • voor het indienen van een summiere aangifte bij uitgaan gebruik te maken van handels-, haven- en vervoersinformatiesystemen;

  • in plaats van een summiere aangifte bij uitgaan een kennisgeving in te dienen en toegang te verlenen tot de gegevens van de summiere aangifte bij uitgaan in het computersysteem van de marktdeelnemer.

Redenen zijn de centrale behandeling van de summiere aangifte bij uitgaan en omdat de Douane zelf wil beschikken over een volledig overzicht van de summiere aangiften bij uitgaan.

2.3.5 De persoon die de aangifte vóór vertrek moet indienen

De wettelijke bepalingen wijzen geen specifieke persoon aan die verantwoordelijk is voor het indienen van de aangifte vóór vertrek. De verantwoordelijke persoon wordt bepaald door vorm waarin de aangifte vóór vertrek gebeurt.

De aangifte vóór vertrek in de vorm van een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer: De douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer wordt gedaan door de aangever. Deze is gedefinieerd als de persoon die in eigen naam de douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte wordt ingediend. De douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer wordt gedaan door de aangever. Deze is gedefinieerd als de persoon die in eigen naam de douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte wordt ingediend.

De aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan: Als de aangifte vóór vertrek gebeurt in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan is de vervoerder aangewezen als de persoon die de summiere aangifte bij uitgaan moet indienen. Als de aangifte vóór vertrek gebeurt in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan is de vervoerder aangewezen als de persoon die de summiere aangifte bij uitgaan moet indienen.

(Artikelen 5 lid 15 en 170 DWU)

De summiere aangifte bij uitgaan mag ook worden ingediend door:

  • de exporteur of ontvanger van de goederen of een andere persoon in wiens naam of voor wiens rekening de vervoerder handelt;

  • een ieder die in staat is de goederen bij het douanekantoor van uitgang aan te brengen of te doen aanbrengen.

(Artikel 271 lid 2 DWU)

2.3.6 Wijzigen van de aangifte vóór vertrek

Artikel 173 lid 1 DWU biedt de mogelijkheid om een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer te wijzigen en artikel 272 lid 1 DWU biedt deze mogelijkheid voor een summiere aangifte bij uitgaan. Als de aangever gegevens wil wijzigen, moet hij daartoe een aanvraag indienen bij het bevoegde douanekantoor (zie sub-paragraaf 2.3.4.).

De gegevens in een aangifte vóór vertrek kunnen niet meer worden gewijzigd als de Douane:

  • de aangever in kennis heeft gesteld van het voornemen om de goederen aan een onderzoek te onderwerpen;

  • heeft geconstateerd dat de gegevens onjuist zijn;

  • de goederen heeft vrijgegeven.

(Artikelen 173 lid 2 en 272 lid 1 2e alinea DWU)

Zie voor het ongeldig maken van de aangifte vóór vertrek de in paragraaf 2.14 beschreven gevallen waarin een douaneaangifte, een aangifte tot wederuitvoer of een summiere aangifte bij uitgaan ongeldig wordt gemaakt.

2.3.7 Risicoanalyse

Het bevoegde douanekantoor moet op alle goederen die het douanegebied van de Unie gaan verlaten een risicoanalyse verrichten, hoofdzakelijk voor veiligheidsdoeleinden. De risicoanalyse vindt plaats op basis van de gegevens van de aangifte vóór vertrek in de douaneaangifte, de aangifte tot wederuitvoer of de summiere aangifte bij uitgaan.

(Artikelen 46 en 264 DWU)

De Douane moet de risicoanalyse verrichten vóór het voorziene tijdstip van laden of vertrek. De goederen worden pas vrijgegeven voor uitvoer/uitgaan nádat de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden heeft plaatsgevonden.

(Artikel 328 lid 1 UVo.DWU)

Als er geen aangifte vóór vertrek hoeft te worden ingediend, wordt de risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden verricht op basis van de gegevens in de douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer. Als er ter zake van het uitgaan geen douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan, moet de risicoanalyse plaatsvinden op basis van beschikbare informatie over de goederen.

(Artikel 328 lid 2 UVo.DWU)

De stopfunctie

De Douane heeft bij uitgaan een stopfunctie. De stopfunctie omvat dat er wordt toegezien dat goederen onder het wettelijk toezichtsysteem worden gebracht met de bedoeling het nakomen van fiscale en niet-fiscale verplichtingen.

Waar de stopfunctie zich op richt vindt u in Handboek Douane, onderdeel 12.00.00, Hoofdstuk 6, paragraaf 6.2.3.

2.3.8 Ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen

Het DWU noemt twee situaties waarin bij het verlaten van het douanegebied géén aangifte vóór vertrek hoeft te gebeuren.

  1. Als vervoermiddelen en de daarmee vervoerde goederen uitsluitend door de territoriale wateren of het luchtruim van het douanegebied van de Unie worden vervoerd zonder dat er een tussenstop in dit gebied wordt gemaakt, of

  2. In andere specifieke gevallen die naar behoren zijn gerechtvaardigd door het soort goederen of het soort vervoer of die voortvloeien uit verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten.

(Artikel 263 lid 2 DWU)

De onder 1. genoemde situatie spreekt voor zich; het is een soortgelijke bepaling als de ontheffing van de verplichting om formaliteiten te vervullen ter zake van het binnenkomen in het douanegebied van de Unie. De vervoermiddelen kunnen het douanegebied van de Unie ongestoord doorkruisen.

De onder 2. bedoelde gevallen waarin geen aangifte vóór vertrek hoeft te worden ingediend, zijn opgesomd in artikel 245 GVo.DWU. Voor enkele van de in artikel 245 GVo.DWU genoemde goederen en situaties geldt dat er ter zake van het uitgaan geen douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend. Een voorbeeld hiervan is artikel 270 lid 3 onder b en c DWU waarin is bepaald dat als niet-Uniegoederen worden overgeladen in of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een vrije zone of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO) geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan. Zie ook sub-paragraaf 2.3.2.

Het in algemene zin verlenen van een ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek - in welke vorm dan ook – in te dienen, betekent feitelijk dat de wetgever in deze gevallen een risicoanalyse voor veiligheidsdoeleinden niet nodig acht.

Met de volgende landen heeft de EU internationale overeenkomsten gesloten waardoor zij met de EU één veiligheidsgebied vormen. Hierdoor hoeft er voor goederen die rechtstreeks worden vervoerd naar deze landen geen aangifte vóór vertrek te worden gedaan. De verplichting om bij uitvoer een aangifte ten uitvoer of bij wederuitvoer een aangifte tot wederuitvoer te doen blijft bestaan. Het betreft de volgende landen:

  • Noorwegen

  • Zwitserland (inclusief Liechtenstein)

  • Andorra

Let op!

AGS is zodanig ingericht dat in een aangifte ten uitvoer, een aangifte tot plaatsing onder de regeling passieve veredeling en een aangifte tot wederuitvoer altijd wordt gevraagd om de veiligheidsgegevens. Het achterwege laten van de veiligheidsgegevens kan ertoe leiden dat de aangifte niet wordt aanvaard.

Voorbeeld

Artikel 270 lid 3 onder c DWU bepaalt dat voor niet-Uniegoederen die rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO) geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend. Ingevolge artikel 263 lid 1 DWU moeten deze goederen wel vergezeld gaan van een aangifte vóór vertrek. Bij gebrek aan een aangifte tot wederuitvoer moet de aangifte vóór vertrek dan gebeuren in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan. Op grond van de artikelen 263 lid 2 onder b DWU en 245 lid 2 onder e GVo.DWU hoeft voor goederen in tijdelijke opslag die binnen 14 dagen en onder toezicht van hetzelfde douanekantoor worden overgeladen op het vervoermiddel waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten géén aangifte vóór vertrek te worden gedaan. In dit specifieke geval moet dan op grond van artikel 274 lid 1 DWU een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend. Zie voor de kennisgeving van wederuitvoer paragraaf 2.4.

2.4 Kennisgeving van wederuitvoer

Een kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend als:

  • ter zake van de wederuitvoer van niet-Uniegoederen geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan

en

  • er ontheffing wordt verleend van de verplichting om een summiere aangifte bij uitgaan in te dienen.

(Artikel 274 lid 1 DWU)

Let op!

Een kennisgeving van wederuitvoer doet zich alleen voor bij wederuitvoer!

De situaties waarin geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan, zijn genoemd in artikel 270 lid 3 onder b en c DWU. Het gaat om:

  1. niet-Uniegoederen die worden overgeladen in of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een vrije zone;

  2. niet-Uniegoederen die rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag (RTO).

Als er geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden gedaan, kan de aangifte vóór vertrek niet gebeuren in de vorm van een aangifte tot wederuitvoer en moet de aangifte vóór vertrek, op grond van artikel 271 lid 1 DWU, gebeuren in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan.

Artikel 263 lid 2 DWU biedt evenwel de mogelijkheid om in specifieke gevallen ontheffing te verlenen van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen. De ontheffing geldt voor alle vormen waarin de aangifte vóór vertrek kan gebeuren. De specifieke gevallen waarin de ontheffing geldt, zijn opgesomd in artikel 245 GVo.DWU. Zie ook paragraaf 2.3.1.

Als er samenloop is van de in artikel 245 GVo.DWU bedoelde ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen met een in artikel 270 lid 3 onder b en c DWU genoemde situatie van wederuitvoer waarin geen aangifte tot wederuitvoer hoeft te worden ingediend, moet bij uitgaan een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend (artikel 274 lid 1 DWU).

De kennisgeving van wederuitvoer dient om douanetoezicht en -controle op het uitgaan mogelijk te maken.

Vanuit de aanname dat Nederland geen vrije zones kent, moet in ieder geval in de volgende gevallen (er is sprake van rechtstreekse wederuitvoer uit een RTO) een kennisgeving van wederuitvoer worden gedaan:

  • Niet-Uniegoederen en niet-Unieprovisie die rechtstreeks vanuit een RTO de Unie verlaten naar offshore installaties buiten de 12 mijlszone die worden geëxploiteerd door een in het douanegebied van de Unie gevestigde persoon en die zijn bestemd voor de bouw, het herstel, het onderhoud, de verbouwing of de uitrusting van offshore installaties of om op de offshore installaties te worden gebruikt of verbruikt (artikel 245 lid 1 onder m GVo.DWU);

  • Niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit RTO worden geleverd om als onderdeel of toebehoren in schepen of luchtvaartuigen te worden gemonteerd, of voor de werking van de motoren, machines en andere uitrusting van schepen of luchtvaartuigen te worden gebruikt, alsook levensmiddelen en andere artikelen bestemd om aan boord te worden verbruikt of gebruikt (artikel 245 lid 1 onder o GVo.DWU);

  • Niet-Uniegoederen die rechtstreeks vanuit een RTO worden geladen in of op het vervoermiddel waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, mits:
    1. het lossen van de goederen van het vervoermiddel waarmee zij naar de RTO zijn gebracht en het overladen vanuit de RTO in of op een vaartuig, luchtvaartuig of trein waarmee zij het douanegebied van de Unie zullen verlaten, plaatsvindt onder toezicht van hetzelfde douanekantoor;

    2. het overladen plaatsvindt binnen 14 dagen nadat de goederen zijn aangebracht;

    3. de informatie over de goederen ter beschikking staat van de Douane;

    4. de bestemming en de geadresseerde van de goederen niet wijzigen.

(artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU)

Let op!

De in artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU beschreven situatie beperkt zich niet tot de situaties zee in–zee uit, lucht in–lucht uit of spoor in-spoor uit (de ‘echte’ transshipment situaties). Als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, zijn ook combinaties zoals lucht in-zee uit, zee in-lucht uit en zee in-spoor uit mogelijk. Ook voor niet-Uniegoederen die na beëindiging van de regeling extern douanevervoer in tijdelijke opslag zijn geplaatst in een RTO en vanuit die RTO rechtstreeks worden wederuitgevoerd, hoeft geen aangifte vóór vertrek te worden ingediend als de goederen binnen 14 dagen na aanvang van de tijdelijke opslag de Unie verlaten. In dat geval moet een kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend. Als de niet-Uniegoederen voorafgaand aan het uitgaan langer dan 14 dagen in RTO waren opgeslagen, moet wel een aangifte vóór vertrek (in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan) worden ingediend.

