Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

20.10.00 Belastbare feiten

3 Belastbaar feit uitslag

3.1 Het begrip uitslag voor de verbruiksbelasting

"Uitslag" is een fysiek begrip: de alcoholvrije dranken moeten feitelijk buiten de ruimte zijn gebracht die in de vergunning inrichting voor verbruiksbelasting (IVV) is omschreven (het pand, de opslagtank, het terrein en dergelijke).

De vergunninghouder kan met toestemming van de inspecteur alcoholvrije dranken afleveren bij zijn afnemer, zonder dat deze goederen fysiek in zijn IVV worden ingeslagen. Dit heet rechtstreeks afleveren. Zie voor meer informatie de beleidsregel in de Beleidsregels Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.

De verschuldigdheid van belasting ontstaat alleen als alcoholvrije dranken worden uitgeslagen uit een ruimte die in de IVV-vergunning is omschreven (het pand, de opslagtank, het terrein en dergelijke) en die voor dat soort goederen is aangewezen.

Voorbeeld

Het brengen van mineraalwater uit een ruimte die alleen is aangewezen voor vervaardiging en/of opslag van limonade, kan niet als uitslag worden aangemerkt. Deze handeling leidt dus niet tot verschuldigdheid van belasting op basis van artikel 3, lid 1 van de WVAD.

Voor mineraalwater dat in deze ruimte is opgeslagen moet de belasting zijn voldaan, anders is artikel 39 van de WVAD overtreden en is er sprake van verschuldigdheid van belasting, op grond van artikel 4, lid 1, van de WVAD.

Naar boven

3.2 Vervaardigen vruchten- en groentesap bij toepassing artikel 15a WVAD

Indien artikel 15a, lid 1, WVAD van toepassing is, is een IVV-vergunning niet vereist. In dat geval is pas verbruiksbelasting verschuldigd als er meer dan 12.000 liter sap in een kalenderjaar geproduceerd wordt. Artikel 3, lid 2, WVAD merkt dit aan als uitslag. Over de eerste 12.000 liter is dan geen verbruiksbelasting verschuldigd. Alleen over de hoeveelheid boven de 12.000 liter is de verbruiksbelasting verschuldigd.

De bovenbedoelde situatie doet zich dus voor als in een of twee direct voorafgaande kalenderjaren niet meer dan 12.000 liter is vervaardigd en dus nog geen vergunning noodzakelijk is. Als voorbeeld: in 2017 werd door een ondernemer 10.000 liter sap vervaardigd en in 2018 13.000 liter. In 2019 wordt wederom 13.000 liter vervaardigd. Een vergunning is per 1 januari 2019 nog niet noodzakelijk omdat er niet gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren meer dan 12.000 liter sap vervaardigd is. In 2019 is (net zoals in 2018) wel verbruiksbelasting verschuldigd over 1000 liter sap. Deze moet op aangifte worden voldaan. Omdat deze ondernemer zowel in 2018 als in 2019 meer dan 12.000 liter sap heeft vervaardigd, zal hij per 1 januari 2020 wel een vergunning voor een IVV moeten hebben.

Indien een IVV-vergunning verleend is, is voor de totale hoeveelheid vruchten- en groentesap bij de uitslag de verbruiksbelasting verschuldigd. De ‘vrijstelling’ van 12.000 liter geldt dus niet voor alle producenten van vruchten- en groentesap.

Naar boven

3.3 Verbruik in een inrichting

Als uitslag wordt ook aangemerkt het verbruik van alcoholvrije dranken, anders dan als grondstof, binnen een plaats die als IVV is aangewezen (WVAD, artikel 3, lid 3).

Zonder deze bepaling zou consumptief verbruik binnen een IVV (het drinken van vruchtensap bijvoorbeeld) niet tot verschuldigdheid van belasting leiden. De verschuldigde belasting moet in de periodieke aangifte worden opgenomen.

Als alcoholvrije dranken echter binnen een inrichting als grondstof worden verbruikt, wordt dit niet aangemerkt als uitslag en leidt dit dus niet tot verschuldigdheid van belasting. Dit geldt ook voor alcoholvrije dranken die binnen de inrichting worden verbruikt voor onderzoek, kwaliteitscontroles en smaaktesten.

