Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

30.60.00 Zekerheid

4 Vaststellen van de hoogte van de zekerheid

In het vorige hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het accijnsbelang moet of kan worden vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het vaststellen van de hoogte van de zekerheid op basis van dit accijnsbelang.

Naar boven

4.1 Geen zekerheid bij vervoer via pijpleidingen of over zee vanuit een AGP

Op verzoek van de vergunninghouder van een AGP kan het stellen van zekerheid achterwege blijven als minerale oliën vanuit die AGP door een pijpleiding of over zee worden overgebracht (WA, artikel 56, vierde lid). Bij de berekening van de zekerheid voor een AGP voor minerale oliën moet hiermee rekening worden gehouden.

Naar boven

4.2 Minimum en maximum aan de zekerheid

4.2.1 Zekerheid bij vergunninghouder AGP, geregistreerde afzender, gecertificeerde geadresseerde, geregistreerde geadresseerde, de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht, de fiscaal vertegenwoordiger van de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht, de vervoerder of de eigenaar

De zekerheid die moet worden gesteld op grond van artikel 56 van de WA is nader uitgewerkt in de artikelen 22 t/m 22c van de URA.

  1. Op grond van artikel 22, vierde lid, van de URA moet de zekerheid voor de vergunninghouder van een AGP minimaal 5% en maximaal 100% van het accijnsbelang zijn, met een maximum van € 9 miljoen.

  2. Op grond van artikel 22a, vijfde lid, van de URA moet de zekerheid voor de geregistreerde geadresseerde, de geregistreerde afzender, de gecertificeerde geadresseerde, de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht, de fiscaal vertegenwoordiger van de afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht worden gesteld op minimaal 5% en maximaal 100% van het accijnsbelang, met een maximum van € 2,25 miljoen

  3. Op grond van artikel 22b, derde lid, van de URA moet de zekerheid voor de vervoerder, de eigenaar van accijnsgoederen of de gecertificeerde afzender worden gesteld op minimaal 5% en maximaal 100% van het accijnsbelang, met een maximum van € 2,25 miljoen.

  4. Op grond van artikel 22c, vierde 4, van de URA moet de zekerheid voor degene die een toestemming heeft om accijnszegels aan te vragen worden gesteld op minimaal 5% en maximaal 100% van het accijnsbelang, met een maximum van € 9 miljoen.

Naar boven

4.2.2 Zekerheid bij vrijstelling en bij uitslagen tot verbruik in een andere lidstaat

In de accijnswetgeving zijn geen percentages van het accijnsbelang of een maximumbedrag vastgesteld voor de hoogte van de zekerheid voor accijnsgoederen die met vrijstelling worden betrokken (zie paragraaf 3.9) of zijn uitgeslagen tot verbruik in een andere lidstaat en naar Nederland worden verzonden (zie paragraaf 3.8). Hoewel de wetgeving dit niet aangeeft, kan ook in deze gevallen de zekerheid worden gesteld op minimaal 5% en maximaal 100% van het accijnsbelang met een maximumbedrag van € 2,25 miljoen.

Naar boven

4.2.3 Zekerheid bij het aanvragen van accijnszegels

Meer informatie over de berekening van de zekerheid bij het verlenen van de toestemming “accijnszegels aanvragen” staat in par. 9.5 van het onderdeel 10.60.00.

Naar boven

4.3 Criteria voor het vaststellen van de hoogte van de zekerheid

De inspecteur stelt de hoogte van de zekerheid vast op basis van het accijnsbelang. Om eenheid van uitvoering te bewerkstelligen zijn in de tabel hierna percentages van het accijnsbelang en de criteria vermeld, die kunnen worden toegepast om de hoogte van het bedrag aan zekerheid vast te stellen.

Let op!

De criteria voor de matiging van de zekerheid gelden niet voor de geregistreerde geadresseerde die slechts incidenteel accijnsgoederen ontvangt (de zogenaamde tijdelijk geregistreerde geadresseerde als bedoeld in artikel WA, 50a, derde lid).

Tabel

Door de beslisboom in de tabel te hanteren kan de inspecteur het percentage matiging opbouwen. Bij de beoordeling van de criteria moet er voldoende bewijsmateriaal voorhanden zijn waarop de inspecteur zijn beslissing kan baseren. Dat betekent dus dat er het nodige aan onderzoek moet plaatsvinden door de inspecteur. Hoe meer waarborgen (en dus minder risico’s) hoe hoger de matiging kan zijn.