Voorbeeld 1

Een containerschip uit China meert af bij een containerterminal in de haven van Rotterdam. Onder de zendingen die in Rotterdam zullen worden gelost, bevinden zich twee zendingen niet-Uniegoederen die bestemd zijn voor IJsland. Deze zendingen worden 3 dagen later met een ander schip naar IJsland vervoerd.

Alle zendingen die in Rotterdam zullen worden gelost, dus ook de zendingen voor IJsland, zijn in tijdelijke opslag vanaf het moment dat zij bij de douane worden aangebracht. Er moet een aangifte voor tijdelijke opslag (ATO) worden gedaan en de zendingen moeten worden opgenomen in de RTO en de RTO-administratie van de terminal. Omdat de voor IJsland bestemde zendingen rechtstreeks uit een RTO worden wederuitgevoerd, hoeft er ter zake van het verlaten van het douanegebied van de Unie geen aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan. Omdat de zendingen binnen 14 dagen nadat zij zijn aangebracht het douanegebied van de Unie verlaten, hoeft er evenmin een aangifte vóór vertrek in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan te worden gedaan. Artikel 274 lid 1 DWU eist in dat geval een kennisgeving van wederuitvoer.

(Artikel 270, lid 3 onder c DWU, artikel 274 lid 1 DWU, artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU)

Voorbeeld 2

Niet-Uniegoederen, opgeslagen in een douane-entrepot in Venlo, worden verkocht naar Chili. De zending zal het douanegebied van de Unie via Rotterdam verlaten. In Venlo moet een aangifte tot wederuitvoer worden ingediend. Deze aangifte moet ook de veiligheidsgegevens bevatten en is dus ook de aangifte vóór vertrek. Het vervoer naar Rotterdam kan plaatsvinden onder geleide van de aangifte tot wederuitvoer, maar het is ook mogelijk om de zending onder de regeling extern douanevervoer te plaatsen en onder deze regeling naar Rotterdam over te brengen.Als het overbrengen plaatsvindt onder de regeling extern douanevervoer moet uit die aangifte blijken dat het wederuitvoer betreft (de aangifte voor extern douanevervoer vermeldt als voorafgaande regeling wederuitvoer) en dat de eindbestemming van de goederen is gelegen buiten het douanegebied van Unie. Het is handig om voor het vervoer een begeleidingsdocument douanevervoer/veiligheid op te maken, zodat het douanekantoor van bestemming/uitgang (Rotterdam) over de veiligheidsgegevens beschikt, maar dit is niet verplicht.Bij aankomst bij de terminal in Rotterdam moet de zending worden aangebracht en wordt de regeling extern douanevervoer beëindigd. De goederen zijn in tijdelijke opslag vanaf het moment dat zij bij de douane zijn aangebracht. Omdat tijdelijke opslag (langer dan 24 uur) slechts mogelijk is in een RTO moet de zending worden geplaatst in de RTO en worden opgenomen in de RTO-administratie van de terminal. Bij uitslag uit de RTO hoeft niet opnieuw een aangifte tot wederuitvoer te worden gedaan (want deze is al gedaan in Venlo) en als de opslagtermijn maximaal 14 dagen is geweest, geldt er ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek te doen. Op grond van artikel 274 DWU moet dan een kennisgeving van wederuitvoer worden gedaan. Als de opslagtermijn in RTO langer dan 14 dagen is geweest, moet bij het uitgaan een aangifte vóór vertrek worden gedaan in de vorm van een summiere aangifte bij uitgaan.

(Artikel 144 DWU, artikel 270, lid 3 onder c DWU, artikel 271 lid 1 DWU, artikel 274 lid 1 DWU, artikel 245 lid 2 onder e GVo.DWU)

Als het overbrengen van Venlo naar Rotterdam plaatsvindt onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer moeten de goederen bij aankomst in Rotterdam bij de douane worden aangebracht en houdt douanekantoor Rotterdam als douanekantoor van uitgang toezicht op het uitgaan. Als de goederen zijn uitgegaan, bevestigt dit douanekantoor het uitgaan aan douanekantoor Venlo. Douanekantoor Venlo bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever. Zie ook de paragrafen 2.5 tot en met 2.12.

In bijlage 1 van dit onderdeel wordt aan de hand van voorbeeldsituaties aangegeven in welke gevallen volstaan wordt met een kennisgeving van wederuitvoer.

2.4.1 Inhoud en vorm van de kennisgeving van wederuitvoer

De kennisgeving van wederuitvoer is vormvrij. Er is geen verplichte gegevensset, maar de kennisgeving van wederuitvoer moet voldoende gegevens bevatten om de tijdelijke opslag te kunnen beëindigen (artikel 274 lid 3 DWU). De kennisgeving van wederuitvoer kan worden gedaan door het MRN van de voorafgaande vervoersaangifte of de aangifte tot wederuitvoer te vermelden in het elektronisch uitgaand manifest (in DMF).

Let op!

Zodra het geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) is uitgerold (planning is 2019), moet de kennisgeving van wederuitvoer worden elektronisch worden ingediend en moet deze de gegevens bevatten die zijn opgenomen in bijlage B, Titel I, hoofdstuk 2, deel 1, kolom A3 van de GVo.DWU.

De Douane kan toestaan dat gebruik wordt gemaakt van handels-, haven- of vervoersinformatiesystemen voor het indienen van een kennisgeving van wederuitvoer, op voorwaarde dat deze de noodzakelijke gegevens voor de kennisgeving bevatten en dat deze gegevens beschikbaar zijn voordat de goederen het douanegebied van de Unie verlaten. Ook kan de Douane ermee instemmen dat in plaats van het indienen van een kennisgeving van wederuitvoer, een kennisgeving wordt ingediend en toegang wordt verleend tot de gegevens van een kennisgeving van wederuitvoer in het computersysteem van d emarktdeelnemer. Omdat de Douane zelf wil beschikken over een volledig (elektronisch) overzicht van de kennisgevingen van wederuitvoer geeft de Nederlandse Douane geen invulling aan deze bepalingen genoemd in artikel 274, lid 3 en lid 4 DWU.

2.4.2 Termijn voor het indienen van de kennisgeving van wederuitvoer

Het DWU noemt geen tijdstip waarop of termijn waarbinnen de kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend. Uit artikel 274 lid 3 DWU volgt dat de kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend voordat de goederen het douanegebied van de Unie verlaten.

Voor het indienen van de kennisgeving van wederuitvoer wordt aangesloten bij de termijnen die zijn vastgesteld voor het indienen van de aangifte vóór vertrek. Zie sub-paragraaf 2.3.4.

2.4.3 Plaats voor het indienen van de kennisgeving van wederuitvoer

De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang.

(Artikel 274 lid 2 DWU)

2.4.4 De persoon die de kennisgeving van wederuitvoer moet indienen

De kennisgeving van wederuitvoer moet worden ingediend door een van de volgende personen:

  1. De persoon die de goederen uit het douanegebied van de Unie voert;

  2. De persoon namens wie of voor wiens rekening de persoon die de goederen uit het douanegebied van de Unie voert, optreedt;

  3. De persoon die zich belast met het vervoer van de goederen vóór het uitgaan ervan uit het douanegebied van de Unie.

(Artikel 274 lid 2 DWU)

2.4.5 Wijzigen van de kennisgeving van wederuitvoer

De indiener van de kennisgeving van wederuitvoer mag deze wijzigen nadat ze is ingediend.

(Artikel 275 lid 1 1e alinea DWU)

Wijziging is niet meer toegestaan als de Douane:

  • de indiener in kennis heeft gesteld van het voornemen om de goederen te controleren;

  • heeft geconstateerd dat een of meer gegevens van de kennisgeving van wederuitvoer onjuist of onvolledig zijn;

  • de goederen al heeft vrijgegeven voor uitgaan.

(Artikel 275 lid 1 2e alinea DWU)

Zie paragraaf 2.14 voor de gevallen waarin een kennisgeving van wederuitvoer ongeldig wordt gemaakt.

2.4.6 Behandeling van de kennisgeving van wederuitvoer

Na ontvangst van de kennisgeving van wederuitvoer wordt deze door de douane geregistreerd en verstrekt de douane een MRN (master reference number) aan de aangever. In voorkomend geval geeft de douane de goederen vrij voor uitgaan.

(Artikel 343 UVo.DWU)

Let op!

De transitiebepalingen (Gedelegeerde verordening (EU) 2016/341 van de Commissie van 17 december 2015) (OGVo.DWU) bepalen dat in afwachting van de uitrol van de benodigde elektronische systemen, op overgangsbasis, afwijkende bepalingen gelden. Het Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 29 april 2016 tot vaststelling van het werkprogramma voor het douanewetboek van de Unie (2014/255/EU) bevat de planning van de te ontwikkelen systemen. De inbedrijfstelling van geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) is voorzien op 1 maart 2019. Tot deze datum wordt de kennisgeving van wederuitvoer niet geregistreerd en geeft de douane daarvoor geen MRN aan de aangever.

Tot de uitrol van AES moet de kennisgeving van wederuitvoer worden gedaan door vermelding van het MRN van de vervoersaangifte of de aangifte tot wederuitvoer in het manifest bij uitgaan. Op basis van deze vermelding bevestigt de douane het uitgaan.

2.5 Aanbrengen bij het douanekantoor van uitgang

Unie- en niet-Uniegoederen die door het douanekantoor van uitvoer zijn vrijgegeven voor uitvoer moeten worden overgebracht naar het douanekantoor van uitgang en aldaar worden aangebracht. Het aanbrengen bij het douanekantoor van uitgang, geschiedt op elektronische wijze met een aankomstmelding waarin de gegevenselementen, genoemd in bijlage IXa, titel I van de Algemene douaneregeling zijn opgenomen.

( Artikel 267 lid 2 DWU, artikel 331 lid 1 Uvo.DWU en artikel 6:1a Algemene douaneregeling)

Niet-Uniegoederen die met het oog op de aanzuivering van een bijzondere regeling tot wederuitvoer zijn aangegeven, moeten onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer naar het douanekantoor van uitgang worden overgebracht.

Zie paragraaf 2.6.6. voor de situatie waarin na de aangifte tot wederuitvoer een aangifte voor extern douanevervoer wordt gedaan.

(Artikel 267 lid 1 UVo.DWU)

In deze paragraaf wordt ingegaan op het begrip ‘aanbrengen’ en in paragraaf 2.8 wordt het ‘douanekantoor van uitgang’ nader toegelicht. Daar zal blijken dat het douanekantoor van uitgang niet in alle gevallen de laatste geografische plaats in het douanegebied van de Unie is van waar de goederen het douanegebied van de Unie verlaten, maar dat het douanekantoor van uitgang varieert, afhankelijk van de gekozen vervoerswijze.

Let op!

Het douanekantoor van uitgang is niet in alle situaties het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie verlaten voor een bestemming buiten dat gebied. Voor een aantal vervoerswijzen/situaties geldt een afwijkende definitie van het douanekantoor van uitgang en moeten de goederen dus op een andere plaats worden aangebracht.

Zie paragraaf 2.6.

Ook een vervoermiddel (schip of luchtvaartuig) dat wordt gebruikt in het internationale verkeer moet bij het verlaten van het douanegebied van de Unie worden aangebracht bij het douanekantoor van uitgang. Bij binnenkomst in het douanegebied van de Unie is dit vervoermiddel, door de enkele overschrijding van de grens van het douanegebied, aangegeven en geplaatst onder de regeling tijdelijke invoer (door middel van een handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen). Het vervoermiddel bevindt zich gedurende het verblijf in de Unie onder de regeling tijdelijke invoer en deze regeling moet worden beëindigd als het vervoermiddel naar een bestemming buiten de Unie vertrekt. Voor de wederuitvoer moet een aangifte tot wederuitvoer worden gedaan. Net als bij binnenkomst wordt deze aangifte gedaan in de vorm van een handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen, namelijk door de enkele overschrijding van de grens van het douanegebied van de Unie.

( Artikel 250 DWU, artikelen 139, 141 en 212 GVo.DWU )

Een aangifte door een handeling die wordt geacht een douaneaangifte te vormen, is een aangifte waarop de artikelen 158–195 DWU van toepassing zijn en hierdoor moeten douaneformaliteiten bij uitgaan worden vervuld. Het vervoermiddel moet bij het douanekantoor van uitgang worden aangebracht en er moet een aangifte ten uitklaring worden gedaan. Het vervoermiddel mag de haven niet verlaten zonder toestemming van de douane en moet rechtstreeks en langs aangewezen lucht- of vaarwateren het douanegebied van de Unie verlaten.

