Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

30.10.00 Inrichting voor verbruiksbelastinggoederen (IVV)

4 Aanvragen, verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken vergunning IVV

4.1 Aanvraag

Voor het verkrijgen van een vergunning voor een inrichting moet een verzoek worden ingediend bij de inspecteur. De aanvraag is te downloaden via de internetsite www.douane.nl.

Als het gaat om aanvragen van vergunningen voor meerdere inrichtingen, moet voor elke inrichting apart een verzoek worden ingediend (WVAD, artikel 15, lid 1).

Een aanvraag voor een vergunning voor een inrichting moet de gegevens bevatten die zijn opgenomen in URVAD, artikel 12, lid 1 en WA, artikel 42 en URA artikel 20.

Naar boven

4.2 Ambtelijke werkzaamheden

4.2.1 Vergunning toewijzen

Een aanvraag wordt toegewezen tenzij er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager niet zal voldoen aan de voorwaarden (zoals bijvoorbeeld de eis van de minimale voorraad) gesteld bij of krachtens de WA (WVAD, artikel 15, lid 2, WA, artikel 43, lid 1 en URVAD, artikel 9).

Een IVV kan alleen aan een ondernemer worden verleend.

Als de aanvraag niet aan de voorwaarden voldoet, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om zijn aanvraag aan te passen of aan te vullen zodat zijn aanvraag alsnog in behandeling kan worden genomen.

In de WVAD (WVAD, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 50, lid 2 en 3) en de AWB is bepaald dat binnen 8 weken een beslissing moet worden genomen op het verzoek om een vergunning. Als deze termijn niet kan worden gehaald, moet de inspecteur dit de aanvrager meedelen en daarbij de reden vermelden. Hij vermeldt daarbij ook binnen welke termijn hij wel een beslissing kan nemen (AWB, artikel 4:13).

Het verlenen van een vergunning moet bij een voor bezwaar vatbare beschikking (WVB, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 50, lid 1).

De inspecteur kan nadere voorwaarden in een vergunning opnemen om de juiste toepassing van de wetgeving te bewerkstelligen (WVAD, artikel 15, lid 2, en WA, artikel 44, lid 3).

Naar boven

4.2.2 Vergunning weigeren

Als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, kan de inspecteur de vergunning weigeren. Daarbij geeft hij wel aan waarom hij de aanvraag weigert. De belanghebbende kan dan de aanvraag aanpassen en/of aanvullen zodat die wel in behandeling kan worden genomen.

De WVAD, artikel 15, lid 2 en de WA, artikel 43, lid 1 geven aan dat een verzoek om een vergunning wordt toegewezen tenzij er gegronde redenen zijn dat niet zal worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet. Er moet dus een risico zijn dat de verbruiksbelasting niet of niet volledig wordt betaald. Maar ook het niet kunnen voldoen aan voorwaarden die in een wettelijke bepaling zijn opgenomen, is al een reden om een vergunning te weigeren. Als bijvoorbeeld duidelijk is dat bij een IVV voor de opslag van alcoholvrije dranken niet voldaan zal worden aan de eis van de minimale voorraad wordt de vergunning geweigerd. Uiteraard zult u een eventuele weigering van een vergunning moeten onderbouwen.

De vergunning kan ook worden geweigerd aan een aanvrager die in de - aan de aanvraag - voorafgaande vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld wegens het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de verbruiksbelasting (WVAD, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 43, lid 2).

Het afwijzen van een aanvraag van een vergunning moet bij een voor bezwaar vatbare beschikking (WVAD, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 50, lid 1).

Naar boven

4.2.3 Vergunning wijzigen

Er kunnen diverse redenen zijn om een bestaande vergunning aan te passen. Zo is het mogelijk dat na het verlenen van een vergunning bij controles wordt vastgesteld dat de gestelde eisen en de genomen controlemaatregelen niet effectief (meer) zijn. Ook een wijziging in de wettelijke bepalingen kan een aanleiding zijn voor een aanpassing van de vergunning.

Naar boven

4.2.4 Vergunning intrekken

De inspecteur kan om de volgende redenen een vergunning intrekken (WVAD, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 48):

  1. er wordt niet (meer) voldaan aan de in de vergunning opgenomen voorwaarden. Aangezien in een vergunning ook verwezen wordt naar de wettelijke basis waarop een vergunning verleend wordt, worden hiermee ook de voorwaarden bedoeld die in de wetgeving met betrekking tot de verbruiksbelasting zijn opgenomen;

  2. er is geen - of niet voldoende - zekerheid gesteld;

  3. er is misbruik gemaakt van de vergunning of er is een poging daartoe gedaan;

  4. de vergunninghouder is onherroepelijk veroordeeld wegens het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de verbruiksbelasting;

  5. de vergunninghouder verkeert in staat van faillissement of ten aanzien van hem is de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing;

  6. de vergunninghouder verzoekt om intrekking. Als de vergunninghouder dit verzoek mondeling doet, dan moet de inspecteur dat schriftelijk laten bevestigen door de vergunninghouder;

  7. de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden niet is gebruikt.