Criteria

Matigingspercentage

Startende ondernemer

Ja

0% (geen matiging)

Nee

Ondernemer is niet bekend bij de Douane of Belastingdienst (bijv. buitenlandse ondernemer)

Ja

0% (geen matiging)

Nee

Ondernemer doet regelmatig onjuist, niet tijdig of onvolledig aangifte

en

heeft een slecht betalingsgedrag

en/of

wordt regelmatig gecorrigeerd door de Douane

Ja

0% (geen matiging)

Nee

Ondernemer doet juist, tijdig en volledig aangifte en heeft een correct betalingsgedrag

en

veroorzaakt niet meer dan marginale correcties bij (aangifte)controle

en

heeft geen adequate AO/IB waardoor compenserende werkzaamheden door de Douane nodig zijn

en

is niet voldoende financieel draagkrachtig

Ja

50% (matiging tot 50% van het accijnsbelang

Nee

Ondernemer doet juist, tijdig en volledig aangifte en heeft een correct betalingsgedrag

en

veroorzaakt niet meer dan marginale correcties bij (aangifte)controle

en

Heeft een adequate AO/IB waardoor geen compenserende werkzaamheden door de Douane nodig zijn

of

is voldoende financieel draagkrachtig

Ja

75% (matiging tot 25% van het accijnsbelang

Nee

Ondernemer doet juist, tijdig en volledig aangifte en heeft een correct betalingsgedrag

en

veroorzaakt niet meer dan marginale correcties bij (aangifte)controle

en

Heeft een adequate AO/IB waardoor geen compenserende werkzaamheden door de Douane nodig zijn

en

is voldoende financieel draagkrachtig

Ja

90% (matiging tot 10% van het accijnsbelang)

Nee

Ondernemer doet juist, tijdig en volledig aangifte en heeft een correct betalingsgedrag

en

veroorzaakt niet meer dan marginale correcties bij (aangifte)controle

en

Heeft een adequate AO/IB waardoor geen compenserende werkzaamheden door de Douane nodig zijn

en

is voldoende financieel draagkrachtig

en

Ondernemer is houder van een vergunning AEO-douanevereenvoudigingen of AEO-full

en/of

Ondernemer heeft met de Belastingdienst een handhavingsconvenant (horizontaal toezicht) afgesloten

Ja

95% (matiging tot 5% van het accijnsbelang)

Toelichting bij de tabel.

Startende ondernemer

Bedrijven die korter dan 3 jaar geleden zijn opgericht, dan wel voor het eerst een (accijns)vergunning aanvragen ook al zijn ze langer dan 3 jaar geleden opgericht, worden gezien als startende ondernemer en komen daardoor niet gelijk in aanmerking voor matiging. Binnen een jaar zal dan een grondige controle worden uitgevoerd waarbij de AO/IB op haar werking wordt getoetst. Afhankelijk van deze beoordeling kan dan worden overgegaan tot matiging, rekening houdend met de overige criteria.

Wanneer een nieuwe vergunning wordt aangevraagd als gevolg van alleen een rechtsvormwijziging of verhanging (van de activiteiten) in de juridische structuur en de personele bezetting en de AO/IB blijven (nagenoeg) gelijk, dan zou de reeds bestaande matiging vanuit de oude situatie in tact kunnen blijven.

Opzet, bestaan (en werking) AO/IB

De beoordeling van de AO/IB zal in alle gevallen moeten plaatsvinden waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar de accijnsprocedures. Een AEO-vergunning of een HT-convenant stelt immers ook de nodige eisen aan de AO/IB van een onderneming. Het criterium AEO-vergunning is als zodanig onvoldoende om de accijnszekerheid te matigen aangezien de AEO-vergunning ziet op het voldoen aan vereisten vanuit het DWU en niet of in (zeer) geringe mate op het voldoen aan vergunningeisen vanuit de accijns of verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken. Vastgesteld moet worden of de accijnsprocedures dusdanig zijn ingeregeld dat de accijnsrisico’s in voldoende mate worden afgedekt.

Bij de regelmatige beoordeling van de te stellen zekerheid wordt gekeken naar de AO/IB van de onderneming. Deze regelmatige beoordeling maakt deel uit van het cyclisch toezicht, maar kan ook tussentijds worden uitgevoerd. In welke mate is de onderneming ‘in control’ voor wat betreft de accijnsprocedures?

Bij een startende onderneming zal die toetsing minder vergaand zijn, aangezien daar hooguit de opzet en het bestaan van de procedures kunnen worden beoordeeld. Voor het toetsen van de werking zal de onderneming al in bedrijf moeten zijn. Dat betekent dat een onderneming moet kunnen laten zien dat de beschreven AO/IB-maatregelen ook als zodanig zijn nageleefd en dat onregelmatigheden worden ontdekt en gecorrigeerd. Deze beoordeling dient plaats te vinden tijdens de grondige controle zoals genoemd in de vorige paragraaf.