(Artikelen 6:1, 6:1a, 6:2 leden 1, 3, 5 en 6, 6:3 en 6:5 Algemene douaneregeling)

Let op!

Vervoermiddelen die worden gebruikt voor het overbrengen van goederen van de ene naar de andere plaats binnen de Unie hoeven niet te worden aangebracht bij het douanekantoor van uitgang.

(Artikel 6:4 lid 1 Algemene douaneregeling)

Let op!

Als voor een vervoermiddel douaneformaliteiten bij binnenkomst zijn vervuld (aanbrengen, inklaren etc), moeten bij uitgaan eveneens douaneformaliteiten worden vervuld (aanbrengen, uitklaren etc).

Dit geldt ook als het vervoermiddel is geproviandeerd met niet-Unieproviand, zie Handboek Douane, onderdeel 10.60.00 Provianderen en bunkeren.

Aanbrengen bij de douane is in artikel 5 lid 33 DWU gedefinieerd als ”mededeling aan de douaneautoriteiten dat de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole”.

Aanbrengen houdt dus in dat de aankomst van de goederen op de plaats van uitgaan wordt gemeld aan de douane. Dit moet door een elektronisch bericht in ECS, de zogenaamde aankomstmelding. Deze wordt ook vaak aangeduid als de ‘arrival at exit-melding’. De aankomstmelding moet de gegevens bevatten volgens de in bijlage IXa bij de Algemene douaneregeling opgenomen specificaties.

(Artikel 6:1a lid 1 Algemene douaneregeling)

2.5.1 Persoon die moet aanbrengen

Het aanbrengen moet gebeuren door één van de volgende personen:

  1. de persoon die de goederen uit het douanegebied van de Unie voert;

  2. de persoon namens wie of voor wiens rekening de persoon die de goederen uit het douanegebied van de Unie voert, optreedt;

  3. de persoon die zich belast met het vervoer van de goederen vóór het uitgaan ervan uit het douanegebied van de Unie.

(Artikel 267 lid 2 DWU)

Uit artikel 267 lid 2 DWU volgt dat de aankomstmelding moet worden gedaan door de vervoerder die de goederen buiten het douanegebied van de Unie brengt (rederij/cargadoor, luchtvaartmaatschappij) of door de persoon die de opdracht geeft om de goederen buiten het douanegebied te brengen (exporteur, vergunninghouder bijzondere regeling) of door de persoon die de goederen naar het douanekantoor van uitgang vervoert (vervoerder, expeditiebedrijf).

De persoon die aanbrengt bij het douanekantoor van uitgang, wordt ook wel aangeduid als ‘trader at exit’.

2.5.2 Registratie elektronische aankomstmelding

Voor het versturen van een elektronische aankomstmelding is een ‘Registratie elektronisch berichtenverkeer’ vereist. Met de ‘Registratie elektronisch berichtenverkeer’ kunnen berichten worden uitgewisseld met het aangiftesysteem voor uitgaan van de Douane. Het aanvraagformulier en de algemene informatie over deze registratie is te vinden op douane.nl.

2.5.3 Inhoud van de aankomstmelding

De aankomstmelding moet de volgende informatie bevatten:

  • Het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer;

  • Eventuele verschillen tussen de aangegeven/voor uitvoer vrijgegeven goederen en de aangebrachte goederen;

  • Of de goederen na vrijgave voor uitvoer opnieuw zijn verpakt of in een container zijn geladen;

  • Als slechts een gedeelte van de zending wordt aangebracht, de hoeveelheid van de daadwerkelijke hoeveelheid aangebrachte goederen.

  • Het aantal colli en, indien in containers vervoerd, de identificatienummers van de containers.

(Artikel 331 leden 1 en 2 UVo.DWU)

De volledige lijst van functionele gegevenselementen die in het elektronische bericht moeten worden opgenomen, is opgenomen in bijlage IXa, Titel I, bij de Algemene douaneregeling.

Als geen aankomstmelding wordt gedaan, is het douanekantoor van uitgang niet op de hoogte van de aanwezigheid van de goederen, kan dit douanekantoor geen toezicht houden op het uitgaan en het uitgaan bevestigen.

De te melden verschillen kunnen zijn:

  • Minder goederen dan aangegeven/voor uitvoer vrijgegeven;

  • Meer goederen dan aangegeven/voor uitvoer vrijgegeven;

  • Andere goederen dan aangegeven/voor uitvoer vrijgegeven.

In de volgende sub-paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

2.5.3.1 Minder goederen dan vermeld in de aangifte

De persoon die goederen aanbrengt bij het douanekantoor van uitgang moet aan de douane melden als minder goederen worden aangebracht dan vermeld in de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer. Het douanekantoor van uitgang geeft slechts de werkelijk aangebrachte hoeveelheid goederen vrij voor uitgaan en informeert het douanekantoor van uitvoer over de minderbevinding. Het douanekantoor van uitvoer corrigeert de aangifte ten uitvoer c.q. de aangifte tot wederuitvoer en bevestigt het uitgaan van de hoeveelheid die werkelijk is uitgegaan aan de aangever.

(Artikel 332 lid 2 UVo.DWU)

Zie ook paragraaf 2.8.

Let op!

Een zending die in gedeelten naar het douanekantoor van uitgang wordt overgebracht, wordt geacht te zijn aangebracht als het laatste deel van de zending wordt aangebracht.

2.5.3.2 Meer goederen dan vermeld in de aangifte

De persoon die goederen aanbrengt bij het douanekantoor van uitgang moet aan de douane melden als meer goederen worden aangebracht dan vermeld in de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer.

Het douanekantoor van uitgang geeft slechts de in de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer vermelde hoeveelheid goederen vrij voor uitgaan. De overmaat wordt niet vrijgegeven voor uitgaan totdat daarvoor een aangifte ten uitvoer c.q. een aangifte tot wederuitvoer is ingediend. Deze aangifte kan worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang.

(Artikel 332 lid 3 UVo.DWU)

Zie ook paragraaf 2.8.

2.5.3.3 Andere goederen dan vermeld in de aangifte

De persoon die goederen aanbrengt bij het douanekantoor van uitgang moet aan de douane melden als andere goederen worden aangebracht dan vermeld in de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer.

Het douanekantoor van uitgang geeft de goederen niet vrij voor uitgaan totdat daarvoor een aangifte ten uitvoer c.q. een aangifte tot wederuitvoer is ingediend. Deze aangifte kan worden ingediend bij het douanekantoor van uitgang. Daarnaast informeert het douanekantoor van uitgang het douanekantoor van uitvoer dat de aangebrachte goederen naar hun aard verschillen van de aangegeven en voor uitvoer vrijgegeven goederen. Het douanekantoor van uitvoer maakt de aangifte ten uitvoer c.q. de aangifte tot wederuitvoer ongeldig.

(Artikel 332 lid 4 UVo.DWU, artikel 248 lid 1 GVo.DWU)

De aangever kan ook zelf verzoeken om de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer ongeldig te maken, zelfs nadat de goederen zijn vrijgegeven voor uitvoer. Het verzoek moet met redenen omkleed zijn.

(Artikel 148 lid 4 onder a GVo.DWU)

Zie ook paragraaf 2.8.

2.5.4 Aanbrengen zonder de vereiste douaneaangifte

Als bij het douanekantoor van uitgang goederen worden aangebracht die niet door een douaneaangifte of een aangifte tot wederuitvoer worden gedekt terwijl er wel een douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer is voorgeschreven of als de douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer niet alle gegevens bevat die voor een summiere aangifte bij uitgang zijn vereist, moet de vervoerder die de goederen buiten het douanegebied wil brengen onmiddellijk alsnog een douaneaangifte of aangifte tot wederuitvoer indienen die ook alle gegevens van de aangifte vóór vertrek moet bevatten. Als de douaneaangifte of de aangifte tot wederuitvoer niet alle gegevens van de aangifte vóór vertrek bevat, moet de vervoerder die de goederen buiten het douanegebied wil brengen onmiddellijk een summiere aangifte bij uitgaan indienen.

(Artikel 249 GVo.DWU, artikel 327 UVo.DWU)

2.5.6.1 Vervallen van de ontheffing van de aanbrengplicht

Er geldt geen ontheffing van de aanbrengverplichting als voor de in sub-paragraaf 2.5.6 genoemde schepen en luchtvaartuigen ter zake van de uitvoer of wederuitvoer of met het oog op het verkrijgen van kwijtschelding of terugbetaling van rechten bij invoer bij het douanekantoor van uitgang formaliteiten moeten worden vervuld.

(artikel 6:4, lid 2 Algemene douaneregeling)

Als met de in sub-paragraaf 2.5.6 genoemde schepen of luchtvaartuigen goederen worden vervoerd waarvoor ter zake van de uitvoer of wederuitvoer douaneformaliteiten moeten worden vervuld, moet het schip of luchtvaartuig worden aangebracht bij het douanekantoor van uitgang.

Het schip moet ook worden aangebracht als het zelf ten (weder)uitvoer wordt aangegeven; bijvoorbeeld als het schip in Nederland is gebouwd en uitgaat in het kader van de levering aan de buiten het douanegebied van de Unie gevestigde koper. Deze situatie zal zich voor de genoemde luchtvaartuigen niet of nauwelijks voordoen omdat hiermee over het algemeen geen goederen worden vervoerd. Een denkbare situatie is die waarbij met een militair luchtvaartuig persoonlijke bezittingen van militairen worden vervoerd. In dat geval moet ook het luchtvaartuig worden aangebracht bij het douanekantoor van uitgang.

Let op!

Een schip of luchtvaartuig moet wel worden aangebracht als het zelf ten uitvoer wordt aangegeven. Een voorbeeld hiervan is de uitvoer van een schip dat in Nederland is gebouwd.

2.5.7 Uitwijk

Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen kunnen worden aangebracht bij een ander douanekantoor van uitgang dan vermeld in de aangifte ten uitvoer of tot wederuitvoer.

(Artikel 331 lid 2 UVo.DWU)

In de praktijk komt het voor dat zendingen via een ander douanekantoor uitgaan dan voorzien op het tijdstip dat de aangifte ten uitvoer of tot wederuitvoer werd opgemaakt. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als het uitgaande vervoermiddel waarmee de goederen zullen uitgaan de voorziene (lucht)haven niet aandoet. De goederen worden dan, in beginsel onder geleide van het UGD, vervoerd naar de (lucht)haven waar het vervoermiddel wel aankomt. Dit kan ook in een andere lidstaat zijn. De goederen worden bij het feitelijke douanekantoor van uitgang aangebracht. Dit douanekantoor vraagt dan de gegevens van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer op bij het douanekantoor van uitvoer. Dit gebeurt met behulp van ECS; de aankomstmelding bevat het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer en dit biedt de ingang naar de aangiftegegevens. Nadat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten, bevestigt het feitelijke douanekantoor van uitgang het uitgaan via ECS aan het douanekantoor van uitvoer.

2.6 Douanekantoor van uitgang

2.6.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt het douanekantoor van uitgang gedefinieerd. Welk douanekantoor als douanekantoor van uitgang wordt aangemerkt, varieert, afhankelijk van de wijze van vervoer bij uitgaan of de vervoersregeling die na vrijgave voor uitvoer of wederuitvoer wordt gekozen.

Artikel 267 DWU schrijft voor dat Unie- en niet-Uniegoederen die door het douanekantoor van uitvoer zijn vrijgegeven voor uitvoer moeten worden overgebracht naar het douanekantoor van uitgang en aldaar worden aangebracht. Niet-Uniegoederen die met het oog op de aanzuivering van een bijzondere regeling ten wederuitvoer zijn aangegeven, moeten onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer naar het douanekantoor van uitgang worden overgebracht.

In de meeste gevallen (de zogenaamde standaardsituatie) is het douanekantoor van uitgang het douane kantoor dat bevoegd is voor de plaats van waar de goederen het douanegebied van de Unie verlaten (artikel 329 lid 1 UVo.DWU). Het formaliteiten- en toezichtstelsel bij uitgaan en ECS zijn op deze situatie ingericht.

Bij bepaalde wijzen van vervoer of als na vrijgave voor uitvoer wordt gekozen voor een vervoersregeling wijst artikel 329 UVo.DWU een ander douanekantoor aan als douanekantoor van uitgang. In die gevallen wijken de douaneformaliteiten en het douanetoezicht af van die in de standaardsituatie.