Dit is een limitatieve lijst. Andere redenen voor het intrekken van een vergunning zijn er dus niet.

Voorbeeld

Als bij een controle blijkt dat een vergunning overbodig is - bijvoorbeeld doordat er geen gebruik van gemaakt wordt of hoeft te worden - kan de Douane deze niet zonder meer intrekken. De vergunninghouder zal daar dan om moeten verzoeken tenzij de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden niet is gebruikt.

Als er een reden is om een vergunning in te trekken, betekent dat nog niet dat het onmiddellijk kan. De WVAD, artikel 15, lid 2 en de WA, artikel 49, lid 1 geven aan dat het intrekken van een vergunning - in een situatie als genoemd in de WVAD, artikel 15, lid 2 en de WA, artikel 48, letter a en b - niet eerder kan dan één maand nadat de inspecteur de vergunninghouder schriftelijk in kennis heeft gesteld van de omstandigheden die het intrekken rechtvaardigen.

De situaties die zich in de WA, artikel 48, letter a, b en g zijn genoemd zijn situaties waarin:

  1. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in de vergunning opgenomen zijn;

  2. waarin geen of niet voldoende zekerheid is gesteld;

  3. de vergunning gedurende een aaneengesloten periode van 12 maanden niet is gebruikt.

Deze situaties kunnen zich voordoen zonder dat er sprake is van enige vorm van opzet of het bewust nalaten van het voldoen aan de voorwaarden of het stellen van de zekerheid. De procedure van de WVAD, artikel 15, lid 2, en de WA, artikel 49, lid 1, stelt de vergunninghouder in de gelegenheid om aan te geven waarom één van deze situaties is ontstaan. De toelichting van de vergunninghouder kan zodanig zijn dat het intrekken onterecht is.

Daarnaast zijn beide genoemde situaties te herstellen. Als een vergunninghouder de situatie herstelt, ontstaat wederom de situatie dat hij in aanmerking komt voor een vergunning. Om te voorkomen dat de gehele procedure van vergunningverlening nogmaals doorlopen moet worden, kan na het herstellen van de situatie besloten worden de vergunning niet in te trekken. Daarbij moet wel duidelijk zijn dat de vergunninghouder niet in herhaling vervalt.

Voor de procedure van de WVAD, artikel 15, lid 2, en de WA, artikel 49, lid 1 is mede gekozen omdat het intrekken van een vergunning de bedrijfsvoering van een onderneming zodanig beïnvloedt dat het bestaan van de onderneming op het spel staat. Deze procedure bevordert de nodige zorgvuldigheid.

Als zich één van de situaties uit de WVAD, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 48, letter c - f voordoet, dan kan de inspecteur de vergunning wel onmiddellijk intrekken (WVAD, artikel 15, lid 2 en WA, artikel 49, lid 2).

Naar boven

4.3 Eisen aan de administratie

De WVAD stelt dat de controle op de naleving van de belastingwetgeving geschiedt op basis van de administratie van de vergunninghouder van de inrichting. De eisen aan de administratie komen overeen met de eisen aan de administratie van een AGP-houder.

De administratie van een inrichting moet op overzichtelijke wijze een beeld geven van de goederenstromen binnen de inrichting. De rechten en verplichtingen van de onderneming voor de belasting moeten altijd zijn af te lezen uit de gevoerde administratie.

De administratie van een vergunninghouder voor een inrichting moet aan de volgende voorwaarden voldoen (UBVAD, artikel 11, letter a):

  • De administratieve organisatie en de daarbij getroffen maatregelen voor de interne controle moeten voldoende zekerheden bieden dat de voorgeschreven vastleggingen tijdig, juist en volledig plaats zullen vinden.

  • De administratie moet op inzichtelijke wijze verbanden leggen tussen goederenstromen en de bijbehorende geldstromen. Zo moet er voldoende scheiding bestaan tussen functies met betrekking tot bijvoorbeeld inkoop, beheer en verkoop van de producten.

De administratie van de inrichting waarin producten worden vervaardigd, moet gegevens bevatten die van belang zijn voor de heffing (UBVAD, artikel 11, lid 3):

  • de inkoop van grondstoffen en halffabrikaten;

  • de vervaardiging van halffabrikaten en eindproducten.

De in- en verkoopadministratie bevat in ieder geval de facturen en/of de vervoersopdrachten met betrekking tot de uitgeslagen producten. Ook moet blijken welke producten uit Nederland en welke uit het buitenland zijn betrokken (UBVAD, artikel 11, lid 2 letter a, c, d en e).

