Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

30.10.00 Inrichting voor verbruiksbelastinggoederen (IVV)

3 Wettelijke bepalingen

3.1 Algemeen

De verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken is een nationale belasting en dus - in tegenstelling tot accijns - niet gebaseerd op Europese wetgeving. Er is dan ook geen regeling voor het vervoer onder schorsing van de belasting tussen meerdere lidstaten zoals die geldt voor het vervoer van accijnsgoederen.

Het vervaardigen en opslaan van alcoholvrije dranken moet volgens de WVAD plaatsvinden in een IVV. Er zijn twee soorten IVV’s:

  1. de "gewone" inrichting, waar alcoholvrije dranken worden vervaardigd en/of opgeslagen;

  2. de inrichting zonder fysieke opslag.

Een IVV moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • een vergunning IVV (WVAD, artikel 14, lid 1);

  • de administratie van de IVV moet aan bepaalde eisen voldoen (WVAD, artikel 14, lid 2 en WA, artikel 41, lid 1);

  • de IVV moet zekerheid stellen voor de verbruiksbelasting (WVAD, artikel 23, lid 1).

Niet alle plaatsen komen in aanmerking voor een vergunning. Er wordt geen vergunning verleend voor een plaats van waaruit leveringen aan de verbruiker van de alcoholvrije dranken plaatsvinden (WVAD, artikel 14, lid 1 en WA, artikel 40, lid 2).
Deze bepaling geldt niet voor IVV’s van waaruit alcoholvrije dranken worden geleverd met vrijstelling van belasting ten behoeve van ambassades en diplomaten (URVAD, artikel 10 en artikel 19).
Deze vrijstelling is gerelateerd aan de vrijstelling in het kader van de douanewetgeving (Adr, artikel 7:8, 7:9 en 7:11).

Automaten waarin alcoholvrije dranken worden vervaardigd vanuit concentraten en die rechtstreeks worden geleverd aan de verbruiker, worden niet als een IVV aangemerkt. De grondstof voor deze automaten is namelijk al in de heffing van de verbruiksbelasting betrokken. Deze automaten worden veelal aangeduid als "postmixapparaten".

Naar boven

3.2 Vergunningplicht voor een IVV

De WVAD verstaat onder het begrip "inrichting’: iedere plaats waar alcoholvrije dranken onder schorsing van belasting mogen worden vervaardigd, verwerkt, voorhanden zijn, ontvangen en verzonden (WVAD, artikel 2, letter b).

De IVV vervult een centrale rol in de WVAD. Voor de heffing van de verbruiksbelasting in het binnenland wordt de uitslag van de alcoholvrije dranken uit een IVV immers aangemerkt als belastbaar feit.

De eisen aan een IVV komen overeen met de eisen die de WA stelt aan een AGP (WVAD, artikel 14, lid 2 en WA, artikel 40).

Vervaardiging

Voor de afgifte van een vergunning voor een IVV waarin alcoholvrije dranken zullen worden vervaardigd, worden geen eisen gesteld aan de omvang van de productie. Alcoholvrije dranken moeten immers altijd in een IVV worden vervaardigd en ook ondernemingen met een kleine productiecapaciteit moeten een vergunning kunnen krijgen. In de praktijk zal de vergunning dan ook vrijwel altijd worden verleend.

Voor de productie van alcoholvrije dranken voor eigen gebruik is geen vergunning nodig (WVAD, artikel 39, lid 1, letter a).

Opslag

Een plaats waar geen alcoholvrije dranken worden vervaardigd, maar die dient voor de opslag van deze producten, kan ook voor een vergunning IVV in aanmerking komen. Bij opslag worden specifieke eisen aan de administratie gesteld; een doorsnee expeditiebedrijf komt dus niet in aanmerking voor een vergunning IVV.