In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde:

  1. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen worden onder dekking van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer vervoerd naar de plaats van waar zij het douanegebied van de Unie verlaten (de standaardsituatie, sub-paragraaf 2.6.2);

  2. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die het douanegebied van de Unie verlaten via een vaste transportinrichting (sub-paragraaf 2.6.3);

  3. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die worden geladen op een schip of een luchtvaartuig voor vervoer naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie (sub-paragraaf 2.6.4);

  4. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die worden geladen op een schip dat geen lijndienst onderhoudt zoals bedoeld in artikel 120 GVo.DWU (sub-paragraaf 2.6.5);

  5. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die na vrijgave voor uitvoer onder een regeling extern douanevervoer worden geplaatst (sub-paragrafen 2.6.6 en 2.6.7);

  6. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die na vrijgave voor uitvoer onder een andere regeling douanevervoer dan de regeling extern douanevervoer worden geplaatst (sub-paragraaf 2.6.8);

  7. Ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die door een spoorwegmaatschappij, de posterijen, een luchtvaart- of scheepvaartmaatschappij voor vervoer ten laste worden genomen in het kader van een enkele overeenkomst voor vervoer uit het douanegebied van de Unie en de goederen verlaten het douanegebied van de Unie per spoor, per post, door de lucht of over zee (sub-paragraaf 2.6.9).

Let op!

In deze en de volgende sub-paragrafen wordt gesproken over uitvoer en wederuitvoer, dus zowel over het uitgaan van Uniegoederen als over het uitgaan van niet-Uniegoederen. Voor Uniegoederen is een aangifte ten uitvoer gedaan waardoor zij zich onder de regeling uitvoer bevinden en voor de niet-Uniegoederen is een aangifte tot wederuitvoer gedaan om vanuit de tijdelijke opslag of de bijzondere regeling waaronder de niet-Uniegoederen zich bevinden het douanegebied van de Unie te verlaten (artikelen 144 en 149 DWU). Het verlaten van het douanegebied van de Unie vormt het sluitstuk van de regeling uitvoer of leidt tot zuivering van de tijdelijke opslag of de bijzondere regeling (artikel 215 lid 1 DWU, artikel 267 lid 5 UVo.DWU).

De term ‘goederen’ duidt op zowel Uniegoederen als op niet-Uniegoederen!

2.6.2 Uitgaan onder dekking van de aangifte ten uitvoer of aangifte tot wederuitvoer

In deze sub-paragraaf wordt de standaardsituatie bij uitvoer/wederuitvoer beschreven en toegelicht. Het betreft Uniegoederen waarvoor een aangifte ten uitvoer of niet-Uniegoederen waarvoor een aangifte tot wederuitvoer is ingediend en die het douanegebied onder dekking van deze aangifte verlaten.

In deze situatie is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie verlaten voor een bestemming buiten dat gebied.

(artikel 329 lid 1 UVo.DWU).

2.6.2.1 Bevestigen van het uitgaan

Op basis van de door de vervoerder ingediende mededeling van uitgaan, waarin ook het MRN van de aangifte ten uitvoer of tot wederuitvoer is opgenomen, stelt het douanekantoor van uitgang vast dat de goederen zijn uitgegaan en bevestigt dit douanekantoor het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer. Het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever/houder van de regeling, waarmee deze, in het geval van uitvoer, bijvoorbeeld de nul-levering voor de BTW kan aantonen of, in het geval van wederuitvoer, kan aantonen dat de bijzondere regeling is gezuiverd.

(Artikel 215 lid 1 DWU, artikel 332 lid 5 UVo.DWU, artikel 333 lid 2 UVo.DWU, artikel 334 lid 1 UVo.DWU)

2.6.3 Uitgaan via een vaste transportinrichting

Goederen zoals elektrische energie, olie en gas worden doorgaans vervoerd via (pijp)leidingen (vaste transportinrichtingen voor het ononderbroken transport). Bij grensoverschrijdend verkeer moet dan een aangifte ten uitvoer (voor Uniegoederen) of een aangifte tot wederuitvoer (voor niet-Uniegoederen) worden ingediend (artikelen 158, 269 lid 1 en 270 leden 1 en 2 DWU). Die aangifte moet ingevolge artikel 221 lid 2 UVo.DWU worden gedaan bij:

  • het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de exporteur is gevestigd;

  • het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen voor uitvoer of wederuitvoer worden verpakt of geladen;

  • een ander douanekantoor in de betrokken lidstaat dat om administratieve redenen bevoegd is voor de handelingen in kwestie.

Wanneer via een vaste transportinrichting vervoerde goederen via die inrichting het douanegebied van de Unie verlaten, worden deze goederen geacht bij de Douane te zijn aangebracht wanneer zij in de vaste transportinrichting zijn geplaatst.

Voor goederen die via een pijpleiding vertrekken en voor elektrische energie geldt ontheffing van de verplichting om een aangifte vóór vertrek in te dienen (artikel 245 lid 1 onder a en onder b GVo.DWU).

De Uniegoederen behouden de status van Uniegoederen (artikel 154 onder a DWU) en de niet-Uniegoederen blijven onder de bijzondere regeling totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 215 DWU, artikel 267 lid 5 UVo.DWU).

Artikel 329 lid 2 UVo.DWU bepaalt dat voor goederen die het douanegebied van de Unie verlaten via een vaste transportinrichting het douanekantoor van uitvoer ook het douanekantoor van uitgang is.

Voor het vervoer via een vaste transportinrichting is een ‘Overeenstemming vervoer via vaste transportinrichting’ vereist. Met de ‘Overeenstemming vervoer via vaste transportinrichting’ kunt u een vereenvoudigde procedure voor de douaneregeling douanevervoer (Unie- of Gemeenschappelijk douanevervoer) toepassen. De vereenvoudiging gaat uit van een administratief gecontroleerd systeem waarbij geen aangiften voor de regeling douanevervoer worden gebruikt. Een verzoek en de algemene informatie over deze overeenstemming is te vinden op douane.nl.

2.6.3.1 Bevestigen van het uitgaan

Het in de pijp brengen van gas of olie, of het op de leiding brengen van elektrische energie is afdoende garantie dat het product de Unie via de pijp of leiding zal verlaten. Het feit dat het een constante goederenstroom betreft, maakt het onmogelijk om een exact moment te bepalen waarop een partij gas, olie of elektrische energie het douanegebied van de Unie verlaat. Met behulp van meters kan van de gemeten hoeveelheid die in of op de leiding is gebracht, worden aangenomen dat deze is uitgegaan en kan het douanekantoor van uitvoer ook het douanekantoor van uitgang zijn.

Doordat het douanekantoor van uitvoer ook douanekantoor van uitgang is, bevinden de goederen zich al direct na vrijgave voor (weder)uitvoer bij het douanekantoor van uitgang en worden zij geacht daar te zijn aangebracht en te zijn uitgegaan. Het douanekantoor van uitvoer/uitgang bevestigt vervolgens het uitgaan aan de aangever.

(Artikel 329 lid 2, UVo.DWU, artikel 333 lid 1 UVo.DWU, artikel 334 lid 1 onder b UVo.DWU)

2.6.4 Uitgaan met een schip of een luchtvaartuig

Artikel 329 lid 3 UVo.DWU bepaalt dat als de voor uitvoer of wederuitvoer vrijgegeven goederen worden geladen op een schip of een luchtvaartuig voor vervoer naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie, het douanekantoor van uitgang het douanekantoor is dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het schip of luchtvaartuig worden geladen. Dit kan hetzelfde douanekantoor zijn als waar de aangifte ten uitvoer of tot wederuitvoer is ingediend (dan is het douanekantoor van uitvoer ook douanekantoor van uitgang), maar het kan ook een ander douanekantoor zijn. In het laatste geval brengt het douanekantoor van uitvoer de gegevens van de aangifte ten uitvoer of tot wederuitvoer, waaronder het MRN, in ECS en moeten de voor (weder)uitvoer vrijgegeven goederen onder dekking van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer worden overgebracht naar het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen aan boord van het schip of luchtvaartuig worden geladen (artikel 267 lid 1 UVo.DWU) en daar worden aangebracht (artikel 267 lid 2 DWU).

Voorbeeld

Goederen worden in Dordrecht geladen in het schip waarmee zij via Rotterdam rechtstreeks (dus zonder overlading) het douanegebied van de Unie gaan verlaten. Omdat Dordrecht tot het werkgebied van douanekantoor Roosendaal/Moerdijk behoort, is douanekantoor Roosendaal/Moerdijk dan op grond van artikel 329 lid 3 UVo.DWU dan douanekantoor van uitgang. Dat de goederen het douanegebied van de Unie feitelijk via het ambtsgebied van douanekantoor Rotterdam-Haven verlaten, doet hieraan niet af.

Bij vervoer door de lucht is het douanekantoor waaronder de internationale luchthaven zich bevindt het douanekantoor van uitgang. Dit is begrijpelijk omdat bij uitgaan via de lucht het zogenaamde ‘wheels off’ gelijk staat aan het verlaten van het douanegebied van de Unie.

De douanekantoren die in Nederland zijn aangewezen als douanekantoor van uitgang voor goederen die over zee het douanegebied van de Unie verlaten, zijn opgenomen in bijlage III bij de Algemene douaneregeling. De douanekantoren die in Nederland zijn aangewezen als douanekantoor van uitgang voor goederen die door de lucht het douanegebied van de Unie verlaten, zijn opgenomen in bijlage IV bij de Algemene douaneregeling.

( Artikel 6:1 leden 1 en 2 Algemene douaneregeling )

De bijlagen noemen de plaatsen (plaatsnamen) waar douanekantoren van uitgang zijn gevestigd voor het aanbrengen en aangeven van goederen die zullen uitgaan. Bij dit douanekantoor kunnen alle goederen worden aangebracht die binnen het ambtsgebied van dit kantoor arriveren. De ambtsgebieden van de douanekantoren van uitgang zijn opgenomen in de kantorenlijst die is gepubliceerd op www.douane.nl.

2.6.4.1 Bevestigen van het uitgaan

Zodra het schip of luchtvaartuig de haven of luchthaven heeft verlaten, worden de goederen geacht te zijn uitgegaan. Het douanekantoor van uitgang bevestigt het uitgaan uiterlijk op de dag volgende op de dag waarop het schip of luchtvaartuig de haven of luchthaven heeft verlaten aan het douanekantoor van uitvoer. Het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever.

(Artikel 333 lid 2 onder a UVo.DWU, artikel 334 lid 1 onder b UVo.DWU)

Als het douanekantoor van uitgang hetzelfde douanekantoor is als het douanekantoor waar de aangifte ten uitvoer of tot wederuitvoer is ingediend (het douanekantoor van uitvoer is ook douanekantoor van uitgang), bevestigt dit kantoor het uitgaan aan de aangever. Als het douanekantoor van uitgang niet hetzelfde douanekantoor is als het douanekantoor van uitvoer bevestigt het douanekantoor van uitgang het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer en bevestigt dit douanekantoor het uitgaan vervolgens aan de aangever.

(Artikel 329 lid 2, UVo.DWU, artikel 333 lid 1 UVo.DWU, artikel 334 lid 1 onder b UVo.DWU)

Vooral bij vervoer via zee is het mogelijk dat op het moment dat het douanekantoor van uitgang het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer bevestigt of het douanekantoor van uitvoer het uitgaan aan de aangever bevestigt, de goederen het douanegebied van de Unie nog niet daadwerkelijk hebben verlaten. De douane legt het tijdstip van uitgaan niet vast in DMF. Het bericht van uitgaan is gelijk aan het moment van vertrek. Dit bericht verstuurt het Havenbedrijf via Single Window voor maritiem en lucht (SW). Dit bericht heet de ‘Actual Time of Departure’ (ATD). Het moment van de ATD is het vertrek van de ligplaats, het zogenaamde ‘trossen los’ moment. Het feit dat het schip of luchtvaartuig een bestemming buiten het douanegebied van de Unie en de goederen aan boord van dat schip of luchtvaartuig blijven, is afdoende garantie dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten.