De hoeveelheid alcoholvrije dranken die in dit verband zijn verbruikt, moet uit de administratie van de vergunninghouder blijken. Bovendien moet de omvang van het verbruik aannemelijk zijn.

Naar boven

3.4 Voorhanden hebben

Als uitslag wordt ook aangemerkt het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken waarvan de belasting niet is geheven door (WVAD, artikel 4, lid 1):

  • een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een IVV

  • een publiekrechtelijk lichaam anders dan als ondernemer

  • een natuurlijke persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik

Hieronder worden drie aspecten van deze bepaling nader toegelicht.

"Het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken"

Met "voorhanden hebben" wordt het hebben van de feitelijke beschikkingsmacht bedoeld. Dit betekent dat die (rechts)persoon kan beslissen wat er met die dranken gebeurt: verkopen, verplaatsen of laten verplaatsen naar een plaats van zijn keuze, enzovoort.

Het is niet van belang of de (rechts)persoon ook eigenaar is van die goederen.

In tegenstelling tot de WA, kent de WVAD geen algemene bepaling waarbij het vervaardigen van een alcoholvrije drank kan leiden tot de verschuldigdheid van de verbruiksbelasting. Wel komt in de WVAD een bepaling voor waarbij het voorhanden hebben kan leiden tot een belastbaar feit. Het uitgangspunt is namelijk dat wat wordt vervaardigd ook voorhanden is.

Voor de WVAD is er dus sprake van uitslag op basis van het voorhanden hebben na vervaardiging en niet op basis van het vervaardigen zelf. De enige uitzondering hierop is de toepassing van artikel 15a, lid 1 WVAD. In die situatie is de verbruiksbelasting wel verschuldigd ter zake van het vervaardigen.

"Waarvan de belasting niet geheven is"

Hiermee wordt bedoeld dat alcoholvrije dranken nog niet overeenkomstig de bepalingen van de WVAD zijn uitgeslagen of ingevoerd. Bijvoorbeeld bij het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken waarvan de belasting nog moet worden geheven, of waarover ten onrechte geen of te weinig belasting is geheven. In de situaties genoemd in artikel 4, lid 1 van de WVAD is er pas sprake van uitslag als de daar aangewezen (rechts)personen de alcoholvrije dranken voorhanden krijgen. Die (rechts)personen zullen er dan ook voor moeten zorgen dat de belasting op aangifte wordt voldaan.

Het gaat hierbij ook om gevallen waarin alcoholvrije dranken die niet overeenkomstig de bepalingen van de wet zijn uitgeslagen of ingevoerd, worden aangetroffen bij een ander dan degene die de alcoholvrije dranken op onwettige wijze heeft uitgeslagen of ingevoerd.

De uitspraak van Hof Arnhem (15 december 2005, nr. 03/01488) heeft betrekking op het in Nederland voorhanden hebben van in Duitsland ingekochte limonade in poedervorm. Het Hof beslist dat dit voorhanden hebben een belastbaar feit vormt voor de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken indien de belastingplichtige op het moment dat de goederen voorhanden werden verkregen wist of redelijkerwijs kon weten dat geen verbruiksbelasting was geheven.

Ook voor alcoholvrije dranken waarvan vaststaat dat zij zonder voldoening van belasting zijn uitgeslagen en die voorhanden zijn bij degene die de alcoholvrije dranken op onwettige wijze heeft uitgeslagen, is naheffing ter zake van die uitslag mogelijk.

Al naar gelang de omstandigheden zal de inspecteur moeten bepalen of hij de belasting ter zake van de uitslag (WVAD, artikel 3 of 4) of invoer (WVAD, artikel 5) heft.

"Voorhanden door particulier voor ander dan persoonlijk verbruik"

Artikel 4, lid 1, letter a-c van de WVAD bepaalt in welke gevallen een (rechts-)persoon alcoholvrije dranken voorhanden kan hebben. In letter:

  1. voorhanden hebben door een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen. In een inrichting is dan geen sprake van uitslag, omdat de alcoholvrije dranken zich op dat moment onder schorsing van de verbruiksbelasting bevinden.