De voorraadadministratie moet onder meer gegevens bevatten over de plaats waar de goederen in de onderneming liggen opgeslagen. Dit is van belang omdat het verplaatsen van de producten binnen de onderneming al kan leiden tot verschuldigdheid van de verbruiksbelasting. De inrichting is immers een fysiek begrensd deel van de onderneming. Als de goederen binnen de onderneming worden verplaatst waardoor zij buiten het aangewezen gedeelte voor de inrichting terechtkomen, is er sprake van uitslag.

De WVAD is van toepassing op ondernemingen die sterk kunnen verschillen wat betreft aard en bezigheden. Zo is er een verschil tussen ondernemingen waar alcoholvrije dranken worden vervaardigd en ondernemingen waar alleen sprake is van opslag van alcoholvrije dranken. Daarnaast verschillen de ondernemingen ook door:

  • het soort product waarmee wordt gewerkt;

  • de omvang van de onderneming;

  • de organisatiestructuur van de onderneming.

Deze factoren bepalen de bijzondere, aanvullende eisen die in verband met de heffing van de belasting aan de vergunninghouder kunnen worden gesteld. Deze specifieke eisen van de inspecteur aan de administratie van een vergunninghouder moeten in de vergunning van de inrichting zijn opgenomen.

Meer- en minderbevindingen

Ook moeten in de administratie de meer- en minderbevindingen worden vastgelegd. In de Beleidsregels verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken is goedgekeurd dat onder bepaalde voorwaarden, voor bepaalde producten de meer- en minderbevindingen gesaldeerd mogen worden.

Naar boven

4.3.1 Uitsplitsing administratieve gegevens

Met het oog op de specifieke aspecten die zijn verbonden aan de belastingheffing, moet de bedrijfsadministratie nader worden uitgesplitst en aangevuld met gegevens die specifiek van belang zijn voor de belastingheffing. Deze gegevens hebben betrekking op hoeveelheid, aard en samenstelling van de geproduceerde en/of opgeslagen alcoholvrije dranken (UBVAD, artikel 11, letter b).

Bij de uitsplitsing van de administratieve gegevens kan worden aangesloten bij de gangbare merk- of handelsnamen van de betreffende producten.

De uitsplitsing en de bijbehorende gegevens moeten in de verschillende onderdelen van de administratie worden gebruikt, in het bijzonder bij:

  • de inkoop;

  • de verkoop;

  • de voorraadadministratie.

De uitsplitsing kan per artikel of per partij. Als per partij wordt uitgesplitst, moeten de partijen in de administratie van elkaar worden gescheiden.

Naar boven

4.3.2 Bijzondere situaties

Administratie fictief IVV voor alcoholvrije dranken

Het kan noodzakelijk zijn om aan een administratie van een fictief IVV extra eisen te stellen.

Administratie van een IVV voor een logistieke dienstverlener

Aan de administratie voor een IVV van een logistieke dienstverlener kunnen extra eisen worden gesteld ten aanzien van de verantwoording naar zijn opdrachtgever (zie ook onderdeel 30.10.00 - Accijnsgoederenplaats, van het Handboek accijns).

Naar boven

4.4 Aanvullende controlemaatregelen

Als de administratieve organisatie onvoldoende wordt geacht - bijvoorbeeld door het ontbreken van (voldoende mate van) functiescheiding - kunnen aanvullende, zonodig fysieke controlemaatregelen worden getroffen. De aanvullende controlemaatregelen kunnen ook betrekking hebben op de productie-, transport- en opslaginstallaties die zich binnen de inrichting bevinden. De aanvullende controlemaatregelen moeten in de vergunningsvoorwaarden worden opgenomen (UBVAD, artikel 12, lid 1 en 2).

Werkaangiften

De inspecteur kan op grond van het UBVAD, artikel 12, voorwaarden stellen aan een vergunning voor een inrichting waar producten worden vervaardigd. Zo kan hij bepalen dat ter zake van de vervaardiging werkaangiften worden gedaan (URVAD, artikel 11, lid 1). De vergunninghouder moet de werkaangiften ten minste twee werkdagen voor de aanvang van de vervaardiging indienen bij de inspecteur. In de werkaangifte vermeldt hij:

  • de voorgenomen te vervaardigen hoeveelheden;

  • de tijdstippen waarop de vervaardiging aanvangt en wordt beëindigd

De werkaangifte kan per werkweek geschieden (URVAD, artikel 11, lid 2-4).

Naar boven

4.5 Zekerheid stellen

Voordat er gebruik gemaakt kan worden van de vergunning, moet de vergunninghouder zekerheid stellen over het belang van de verbruiksbelasting.

Zie voor meer informatie onderdeel 30.20.00, Zekerheid, van dit Handboek.

Naar boven