Voor uitgaan via zee is de ligplaats (zie Codeboek Douane/Actueel codeboek/onderdeel ECS Uitgaan/N24-Locatiecode NL), die is gemeld in de vooraanmelding van vertrek en de daadwerkelijke vertrekmelding, van belang. Ligplaatsen worden uitgegeven door havenbedrijven die de codes (laten) opnemen in hun havensysteem. De (nieuwe) ligplaatsen worden door het havenbedrijf (meestal door tussenkomst van een provider) doorgegeven aan de Douane. De Douane neemt de coderingen op in de tabel ‘N24-Locatiecode NL’ van het Codeboek Douane. DMF valideert de opgegeven ligplaats op deze tabel. De omschrijving van de ligplaats is een aanduiding van de plaats, haven, boei/paal/oever, eventueel aangevuld met een bedrijfsnaam. Als een bedrijfsnaam wordt doorgegeven dan bevindt de ligplaats zich bij een aan een bedrijf verleende vergunning voor de opslag van goederen. Het havenbedrijf gebruikt de ligplaatscodering voor facturering van het havengeld.

2.6.5 Uitgaan met een schip dat geen lijndienst onderhoudt zoals bedoeld in artikel 120 GVo.DWU

Deze situatie heeft uitsluitend betrekking op uitgaan via zee. Het verschil met de in sub-paragraaf 2.6.4. beschreven situatie is dat het schip waarop de goederen zijn geladen, vóórdat het de Unie verlaat, nog een andere EU-haven zal aandoen, maar niet in het kader van een lijndienst. De procedure is gelijk aan die in sub-paragraaf 2.6.4.

Artikel 329 lid 4 UVo.DWU bepaalt dat het douanekantoor van uitgang het douanekantoor is dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het schip worden geladen.

Let op!

Als er wél sprake is van een lijndienst wordt het douanekantoor van uitgang bepaald door de hoofdregel van artikel 329 lid 1 UVo.DWU en is het douanekantoor van uitgang het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen het douanegebied van de Unie verlaten voor een bestemming buiten dat gebied en geldt de procedure als beschreven in sub-paragraaf 2.6.2.

In de lijn van het voorbeeld in sub-paragraaf 2.6.4 betekent dit dat als goederen in Dordrecht worden geladen in een schip dat een lijndienst onderhoudt met Newcastle en het schip vanuit Newcastle naar een bestemming buiten de Unie vaart (en dus na Newcastle geen gebruik meer maakt van zijn vergunning lijndienst), Newcastle douanekantoor van uitgang is (en niet douanekantoor Roosendaal/Moerdijk zoals in sub-paragraaf 2.6.4). Het maakt daarbij geen verschil of de goederen via Newcastle met hetzelfde schip of, na overlading, met een ander schip uitgaan.

2.6.5.1 Bevestigen van het uitgaan

De goederen worden geacht te zijn uitgegaan zodra het schip de haven heeft verlaten. Het douanekantoor van uitgang bevestigt uiterlijk op de dag volgende op de dag waarop het schip de haven heeft verlaten het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer. Het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever.

(Artikel 333 lid 2 onder a UVo.DWU, artikel 334 lid 1 onder b UVo.DWU)

Het kan voor komen dat het douanekantoor van uitgang het uitgaan bevestigt aan het douanekantoor van uitvoer of het douanekantoor van uitvoer het uitgaan bevestigt aan de aangever voordat de goederen het douanegebied van de Unie daadwerkelijk hebben verlaten. Het feit dat de bestemming van het schip een plaats buiten het douanegebied van de Unie is, waarborgt voldoende dat de goederen het douanegebied van de Unie zullen verlaten. Omdat er geen sprake is van een lijndienst wordt het binnenkomen in een andere EU-haven aangemerkt als binnenbrengen in de zin van artikel 127 DWU.

2.6.6 Wederuitvoer in combinatie met extern douanevervoer

Deze sub-paragraaf gaat over de situatie waarin ná het indienen van een aangifte tot wederuitvoer voor dezelfde niet-Uniegoederen een aangifte voor extern douanevervoer wordt gedaan.

Niet-Uniegoederen bevinden zich in tijdelijke opslag (artikel 144 DWU) of onder een bijzondere regeling (opslagregelingen – artikel 237 DWU; tijdelijke invoer – artikel 250 DWU; actieve veredeling – artikel 257 DWU). Tijdelijke opslag wordt beëindigd als de niet-Uniegoederen worden wederuitgevoerd of onder een douaneregeling worden geplaatst (artikel 149 DWU) en een bijzondere regeling wordt gezuiverd als de daaronder geplaatste niet-Uniegoederen of de daaruit verkregen veredelingsprodukten het douanegebied van de Unie verlaten, onder een opvolgende douaneregeling worden geplaatst, zijn vernietigd zonder afvalresten of aan de staat worden afgestaan (artikel 215 lid 1 DWU). Als niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie verlaten, moet een aangifte tot wederuitvoer worden ingediend (artikel 270 lid 1 DWU, artikel 263 leden 1 en 3 DWU).

Let op!

Het aanvaarden van een aangifte tot wederuitvoer of het vrijgeven van niet-Uniegoederen voor wederuitvoer leidt niet tot beëindiging van de tijdelijke opslag of zuivering van de bijzondere regeling! De tijdelijke opslag of de bijzondere regeling is pas beëindigd/gezuiverd als is bevestigd dat de niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie daadwerkelijk hebben verlaten.

De reden om naast een aangifte tot wederuitvoer een aangifte voor extern douanevervoer te doen, is veelal dat de plaatsing onder de regeling extern douanevervoer direct leidt tot beëindiging van de tijdelijke opslag of de zuivering van de bijzondere regeling van waaruit de goederen de bestemming wederuitvoer hebben gekregen. De vergunninghouder RTO of de vergunninghouder van de bijzondere regeling is dan eerder ontheven van de verplichtingen die uit zijn vergunning voortvloeien. Extern douanevervoer is verplicht als het vervoer naar de plaats waar de niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie definitief zullen verlaten, plaatsvindt via het grondgebied van een derde land (artikelen 226 en 234 DWU, artikelen 272 en 278 UVo.DWU). Door de plaatsing onder de regeling extern douanevervoer wordt de tijdelijke opslag of de bijzondere regeling direct beëindigd/gezuiverd en is de vergunninghouder RTO of de vergunninghouder van de bijzondere regeling direct ontheven van de verplichtingen die uit zijn vergunning voortvloeien.

Extern douanevervoer kan plaatsvinden:

  • met toepassing van de regeling extern Uniedouanevervoer;

  • overeenkomstig de TIR-overeenkomst, op voorwaarde dat het vervoer buiten het douanegebied van de Unie eindigt of geschiedt tussen twee plaatsen in de Unie over het grondgebied van een derde land;

  • overeenkomstig de ATA-overeenkomst / Overeenkomst van Istanbul;

  • onder geleide van het Rijnvaartmanifest;

  • onder geleide van formulier 302;

  • onder het poststelsel.

(Artikel 226 lid 3 DWU)

In de meeste gevallen zal het extern douanevervoer plaatsvinden met toepassing van de regeling extern Uniedouanevervoer en, in mindere mate, overeenkomstig de TIR-overeenkomst. Zie voor specifieke bepalingen omtrent de regeling extern Uniedouanevervoer en de TIR-overeenkomst de Handboek Douane onderdelen 14.20.00 en 14.30.00.

De aanvaarding van de aangifte voor extern douanevervoer heeft de volgende gevolgen:

  1. het douanekantoor van vertrek van de regeling extern douanevervoer is het douanekantoor van uitgang (artikel 329 lid 5 UVo.DWU);

  2. de tot wederuitvoer aangegeven niet-Uniegoederen bevinden zich direct na de aanvaarding van de aangifte voor extern douanevervoer bij het douanekantoor van uitgang. Hiermee is voldaan aan de in artikel 267 lid 1 UVo.DWU opgenomen verplichting om de tot wederuitvoer aangegeven niet-Uniegoederen onder dekking van de aangifte tot wederuitvoer over te brengen naar het douanekantoor van uitgang;

  3. de tot wederuitvoer aangegeven niet-Uniegoederen worden geacht te zijn aangebracht bij het douanekantoor van uitgang. Voorwaarde voor aanvaarding van de aangifte voor extern douanevervoer is dat de goederen zijn aangebracht (artikel 172 lid 1 DWU). Omdat dit dezelfde goederen zijn als waarvoor de aangifte tot wederuitvoer is ingediend - de aangever vermeldt in de aangifte voor extern douanevervoer onder meer het MRN van de aangifte tot wederuitvoer -, is ook voor de tot wederuitvoer aangegeven goederen aan de aanbrengplicht voldaan (artikel 331 lid 1 UVo.DWU).

2.6.6.1 Bevestigen van het uitgaan

De plaatsing onder de regeling extern douanevervoer heeft tot gevolg dat de tot wederuitvoer aangegeven niet-Uniegoederen geacht worden te zijn uitgegaan. Het uitgaan en het bevestigen daarvan is dus gekoppeld aan de plaatsing onder de regeling extern douanevervoer en niet aan het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied van de Unie. Dit blijkt uit artikel 333 lid 2 2e alinea onder b UVo.DWU waarin is bepaald dat het douanekantoor van uitgang uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop de goederen onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst het douanekantoor van uitvoer over het uitgaan van de goederen moet informeren. Het douanekantoor van uitgang legt het uitgaan vast in ECS en het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever of exporteur (artikel 334 lid 1 onder b UVo.DWU).

Omdat het uitgaan is gekoppeld aan de plaatsing onder de regeling extern douanevervoer en niet aan het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied van de Unie wordt in deze situatie gesproken van ‘fictief uitgaan’.

Zie sub-paragraaf 2.6.6.2 voor de formaliteiten die ter zake van het uitgaan nog moeten worden verricht nadat de niet-Uniegoederen onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst.

2.6.6.2 Uitgaan na de regeling extern douanevervoer

[Gereserveerd]

2.6.7 Uitvoer in combinatie met extern douanevervoer

Deze sub-paragraaf gaat over de situatie waarin ná het indienen van een aangifte ten uitvoer voor dezelfde goederen een aangifte voor extern douanevervoer wordt gedaan.

Uniegoederen kunnen alleen onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst als de douanewetgeving dat toestaat. De wettelijke bepalingen noemen een aantal specifieke gevallen waarin het verplicht is om Uniegoederen die worden uitgevoerd onder de regeling extern douanevervoer te plaatsen.

(Artikel 226 lid 2 DWU, artikel 189 GVo.DWU)

De verplichting van extern douanevervoer geldt voor Uniegoederen die worden uitgevoerd naar een derde land dat partij is bij de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer, of worden uitgevoerd via een of meer dergelijke landen en de bepalingen van de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke regeling inzake douanevervoer van toepassing zijn. De verplichting geldt alleen voor:

  1. Uniegoederen waarvoor de douaneformaliteiten bij uitvoer zijn vervuld met het oog op de toekenning van uitvoerrestituties in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; of

  2. Uniegoederen die afkomstig zijn uit interventievoorraden, onderworpen aan maatregelen ter controle van het gebruik of de bestemming ervan en er zijn douaneformaliteiten bij uitvoer voor verricht in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; of

  3. Uniegoederen die in aanmerking komen voor de terugbetaling of kwijtschelding van invoerrechten onder voorwaarde dat zij onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst overeenkomstig artikel 118, lid 4 DWU (goederen die gebreken vertonen).

Let op!

Andere dan de hiervoor genoemde Uniegoederen kunnen niet onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst. Deze sub-paragraaf heeft alleen betrekking op de samenloop van een aangifte ten uitvoer met een aangifte voor extern douanevervoer voor de bovenstaande specifieke gevallen.

De aanvaarding van de aangifte voor extern douanevervoer heeft de volgende gevolgen:

  1. het douanekantoor van vertrek van de regeling extern douanevervoer is ook douanekantoor van uitgang (artikel 329 lid 5 UVo.DWU);

  2. de ten uitvoer aangegeven Uniegoederen bevinden zich bij het douanekantoor van uitgang en worden geacht daar, overeenkomstig de verplichting in artikel 267 DWU, te zijn aangebracht. Aan de aanvaarding van de aangifte voor extern douanevervoer is de voorwaarde gekoppeld dat de goederen zijn aangebracht (artikel 172 lid 1 DWU). Omdat dit dezelfde goederen betreft als waarvoor de aangifte ten uitvoer is ingediend, worden ook de ten uitvoer aangegeven goederen geacht te zijn aangebracht;

Zie voor de specifieke bepalingen omtrent de regeling extern Uniedouanevervoer onderdeel 14.20.00 van dit Handboek.