De URVAD artikel 9, eist voor het afgeven van een vergunning IVV een minimum hoeveelheid product. Voor een IVV die uitsluitend is gericht op opslag van alcoholvrije dranken moet de hoeveelheid die daar gemiddeld over een jaar voorhanden is meer bedragen dan 50.000 liter (URVAD, artikel 9).

Afbakening ruimte

Over de begrenzing van de IVV mag - gelet op het systeem van de WVAD - geen onduidelijkheid bestaan. Daarom is een IVV een duidelijk beschreven en begrensde ruimte. Dit is van belang om te kunnen bepalen wanneer sprake is van het belastbare feit "uitslag". Uitslag is immers een fysieke handeling, waarbij de producten buiten de ruimte worden gebracht die voor dat product als IVV is aangewezen.

In de vergunning voor de IVV moet die ruimte duidelijk worden omschreven en afgebakend. Voor de omschrijving en afbakening kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld kadastrale gegevens, adressen, bouwtekeningen en foto’s. De geografische bepaling van een IVV maakt het onmogelijk om varende schepen, rijdende auto’s enzovoorts als inrichting aan te wijzen.

Iedere plaats (locatie) die aangewezen is als IVV moet worden aangemerkt als een zelfstandig IVV. Dat betekent dus dat een ondernemer die op meerdere locaties een IVV heeft, in het bezit moet zijn van meerdere vergunningen. Om praktische redenen wordt goedgekeurd dat al deze afzonderlijke inrichtingen in één beschikking worden opgenomen, met één vergunningnummer. Voor de toepassing van de wet- en regelgeving is elke locatie echter een afzonderlijk IVV. Dat betekent onder meer dat bij een IVV voor de opslag van alcoholvrije dranken elke locatie moet voldoen aan de eis van de minimumhoeveelheid en dat bij vervoer tussen de verschillende locaties de bepalingen ten aanzien van het vervoer van alcoholvrije dranken gewoon van toepassing zijn.

Tijdelijk buiten de IVV brengen van alcoholvrije dranken

Op grond van het Beleidsregels Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt goedgekeurd dat onder bepaalde voorwaarden alcoholvrije dranken tijdelijk buiten een IVV mogen worden gebracht.

Naar boven

3.3 Inrichting zonder fysieke opslag voor alcoholvrije dranken (fictief IVV)

Vanaf 1 januari 1993 is het niet meer mogelijk om Uniegoederen met douanedocumenten (bijvoorbeeld een T-2) binnen de EU te vervoeren. Hierdoor moeten bij de kettingverkoop van alcoholvrije dranken tussen handelaren die zelf geen fysieke opslagruimte hebben zonder nadere voorziening, de producten inclusief belasting worden geleverd.

In verband daarmee is op grond van het Beleidsregels Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken goedgekeurd dat ook vergunningen voor een IVV kunnen worden verleend zonder dat de vergunninghouder de alcoholvrije dranken fysiek in opslag neemt - de zogenaamde fictieve IVV.

Wat geldt voor de fictieve AGP onder "andere handelaren in accijnsgoederen" en "tussenpersonen" is voor zover mogelijk ook van overeenkomstige toepassing voor de fictieve IVV (onderdeel 30.10.00 , Accijnsgoederenplaats, van het Handboek Accijns).

In de vergunning voor een IVV is bepaald dat de vergunninghouder periodiek aangifte moet doen voor de accijns die over een bepaalde periode is verschuldigd wegens uitslag uit de IVV (WVAD, artikel 20).

De periodieke aangifte mag alleen betrekking hebben op de alcoholvrije dranken die over de betreffende periode zijn uitgeslagen. Als de termijn voor het doen van periodieke aangifte is verstreken en het blijkt dat de aangifte had moeten worden aangevuld wegens gebleken uitslag van goederen waarover verbruiksbelasting verschuldigd was, dan zal de Douane daarvan op de hoogte gesteld moeten worden en vervolgens een naheffingsaanslag opleggen.

Naar boven