  2. voorhanden hebben door een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer. Hierbij kan men denken aan de situatie waarbij overheden alcoholvrije dranken voorhanden hebben die zij uit een andere lidstaat betrekken en die dus niet belast zijn met verbruiksbelasting. De bestemming van de alcoholvrije dranken speelt hierbij geen rol. Als het publiekrechtelijk lichaam als een ondernemer handelt, is artikel 4, lid 1, letter a van de WVAD van toepassing: het voorhanden hebben door een ondernemer in het kader van zijn onderneming, anders dan in een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen.

  3. voorhanden hebben door een natuurlijke persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik. In de omschrijving van deze vorm van uitslag is al een uitzondering opgenomen: als een natuurlijke persoon voor persoonlijk gebruik alcoholvrije dranken voorhanden heeft waarover geen verbruiksbelasting is betaald, dan is er geen sprake van uitslag. In de verbruiksbelastingwetgeving is niet aangegeven wanneer er sprake is van persoonlijk gebruik.

    De wetgever heeft er bewust voor gekozen geen indicatieve hoeveelheden aan te geven waarbij sprake is van persoonlijk gebruik. De wetgever verwachtte dat aan een dergelijke regeling in de praktijk geen behoefte zou zijn, omdat die vormen van uitslag zich zelden zouden voordoen. Voor een zeer gering prijsvoordeel zou dan relatief (te) grote moeite moeten worden gedaan. Voor accijnsgoederen als sigaretten en alcohol zijn wel indicatieve hoeveelheden aangegeven.

    Of er sprake is van persoonlijk gebruik moet dus van geval tot geval worden beoordeeld. Let op de status en de beweegredenen van degene die de alcoholvrije dranken voorhanden heeft, de plaats waar de alcoholvrije dranken zich bevinden en de manier waarop de alcoholvrije dranken zijn vervoerd. Als de natuurlijke persoon de alcoholvrije dranken bijvoorbeeld doorverkoopt of aflevert aan derden, zal dit na toetsing vaak niet te kwalificeren zijn als persoonlijk gebruik.

Naar boven

3.5 Aanwenden voor eigen gebruik

Bij algemene maatregel van bestuur kan, onder daarbij te stellen voorwaarden, worden bepaald dat artikel 4, lid 1 van de WVAD geen toepassing vindt als er sprake is van het op incidentele basis aanwenden van beperkte hoeveelheden alcoholvrije dranken voor eigen verbruik in het kader van de onderneming of van het publiekrechtelijk lichaam (WVAD, artikel 4, lid 3).

Hieronder worden drie aspecten van deze bepaling nader toegelicht.

"Op incidentele basis"

In de verbruiksbelastingwetgeving is niet nader toegelicht wat wordt verstaan onder “op incidentele basis”. Naar maatschappelijke opvattingen moet daaronder worden verstaan: het niet op regelmatige tijdstippen en slechts enkele keren per jaar voorhanden hebben.

"Aanwenden van beperkte hoeveelheden alcoholvrije dranken"

In de wetgeving is aangegeven wat moet worden verstaan onder beperkte hoeveelheden. Dit is uitgewerkt in artikel 6 van het UBVAD en artikel 5 van de URVAD. Op grond van die bepalingen vindt artikel 4, lid 3 van de WVAD alleen toepassing als de hoeveelheid alcoholvrije dranken die wordt aangewend voor eigen verbruik per incidentele gebeurtenis minder is dan 25 liter.

"Voor eigen verbruik in het kader van de onderneming of het publiekrechtelijk lichaam"

Het begrip eigen verbruik is niet toegelicht en moet van geval tot geval worden beoordeeld. Er is op zich geen verschil tussen het begrip persoonlijk gebruik en eigen verbruik. Wel ligt bij persoonlijk gebruik de nadruk op de natuurlijke persoon als particulier, terwijl bij eigen verbruik de nadruk ligt op de natuurlijke persoon of entiteit die ondernemer of publiekrechtelijk lichaam is.

De ondernemer of het publiekrechtelijk lichaam moet in zijn administratie het eigen verbruik vastleggen en aantekening houden van alle gegevens die voor de heffing van de verbruiksbelasting van belang zijn (UBVAD, artikel 7).