2.6.7.1 Bevestigen van het uitgaan

De plaatsing onder de regeling extern douanevervoer heeft tot gevolg dat de ten uitvoer aangegeven Uniegoederen worden geacht te zijn uitgegaan. Het uitgaan en het bevestigen daarvan is gekoppeld aan de plaatsing onder de regeling extern douanevervoer en niet aan het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied van de Unie. Dit blijkt uit artikel 333 lid 2 2e alinea onder b UVo.DWU waarin is bepaald dat het douanekantoor van uitgang uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop de goederen onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst het douanekantoor van uitvoer over het uitgaan van de goederen moet informeren. Het douanekantoor van uitgang legt het uitgaan vast in ECS en het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever of exporteur (artikel 334 UVo.DWU).

Omdat het uitgaan is gekoppeld aan de plaatsing onder de regeling extern douanevervoer en niet aan het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied van de Unie wordt in deze situatie gesproken van ‘fictief uitgaan’.

2.6.8.1 Bevestigen van het uitgaan

De ten uitvoer aangegeven Uniegoederen worden geacht te zijn uitgegaan op de dag waarop de Uniegoederen onder de regeling intern douanevervoer zijn geplaatst. Het douanekantoor van vertrek van de regeling intern douanevervoer is ook douanekantoor van uitgang en bevestigt het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer op de eerste werkdag na de dag waarop de goederen onder de regeling intern douanevervoer zijn geplaatst (artikel 333 lid 7 UVo.DWU). Het douanekantoor van uitgang legt het uitgaan vast in ECS en het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever of exporteur (artikel 334 UVo.DWU).

Let op!

De hier beschreven procedure is de Nederlandse invulling van artikel 333 lid 7 UVo.DWU, een overgangsbepaling die geldt tot de uitrol van AES (2019). Artikel 333 lid 7 UVo.DWU noemt meerdere momenten waarop het douanekantoor van uitgang het douanekantoor van uitvoer kan informeren over het uitgaan, namelijk:

Nederland hanteert de datum van plaatsing onder de regeling intern douanevervoer.

Na de uitrol van AES vervallen de opties a en b en resteert alleen optie c. Het douanekantoor van vertrek / uitgang bevestigt dan het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer pas nadat van het douanekantoor van bestemming bericht is ontvangen dat de regeling intern douanevervoer is beëindigd (artikel 333 lid 2 2e alinea onder c UVo.DWU).

  1. op de eerste werkdag na de dag waarop de goederen onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst; of

  2. op de eerste werkdag na de dag waarop de goederen het douanegebied van de Unie verlaten; of

  3. op de eerste werkdag na de dag waarop de regeling douanevervoer is aangezuiverd.

2.6.9 Uitgaan onder een enkelvoudige vervoersovereenkomst

Deze sub-paragraaf gaat over ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen die door een spoorwegmaatschappij, de posterijen, een luchtvaart- of scheepvaartmaatschappij voor vervoer ten laste worden genomen in het kader van een enkele overeenkomst voor vervoer uit het douanegebied van de Unie en die het douanegebied van de Unie per spoor, per post, door de lucht of over zee verlaten. In deze situatie is het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats waar de goederen in het kader van de enkele vervoersovereenkomst ten laste worden genomen douanekantoor van uitgang (artikel 329 lid 7 UVo.DWU). Artikel 329 lid 7 UVo.DWU is weliswaar een ‘kan’-bepaling die op verzoek van de marktdeelnemer kan worden toegestaan, maar in Nederland heeft deze ‘kan’-bepaling een algemeen karakter. Het maakt daarbij geen verschil of het Uniegoederen betreft waarvoor een aangifte ten uitvoer is gedaan of niet-Uniegoederen betreft waarvoor een aangifte tot wederuitvoer is gedaan.

Voorbeeld

Een luchtvaartmaatschappij neemt in Amsterdam goederen in vervoer die via Schiphol zullen uitgaan. Ingevolge artikel 329 lid 7 UVo.DWU is dan douanekantoor Amsterdam (en dus niet douanekantoor Schiphol Cargo) douanekantoor van uitgang.

Als de ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen via het spoor, via de lucht of over zee worden overgebracht naar het douanekantoor waar zij het douanegebied zullen verlaten (plaats van uitgang), kan het vervoer vereenvoudigd plaatsvinden onder dekking van een CIM-vrachtbrief (spoor) of manifest (lucht en zee) die daarbij dient als aangifte voor douanevervoer. De ten uitvoer aangegeven goederen moeten in de CIM-vrachtbrief of het manifest worden geïdentificeerd met een “X”, de voor wederuitvoer aangegeven goederen met “T1”. Zie de artikelen 24 tot en met 53 OGVo.DWU (Verordening (EU) 2106/341). De CIM-vrachtbrief of het manifest moet verwijzen naar het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer (artikel 333 lid 6 UVo.DWU).

Voorbeeld 1

Een luchtvaartmaatschappij sluit een overeenkomst om Uniegoederen te vervoeren van Venlo naar New York. De goederen worden in Venlo door de maatschappij overgenomen. Het is daarbij niet van belang dat de goederen eerst door de luchtvaartmaatschappij of, in opdracht van deze maatschappij, door een derde over de weg van Venlo naar Schiphol worden vervoerd: het voor Venlo bevoegde douanekantoor van uitvoer is, op verzoek van de aangever, (ook) het bevoegde douanekantoor van uitgang.

Voorbeeld 2

Een scheepvaartonderneming in Rotterdam neemt goederen over voor het vervoer naar een derde land, en de goederen zullen daarbij via Antwerpen het douanegebied van de Unie verlaten. In dit geval is het voor Rotterdam bevoegde douanekantoor van uitvoer, op verzoek van de aangever, (ook) het bevoegde douanekantoor van uitgang. Het is niet van belang hoe de goederen van Rotterdam naar Antwerpen worden vervoerd (auto, lichter), als dit vervoer maar plaatsvindt in het kader van een enkele vervoersovereenkomst.

De Commissie van de EU heeft besloten de hiervoor genoemde bepaling uit te breiden met koeriersdiensten, voor zover de goederen de Unie door de lucht zullen verlaten. Deze uitbreiding houdt in dat de koeriersdiensten die niet over een eigen luchtvaartmaatschappij beschikken, gelijk gesteld worden met luchtvaartmaatschappijen. Voor de koeriersdiensten die wel over een eigen luchtvaartmaatschappij beschikken, gold de gelijkstelling al.

2.6.9.1 Bevestigen van het uitgaan

Het douanekantoor van uitgang bevestigt het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop de goederen onder dekking van een enkele overeenkomst voor vervoer ten laste zijn genomen (artikel 333 lid 2 2e alinea onder d UVo.DWU). Het douanekantoor van uitgang legt het uitgaan vast in ECS en het douanekantoor van uitvoer bevestigt het uitgaan vervolgens aan de aangever of exporteur (artikel 334 UVo.DWU).

2.6.10 Datum van uitgaan van proviandleveringen aan schepen zonder bezoeknummer

Sommige soorten schepen (bijvoorbeeld vissersschepen) zijn vrijgesteld van een aantal wettelijke verplichtingen, zowel op douanegebied als op het gebied van maritieme wetgevingen. Eén van de gevolgen van deze vrijstellingen is dat deze schepen bij binnenkomst geen Call Reference Number (CRN) krijgen en het schip als het ware ‘onbekend’ is in de havensystemen en SW.

De havenautoriteit legt voor deze schepen geen Actual Time of Departure (ATD) vast in SW. Hierdoor vindt de applicatie Proviand en het ECS geen ATD-datum in het SW en krijgen de douaneaangiften (MRN’s) in de ‘meldingen proviand’ die voor het betreffende (vissers)schip zijn ingediend geen Confirmation(s) of Exit (CoE). Voor schepen zonder CRN wordt daarom de datum van uitgaan op een andere wijze vastgesteld.

In een incidenteel geval is het technisch niet mogelijk om een PRO-bericht aan een CRN te koppelen (het PRO-bericht bevat bijvoorbeeld geen CRN) of uit het SW de ATD-datum te halen. Ook dan moet de datum van uitgaan op een andere manier worden vastgesteld.

2.7 Douanetoezicht bij uitgaan

Artikelen 158 lid 3 en 267 lid 1 DWU bepalen dat goederen die het douanegebied van de Unie verlaten, onderworpen zijn aan douanetoezicht. Douanetoezicht is in artikel 5 lid 27 DWU omschreven als ”de activiteiten die door de douaneautoriteiten in het algemeen worden ontplooid ten einde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn”.

Onder de noemer van douanetoezicht vallen alle formaliteiten en verplichtingen die op basis van de Uniewetgeving en de nationale wetgeving bij uitgaan moeten worden vervuld, zoals de verplichting om een aangifte voor vertrek (in de vorm van een douaneaangifte, een aangifte tot wederuitvoer of summiere aangifte bij uitgaan) in te dienen, langs een bepaalde route het douanegebied van de Unie te verlaten of de goederen aan te brengen bij het douanekantoor van uitgang.

Bij het toezicht op het verlaten van het douanegebied van de Unie wordt onder andere gebruik gemaakt van het Export Control System (ECS) en DMF. Met ECS en DMF kan snel worden vastgesteld of ten (weder)uitvoer aangegeven goederen de Unie hebben verlaten. ECS en DMF voorziet in een elektronische uitwisseling van informatie tussen de douanekantoren van uitvoer en de douanekantoren van uitgang. Deze informatie omvat:

  • de gegevens over de goederen;

  • de resultaten van controles;

  • de bevestiging dat de goederen de Unie hebben verlaten.

Ten uitvoer aangegeven Uniegoederen bevinden zich onder douanetoezicht totdat zij het douanegebied van de Unie verlaten, totdat zij worden vernietigd of totdat de douaneaangifte ongeldig is gemaakt. Door het verlaten van het douanegebied worden de Uniegoederen niet-Uniegoederen.

( Artikelen 158 lid 3 en 154 onder a DWU )

Het douanetoezicht voor ten uitvoer aangegeven Uniegoederen vangt dus aan op het moment dat de aangifte ten uitvoer is aanvaard en eindigt als het douanekantoor van uitgang bevestigt dat de Uniegoederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Het douanetoezicht eindigt ook als de aangifte ten uitvoer ongeldig wordt verklaard of, als er ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte ten uitvoer te doen, de voor Uniegoederen ingediende summiere aangifte bij uitgaan ongeldig wordt gemaakt of wordt geacht niet te zijn ingediend.

(Artikelen 174 en 272 DWU, artikel 248 GVo.DWU, artikel 342 UVo.DWU)

Als wordt vastgesteld dat goederen die het douanegebied van de Unie zullen verlaten niet zijn gedekt door een aangifte vóór vertrek, moet vóór het uitgaan van de goederen alsnog een dergelijke aangifte worden ingediend, tenzij ontheffing is verleend van de verplichting om een dergelijke aangifte in te dienen.

(Artikel 327 UVo.DWU)

Let op!

Niet-Uniegoederen blijven aan douanetoezicht onderworpen totdat zij een andere douanestatus krijgen of totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten of vernietigd zijn. Als de voor niet-Uniegoederen gedane aangifte tot wederuitvoer ongeldig wordt verklaard of, als er ontheffing geldt van de verplichting om een aangifte tot wederuitvoer te doen, de voor de niet-Uniegoederen ingediende summiere aangifte bij uitgaan of de kennisgeving van wederuitvoer ongeldig wordt gemaakt of wordt geacht niet te zijn ingediend, blijven de niet-Uniegoederen onder douanetoezicht.

(Artikel 134 lid 1 4e alinea DWU)

Douanetoezicht kan plaatsvinden om fiscale- of om niet-fiscale redenen. Daarnaast geldt dat de Douane bij uitvoer een taak heeft bij het leveren van gegevens voor de handelsstatistiek.

Fiscale redenen

Hoewel er op dit moment geen uitvoerrechten zijn vastgesteld, kunnen deze op elk noodzakelijk geacht moment worden ingesteld om de interne markt te beschermen, bijvoorbeeld als er een tekort van een bepaalde goederensoort dreigt te ontstaan. Door het heffen van uitvoerrechten wordt de uitvoer van deze goederen onaantrekkelijker gemaakt. Is er een dergelijk recht ingesteld, dan ontstaat de douaneschuld bij uitvoer door het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied van de Unie. Dit middel om de uitvoer te ontmoedigen wordt slechts in uitzonderlijke gevallen ingezet, gezien het grote belang van de exportsector voor de Europese economie.

(Artikel 81 leden 1 en 2 DWU)

Ook in de volgende gevallen is er sprake van douanetoezicht vanuit een fiscaal belang:

  1. Bij uitvoer van accijnsgoederen, waarvoor de accijns voldaan is, kan teruggaaf van accijns worden gevraagd.

  2. Voor het vrije verkeer aangegeven goederen die gebreken vertonen of niet in overeenstemming zijn met het koopcontract en door de importeur worden geweigerd, kunnen de invoerrechten worden terugbetaald of kwijtgescholden, onder voorwaarde dat de goederen het douanegebied van de Unie verlaten. ( Artikel 118 lid 1 en lid 2 DWU)

  3. Bij uitvoer van Uniegoederen kan de exporteur aanspraak maken op het BTW-nultarief.

  4. Voor niet in de Unie wonende particulieren bestaat de mogelijkheid van teruggaaf van BTW. Klik hier voor een beschrijving van de procedure die dan van toepassing is.
  5. In het kader van het Gemeenschappelijke landbouwbeleid kan bij uitvoer voor bepaalde landbouwgoederen landbouwrestitutie worden verleend. Verwisseling van goederen kan een fiscaal gevolg hebben. Daarom is het van belang om bij uitvoer de identiteit van de goederen vast te stellen. Het vasthouden van de identiteit is ook belangrijk als, bijvoorbeeld, Uniegoederen tijdelijk uit het douanegebied worden uitgevoerd om daarna weer in het vrije verkeer te worden gebracht of als Uniegoederen zullen worden veredeld in het kader van de regeling passieve veredeling.

Niet fiscale redenen

De handelspolitieke maatregelen kunnen een rol spelen bij de uitvoer van de Uniegoederen. Handelspolitieke maatregelen zijn niet–tarifaire maatregelen die in het kader van het gemeenschappelijk handelsbeleid zijn vastgesteld in de vorm van Unievoorschriften inzake de internationale handel in goederen. Het kan daarbij gaan om uitvoerverboden, kwantitatieve beperkingen etc. Naast de om economische redenen ingestelde maatregelen ter bescherming van de economie van de Unie kunnen hieronder ook politieke of veiligheidsmaatregelen vallen, zoals het instellen van een handelsembargo. Een handelspolitieke maatregel heeft als kenmerk dat het een Uniemaatregel is.

(Artikel 5 lid 36 DWU)

Verboden en beperkingen uit hoofde van de bescherming van de openbare orde, zedelijkheid, veiligheid, gezondheid en dergelijke, zoals niet-fiscale voorschriften op het gebied van Veiligheid, Gezondheid, Economie en Milieu bij uitvoer van Uniegoederen vallen niet onder het begrip handelspolitieke maatregelen. De Uniewetgeving voorziet in een controle op de toepassing van deze verboden en beperkingen bij het verlaten van het douanegebied van de Unie.

(Artikel 287 lid 3 onder e DWU)

Enkele voorbeelden van situaties waarbij deze wetgeving een rol speelt:

  • Bij de uitvoer van afval is een vergunning vereist van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

  • Bij de uitvoer van vlees is een gezondheidscertificaat vereist van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

  • Bij de uitvoer van een auto moet het kenteken afgemeld worden in het kentekenregister.

De Douane geeft de goederen niet vrij voor uitgaan als de vereiste documenten op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie of milieu niet aanwezig zijn.

De wetten en voorschriften die bij de uitvoer van toepassing kunnen zijn, staan in Bijlage b van de Algemene Douanewet en zijn nader uitgewerkt in het Handboek VGEM.

Statistiek

Het verzamelen van gegevens over de uitvoer gebeurt in Nederland door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS krijgt die gegevens rechtstreeks vanuit de geautomatiseerde douanesystemen aangeleverd.

2.9.2.1 Uitgaan in meer dan één zending via hetzelfde douanekantoor van uitgang

Als een zending door onvoorziene omstandigheden als meer dan één zending, maar via hetzelfde douanekantoor van uitgang uitgaat, geldt het volgende:

  • De aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer blijft in stand.

  • Het douanekantoor van uitgang bevestigt het uitgaan pas aan het douanekantoor van uitvoer als alle goederen (deelzendingen) het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333 lid 9 UVo.DWU).

Voorbeeld

Idem als het voorbeeld in sub-paragraaf 2.9.1, maar het uitgaan in gedeelten is het gevolg van onvoorziene omstandigheden, bijvoorbeeld omdat het wel de bedoeling was dat de 3 containers met hetzelfde schip zouden uitgaan maar dat het schip container 3 niet mee kon nemen.

De aangifte ten uitvoer blijft in stand, wordt niet gecorrigeerd en er hoeft voor container 3 geen afzonderlijke aangifte ten uitvoer te worden ingediend. Het douanekantoor van uitgang (Rotterdam) bevestigt het uitgaan van de zending aan het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam) nadat ook container 3 is uitgegaan.

Let op!

De beschreven procedure geldt tot de uitrol van AES (2019). Vanaf de uitrol van AES geldt artikel 333 lid 5 UVo.DWU en informeert het douanekantoor van uitgang het douanekantoor van uitvoer over het uitgaan van elk deel van de zending. De informatie-uitwisseling verloopt dan via elektronische systemen.

2.9.2.2 Uitgaan in meer dan één zending via verschillende douanekantoren van uitgang

Als een zending door onvoorziene omstandigheden als meer dan één zending en via verschillende douanekantoren van uitgang uitgaat, geldt het volgende:

  • De aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer blijft in stand.

  • Het douanekantoor van uitgang waar de zending het eerst is aangebracht verzamelt de resultaten bij uitgang van de andere douanekantoren van uitgang.

  • Het douanekantoor van uitgang waar de zending het eerst is aangebracht bevestigt het uitgaan pas aan het douanekantoor van uitvoer als alle goederen (deelzendingen) het douanegebied van de Unie hebben verlaten (artikel 333 lid 8 UVo.DWU).

Voorbeeld

Bij een containerterminal in de haven van Rotterdam worden 3 containers met bier aangebracht die samen één zending vormen en waarvoor in Amsterdam één aangifte ten uitvoer is gedaan. Door onvoorziene omstandigheden kunnen alleen container 1 en 2 in Rotterdam in het uitgaande schip worden geladen en via Rotterdam uitgaan; container 3 moet naar Antwerpen worden overgebracht en verlaat vanuit Antwerpen het douanegebied van de Unie.

De aangifte ten uitvoer blijft in stand, wordt niet gecorrigeerd en er hoeft voor container 3 geen afzonderlijke aangifte ten uitvoer te worden ingediend. Het oorspronkelijke douanekantoor van uitgang (Rotterdam) verzamelt de gegevens over het uitgaan van container 3 (bevestiging van douane Antwerpen dat container 3 is uitgegaan) en bevestigt dan het uitgaan van alle containers aan het douanekantoor van uitvoer (Amsterdam).

Let op!

De beschreven procedure geldt tot de uitrol van AES (2019). Vanaf de uitrol van AES (2019) geldt artikel 333 lid 4 UVo.DWU en houdt elk douanekantoor van uitgang waar de goederen zijn aangebracht toezicht op het uitgaan en informeren deze douanekantoren rechtstreeks het douanekantoor van uitvoer over het uitgaan. De informatie-uitwisseling verloopt dan via AES.

2.11 Mededelen van het uitgaan aan de douane

Aangifte ten uitklaring voor de goederen

Voor alle goederen die aan boord van een schip of luchtvaartuig worden geladen om het douanegebied van de Unie te verlaten, moet een aangifte ten uitklaring worden gedaan. (Artikel 6:2 lid 2 Algemene douaneregeling)

De aangifte ten uitklaring moet worden gedaan door de vervoerder door het op elektronische wijze inzenden van het douanemanifest bij uitgang (wordt ook wel ‘Bericht van lading’ genoemd). Het douanemanifest bij uitgang moet de gegevens bevatten volgens de in bijlage IXa bij de Algemene douaneregeling opgenomen specificaties. In het douanemanifest bij uitgang moeten in ieder geval worden vermeld:

  1. het unieke referentienummer van de zending of het referentienummer van het vervoersdocument;

  2. wanneer de goederen in colli of in containers zijn aangebracht, het aantal colli en, indien in containers vervoerd, de identificatienummers van de containers;

  3. het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer, indien van toepassing.

(Artikel 6:2 lid 4 Algemene douaneregeling, artikel 332 lid 5 UVo.DWU)

De aangifte ten uitklaring voor de goederen wordt in Nederland uiterlijk op de werkdag volgend op de dag van vertrek uit de haven, onderscheidelijk de luchthaven, gedaan door het op elektronische wijze inzenden van het ‘Bericht van lading’ in het douanesysteem Douanemanifest (DMF).

Bij ieder gegevenselement in de lijst wordt toegelicht op welke wijze en/of vorm dit moet worden verstrekt. In veel gevallen wordt daarbij verwezen naar het Codeboek Douane, onderdeel ECS Uitgaan. De communicatie tussen indiener en douanekantoor vindt plaats door middel van standaardberichten via het systeem DMF. Deze standaardberichten zijn genummerd met de letters NLEC (Nederland Export Control) en een tweecijferig volgnummer. Een overzicht van alle NLEC-codes is opgenomen Codeboek Douane onderdeel uitgaan tabel N08.

De indiener van de aangifte ten uitklaring voor de goederen moet in het bezit zijn van een EORI-nummer (Economic Operators Registration and Identification Number). Voor meer informatie over het EORI-nummer zie onderdeel 1.00.00.

Aangifte ten uitklaring voor het vervoermiddel

Ook voor het vervoermiddel waarmee de goederen het douanegebied van de Unie verlaten, moet door de gezagvoerder (of zijn vertegenwoordiger) een aangifte ten uitklaring worden gedaan. De aangifte ten uitklaring moet elektronisch worden gedaan, vóór het vertrek van het vervoermiddel.

(Artikel 6:2 leden 1 en 5 Algemene douaneregeling)

De Douane heeft de in het IMO/FAL-Verdrag (Verdrag van de Internationale Maritieme Organisatie) opgenomen verplichting tot elektronische informatie-uitwisseling geïmplementeerd. De aangifte ten uitklaring van een schip wordt gedaan door het elektronisch inzenden van het bericht Notification of Departure (NOD) in het door de Havenautoriteiten aangewezen havensysteem. De NOD bevat de gegevens van de generale verklaring (IMO/FAL I bij vertrek), zoals is voorzien in de bijlage bij de IMO Facilitatie Conventie 1965 van de Internationale Maritieme Organisatie. De NOD gegevens worden vanuit het havensysteem in het Maritime Single Window (MSW) gebracht en door MSW doorgestuurd naar het elektronische douanesysteem (DMF).

Het is in enkele gevallen ook verplicht om aan de Douane te melden wanneer een schip vertrekt van een tijdelijke ligplaats die opgenomen is in bijlage V van de Adr (artikel 2:1 lid 4 Adr). Deze tijdelijke ligplaatsen zijn de zogenaamde ankerplaatsen. De ankerplaatsen kunnen zich binnen of buiten de territoriale wateren bevinden. Nadere informatie over ankerplaatsen is te vinden in HD, onderdeel 10.00.00, Hoofdstuk 3, paragraaf '3.2.2 Rechtstreeks vervoer door de territoriale zee van de lidstaten zonder een haven in die lidstaten als bestemming te hebben'.

De meldingsplicht geldt alleen als op de tijdelijke ligplaats (gelegen binnen of buiten de territoriale zee) één van de volgende drie activiteiten heeft plaatsgevonden:

  • Het innemen van scheepsvoorraden ten behoeve van de bemanning van het schip;

  • Het innemen van brandstoffen of smeermiddelen bestemd voor de aandrijving of smering van het schip;

  • Het aan of van boord nemen van goederen voor reparatie of vervanging van onderdelen van het schip, mits deze reparatie of vervanging noodzakelijk is om het schip zijn reis voort te kunnen laten zetten alsmede de daadwerkelijke reparatie of vervanging van die onderdelen (artikel 2:1 lid 3 Adr).

De melding aan de Douane wordt als volgt gedaan: Bij vertrek vanaf de in Bijlage V genoemde ligplaats moet een ingevuld IMO/FAL 1 (uitklaringsformulier) naar het e-mailadres van team ‘Binnenbrengen en Uitgaan’ (BU) van Douane Rotterdam Haven, douanekantoor Maasvlakte, per e-mail opgestuurd worden. De contactgegevens staan in Bijlage 2 van dit onderdeel.