Naar boven

3.6 Overbrengen vanuit een IVV

In drie gevallen is bij "het overbrengen vanuit een IVV" geen sprake van uitslag (WVAD, artikel 3, lid 4, letter a-c):

  • bij het overbrengen naar een andere IVV

  • bij het overbrengen naar een ondernemer of een publiekrechtelijk lichaam (niet zijnde een ondernemer) in een andere lidstaat

  • bij het overbrengen naar een derde land

Hierbij moeten voorwaarden in acht worden genomen over de formaliteiten waaraan bij de overbrenging van die alcoholvrije dranken moet worden voldaan (WVAD, artikel 3, lid 5). Wat deze formaliteiten zijn, is opgenomen in het UBVAD:

  • bij het overbrengen naar een andere IVV (UBVAD, artikel 2)

  • bij het overbrengen naar een ondernemer of een publiekrechtelijk lichaam (niet zijnde een ondernemer) in een andere lidstaat (UBVAD, artikel 3)

  • bij het overbrengen naar een derde land (UBVAD, artikel 4)

De voorwaarden van artikel 2-4 van de WVAD staan vermeld in het onderdeel 40.10.00, Overbrengen van alcoholvrije dranken, van dit Handboek.

Als bij het overbrengen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, letter a-c van het WVAD, niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vermeld in het UBVAD, dan is er sprake van uitslag en is verbruiksbelasting verschuldigd op grond van de WVAD, artikel 3 lid 1.

Naar boven

3.7 Voorhanden hebben tijdens vervoer

Op grond van WVAD, artikel 4, lid 2 wordt niet als uitslag aangemerkt het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken die worden vervoerd naar een (WVB, artikel 4, lid 2):

  • IVV die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen

  • ondernemer of een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer

  • natuurlijke persoon die de alcoholvrije dranken voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik betrekt in Nederland

  • andere lidstaat via Nederland

  • derde land

Het doel van deze bepaling is te voorkomen dat al tijdens het vervoer verschuldigdheid van verbruiksbelasting ontstaat. Zo vindt de heffing van verbruiksbelasting zoveel mogelijk plaats in die schakel van de handelsketen, waar de alcoholvrije dranken het fabricageproces en/of de groothandelsfase verlaten. Daarnaast kunnen de alcoholvrije dranken worden overgebracht naar het buitenland zonder dat er verschuldigdheid van verbruiksbelasting ontstaat.

Het overbrengen naar de bestemmingen die in artikel 4, lid 2 van de WVAD genoemd zijn, moet worden aangetoond met een bescheid (UBVAD, artikel 5, lid 1).

Hieronder worden twee aspecten van deze bepaling nader toegelicht.

In het UBVAD, artikel 5, lid 2, is bepaald welke gegevens op dit bescheid moeten staan. In de URVAD, artikel 4, staat dat als bescheid een factuur of een vervoersbescheid kan worden gebruikt.

"Het voorhanden hebben van alcoholvrije dranken"

Met voorhanden hebben wordt de feitelijke beschikkingsmacht bedoeld. Als iemand de beschikkingsmacht heeft, betekent dit dat die (rechts)persoon kan beslissen wat er met een goed gebeurt: verkopen, verplaatsen of laten verplaatsen naar een plaats van zijn keuze, enzovoort.

Het is niet van belang of de (rechts)persoon ook eigenaar is van de goederen.

Als bij het overbrengen zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, letter a-e van de WVAD, niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vermeldt in artikel 5 van het UBVAD, dan is er sprake van uitslag en is verbruiksbelasting verschuldigd.

Naar boven

3.8 Onherstelbaar verlies en algehele vernietiging

Artikel 37 van de WVAD bepaalt dat artikel 2, leden 5, 6 en 7 van de WA van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Op grond hiervan leidt verlies of vernietiging van alcoholvrije dranken binnen de inrichting of tijdens het vervoer niet tot heffing van verbruiksbelasting, voor zover het verlies en de vernietiging kunnen worden aangetoond.

Artikel 43 van de URVAD bevat de bepalingen omtrent de mededeling hiervan aan de inspecteur.

Naar boven