In antwoord op de verstuurde e-mail zal door dit team ambtshalve een call reference nummer (CRN - bezoeknummer) worden toegekend.

De aangifte ten uitklaring van een luchtvaartuig wordt gedaan door het elektronisch inzenden van de generale verklaring luchtvaart, zoals is voorzien in bijlage 9 bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen ICAO verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart.

(Artikel 6:2 lid 3 Algemene douaneregeling)

Let op!

Als het niet mogelijk is om de aangifte ten uitklaring langs elektronische weg in te dienen, moet de noodprocedure worden gehanteerd. Zie voor de noodprocedure douane.nl.

2
.11.1 Termijn van indiening van de aangifte ten uitklaring voor de goederen

Uiterlijk op de werkdag volgend op de dag van vertrek uit de haven, onderscheidenlijk de luchthaven moet de aangifte ten uitklaring (uitgaand manifest) voor de goederen, die zijn geladen aan boord van een schip of luchtvaartuig, zijn gedaan. De aangifte ten uitklaring wordt gedaan bij het douanekantoor van uitgang door het op elektronische wijze inzenden van het douanemanifest bij uitgang waarin de gegevenselementen, genoemd in bijlage IXa, titel II, zijn opgenomen.

(Artikel 6:2 van de Algemene douaneregeling).

Voorbeelden voor de termijn van een werkdag :

  • Op vrijdag hebben goederen de Unie verlaten: De indiener heeft minimaal 3 dagen (tot maandag op dinsdag 00.00 uur). Stel: De goederen verlaten de Unie op vrijdag 00.01 uur, dan heeft de indiener maximaal 94 uur en 58 minuten de tijd.

  • Op zaterdag hebben goederen de Unie verlaten: De indiener heeft minimaal 2 dagen (tot maandag op dinsdag 00.00 uur). Stel: De goederen verlaten de Unie op zaterdag 00.01 uur, dan heeft de indiener maximaal 71 uur en 58 minuten de tijd.

  • Op zondag hebben goederen de Unie verlaten: De indiener heeft minimaal 1 dag (tot maandag op dinsdag 00.00 uur). Stel: De goederen verlaten de Unie op zondag 00.01 uur, dan heeft de indiener maximaal 47 uur en 58 minuten de tijd.

  • Op dinsdag hebben goederen de Unie verlaten: De indiener heeft minimaal 1 dag (tot woensdag op donderdag 00.00 uur). Stel: De goederen verlaten de Unie op dinsdag 00.01 uur, dan heeft de indiener maximaal 47 uur en 58 minuten.

Hoewel deze termijn van kracht is met ingang van 1 juli 2020, geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2021. Tot 1 januari 2021 mag de aangifte ten uitklaring binnen 3 kalenderdagen na vertrek van het schip of luchtvaartuig worden gedaan.

De termijn is gebaseerd op kalenderdagen; weekenddagen tellen dus gewoon mee.In de Memorie van Toelichting wordt voorts nog opgemerkt dat de termijn begint te lopen op de dag na het vertrek van het schip of luchtvaartuig.

Voorbeelden voor de termijn van 3 kalenderdagen

Als een schip of luchtvaartuig op woensdag vertrekt, moet de aangifte ten uitklaring uiterlijk zaterdag worden gedaan. Het feit dat zaterdag een weekenddag is, doet niet ter zake omdat het om kalenderdagen gaat. Zaterdag is dus de laatste dag om de aangifte ten uitklaring te doen.

Op grond van artikel 6:2 lid 6 Algemene douaneregeling kan de inspecteur in uitzonderingsgevallen van de termijn van 3 kalenderdagen afwijken. De termijn van 3 kalenderdagen wordt verlengd als de laatste dag van deze termijn op een nationale feestdag valt. In dat geval mag de aangifte ten uitklaring worden gedaan op de daarop volgende kalenderdag, niet zijnde een nationale feestdag.

Voorbeeld

Als een schip of luchtvaartuig op woensdag vertrekt, moet de aangifte ten uitklaring uiterlijk zaterdag worden gedaan. Als deze zaterdag een nationale feestdag is, mag de aangifte ten uitklaring op de eerstvolgende kalenderdag (zondag) worden gedaan. Als deze zondag ook een nationale feestdag is (bijvoorbeeld 2e kerstdag), wordt maandag de laatste dag waarop de aangifte ten uitklaring moet zijn gedaan.

Als zich in de termijn van 3 kalenderdagen een (of meerdere) nationale feestdagen bevinden, geldt de algemene regel dat de aangifte ten uitklaring uiterlijk op de derde kalenderdag na vertrek moet worden gedaan.

Voorbeeld

Als een schip of luchtvaartuig op woensdag vertrekt, moet de aangifte ten uitklaring uiterlijk zaterdag worden gedaan. Dit verandert niet als donderdag en vrijdag 1e en 2e kerstdag zijn.

In uitzonderlijke gevallen kan de inspecteur, op verzoek van een belanghebbende, van de termijn van 3 kalenderdagen afwijken. De inspecteur neemt dan een beslissing voor dit specifieke geval. Het is niet toegestaan om artikel 6:2 lid 6 Algemene douaneregeling te gebruiken om de bepaling uit het vijfde lid op te rekken.

2.12 Termijn voor het bevestigen van het uitgaan aan de aangever

De aangifte ten uitklaring voor de goederen moet elektronisch worden ingediend binnen 3 kalenderdagen na vertrek van het schip of luchtvaartuig. (Artikel 6:2 lid 5 Algemene douaneregeling) (Artikel 6:2 lid 5 Algemene douaneregeling)

De elektronische gegevensset die in DMF wordt ingediend bevat het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer of in voorkomend geval de vervoersaangifte. Hiermee kan het douanekantoor van uitgang controleren of de gegevens in het douanemanifest bij uitgang en de ontvangen aankomstmeldingen overeenstemmen. Als dat het geval is, bevestigt het douanekantoor van uitgang, uiterlijk op de werkdag volgende op de dag waarop de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten, het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer met het bericht ‘resultaten bij uitgaan’. Omdat in Nederland de aangifte ten uitklaring tot 3 kalenderdagen na vertrek van het schip of luchtvaartuig mag worden ingediend, wordt het bericht ‘resultaten bij uitgaan’ uiterlijk de vierde dag na vertrek van het schip of luchtvaartuig naar het kantoor van uitgang gezonden.

Op basis van het bericht ‘resultaten bij uitgaan’ bevestigt het kantoor van uitvoer aan de exporteur of aangever dat de goederen zijn uitgegaan. (Artikel 334 UVo.DWU)

2.12.1 Nasporingsprocedure

Als het douanekantoor van uitvoer 90 dagen na vrijgave voor uitvoer niet over het uitgaan van de goederen is geïnformeerd, kan het de aangever vragen om informatie over de datum waarop en het douanekantoor van uitgang van waaruit de goederen het douanegebied hebben verlaten. De aangever kan hiertoe ook zelf het initiatief nemen. Na ontvangst van de informatie vraagt het douanekantoor van uitvoer het douanekantoor van uitgang om deze informatie te bevestigen. Bij een positieve reactie (binnen 10 dagen) bevestigt het douanekantoor van uitvoer het uitgaan aan de aangever. Als het douanekantoor van uitgang niet binnen 10 dagen reageert, stelt het douanekantoor van uitvoer de aangever hiervan in kennis en kan de aangever met alternatief bewijs het uitgaan aantonen. Het aantonen kan onder meer gebeuren met een kopie van de pakbon die door de geadresseerde buiten het douanegebied van de Unie is ondertekend of gewaarmerkt, het betalingsbewijs, de factuur, de pakbon, een verklaring van de vervoerder, een douaneverklaring of de administratie. In veel gevallen zal een combinatie van bewijsstukken benodigd zijn.

(Artikel 335 UVo.DWU)

Als het douanekantoor van uitvoer 150 dagen na vrijgave voor uitvoer geen informatie over het uitgaan heeft ontvangen en ook de hiervoor beschreven nasporingsprocedure geen resultaat heeft opgeleverd, kan het douanekantoor van uitvoer de betreffende aangifte ongeldig maken. Nederland past dit toe. Dit is een automatische ongeldigmaking in het aangiftesysteem (AGS). De exporteur of aangever wordt hiervan op de hoogte gesteld.

(Artikel 248 lid 2 GVo.DWU)

2.14.1 Goederen waarvoor een aangifte ten uitvoer of een aangifte tot wederuitvoer is ingediend

Een aangifte ten uitvoer en een aangifte tot wederuitvoer zijn aangiften waaruit bijzondere verplichtingen voortvloeien. De bijzondere verplichting bestaat er uit dat de ten uitvoer of tot wederuitvoer aangegeven goederen buiten het douanegebied van de Unie moeten worden gebracht. De aangever kan, nadat de goederen zijn vrijgegeven voor (weder)uitvoer, er voor kiezen om de goederen toch niet buiten het douanegebied van de Unie te brengen. In dat geval moet hij dit direct aan het douanekantoor van uitvoer mededelen onder opgave van het MRN van de betreffende aangifte. Als de goederen al bij het douanekantoor van uitgang zijn aangebracht, moet de aangever dit ook melden. Het douanekantoor van uitvoer verklaart de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer dan ongeldig en informeert de aangever en het opgegeven douanekantoor van uitgang over de ongeldigmaking. Uniegoederen komen vervolgens weer in het vrije verkeer en niet-Uniegoederen bevinden zich weer onder de bijzondere regeling waaronder zij zich bevonden toen de aangifte tot wederuitvoer werd ingediend. De houder van die regeling moet de goederen weer opnemen in zijn administratie. De persoon die de goederen weghaalt bij het douanekantoor van uitgang moet dit douanekantoor informeren dat de goederen het douanegebied van de Unie niet zullen verlaten en daarbij het MRN van de aangifte ten uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer vermelden.

(Artikel 174 DWU, artikel 148 lid 4 onder a GVo.DWU, artikel 340 leden 1 en 2 UVo.DWU)

2.14.2 Goederen waarvoor een summiere aangifte bij uitgaan is ingediend

Als goederen waarvoor alleen een summiere aangifte bij uitgaan is gedaan het douanegebied van de Unie niet zullen verlaten, moet de persoon die de goederen weghaalt bij het douanekantoor van uitgang om ze naar een plaats binnen het douanegebied te vervoeren, dat melden aan het douanekantoor van uitgang en daarbij het MRN van de summiere aangifte bij uitgaan doorgeven. Het douanekantoor van uitgang maakt de summiere aangifte bij uitgaan vervolgens ongeldig.

(Artikel 272 lid 2 onder a DWU, artikel 342 UVo.DWU)

De douane maakt de summiere aangifte bij uitgaan ook ongeldig als na 150 dagen na de indiening daarvan geen bewijs is ontvangen dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

(Artikel 272 lid 2 onder b DWU)

Zie voor de summiere aangifte ook sub-paragraaf 2.3.2.3.

2.14.3 Niet Uniegoederen waarvoor een kennisgeving van wederuitvoer is ingediend

Als niet-Uniegoederen waarvoor een kennisgeving van wederuitvoer is ingediend het douanegebied van de Unie niet zullen verlaten, moet de persoon die de goederen weghaalt bij het douanekantoor van uitgang om ze naar een plaats binnen het douanegebied te vervoeren, dat melden aan het douanekantoor van uitgang. Het douanekantoor van uitgang maakt de kennisgeving van wederuitvoer vervolgens ongeldig.

(Artikel 275 lid 2 onder a DWU, artikel 344 UVo.DWU)

De douane maakt de kennisgeving van wederuitvoer ook ongeldig als na 150 dagen na de indiening daarvan geen bewijs is ontvangen dat de niet-Uniegoederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten.

(Artikel 275 lid 2 onder b DWU)

Zie voor de kennisgeving van wederuitvoer ook paragraaf 2.4.

Let op!

Zodra het geautomatiseerd uitvoersysteem (AES) is uitgerold (planning is 2019), moet de kennisgeving van wederuitvoer worden ingediend met behulp van elektronische gegevensuitwisselingstechnieken en verstrekt de douane een MRN aan de aangever. In de melding dat de goederen het douanegebied niet zullen verlaten, moet dan ook het MRN van de kennisgeving van wederuitvoer worden vermeld.