Financieel draagkrachtig

Bij de beoordeling van de financiële draagkracht wordt gekeken naar de solvabiliteit van de onderneming. Deze solvabiliteitsbeoordeling zal plaatsvinden volgens de daarvoor gebruikelijke kaders in de accountancy.

Voor de solvabiliteitsbeoordeling wordt geadviseerd om deze te laten uitvoeren door de daarvoor aangewezen solvabiliteitsexpert(s) in de regio. Hiervoor dienen dan wel de jaarstukken van tenminste 3 jaren te worden opgevraagd bij de onderneming.

Correct aangiftegedrag

Dit criterium is bij de meeste ondernemingen vrij eenvoudig te beoordelen, zeker wanneer het gaat om vergunninghouders die periodiek aangifte moeten doen. Bij niet periodieke aangevers zal beoordeling dienen plaats te vinden tijdens een administratieve controle. Daarbij moet dan niet alleen worden gekeken naar de volledigheid van de aangifte (zijn alle elementen volledig opgenomen in de aangifte), maar moet ook de tijdigheid van de aangifte worden beoordeeld. Zijn de aangifte-elementen ook in het juiste tijdvak opgenomen.

Correct betalingsgedrag

Ook dit criterium is bij de meeste ondernemingen eenvoudig te beoordelen en loopt gelijk op met correct aangiftegedrag.

Correcties bij aangiftebeoordeling

Het zwaartepunt van de aangiftebeoordeling komt te liggen bij de beoordelingen tijdens een (administratieve) controle. Als tijdens een controle wordt vastgesteld dat er sprake is van onopzettelijke fouten zullen deze minder zwaar worden aangerekend dan wanneer er sprake is van laksheid, onwetendheid of (mogelijke) opzet. In dergelijke gevallen is ook een relatie te leggen met het niet goed werken van de AO/IB. Immers worden of de procedures niet voldoende nageleefd (laksheid of onwetendheid) of er is zelfs sprake van doorbreking van de procedures zonder dat daar op wordt gecorrigeerd (mogelijke) opzet, moedwil).

AEO en/of HT-convenant

Ondernemers met een vergunning AEO en/of een HT-convenant met de Belastingdienst komen wanneer wordt voldaan aan de criteria voor een matiging van 90% in aanmerking voor een nog verdere matiging tot 5% van het accijnsbelang.

Naar boven

4.4 Bevoegdheid vaststelling van de hoogte/vormen van zekerheid en mogelijke kosten/rente voor het stellen van zekerheid

De inspecteur stelt het bedrag van de zekerheid vast (WA, artikel 56, zesde lid). De inspecteur kan nadere bepalingen of voorwaarden over de hoogte van de zekerheid in de te verlenen accijnsvergunning opnemen (WA, artikel 56, achtste en negende lid).

De vaststelling van het bedrag van de zekerheid gebeurt bij voor bezwaar vatbare beschikking (WA, artikel 58, eerste lid). Voor de beschikking wordt gebruik gemaakt van een model.

De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger. De ontvanger beslist ook over de vorm van de zekerheid (WA, artikel 59). De zekerheid behoeft niet in geld te worden gesteld. Zekerheidstelling is ook mogelijk door bijvoorbeeld hypothecaire zekerheidstelling of door verpanding van waardepapieren.

De kosten die zijn verbonden aan het stellen van zekerheid worden gedragen door degene die zekerheid stelt/laat stellen. Over zekerheid die in geld wordt gesteld wordt een rente vergoed (WA, artikel 60).

Naar boven

4.5 Geen zekerheid bij een bedrag van minder dan € 5.000

Als blijkt dat het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld beneden de € 5.000 blijft, kan de inspecteur besluiten geen zekerheid te laten stellen. Het betreft hier het bedrag dat is vastgesteld op basis van het berekende accijnsbelang en ná toepassing van de matigingscriteria genoemd in paragraaf 4.3. hiervoor.

Deze ondergrens van € 5.000 is niet van toepassing bij het vaststellen van de zekerheid bij de vergunning (tijdelijk) geregistreerde geadresseerde en de vergunning (tijdelijk) gecertificeerde geadresseerde. In dat geval is de ondergrens € 2.000,-.

Naar boven

4.6 Andere belastingen en zekerheid

Bij de berekening van de zekerheid moet ook rekening worden gehouden met belastingen die worden geheven alsof het om accijns gaat. Dit is het geval bij de minerale oliën, waarbij ook de voorraadheffing op aardolieproducten van toepassing kan zijn.

Naar boven

4.7 Zekerheid bij meerdere vergunningen

4.7.1 Algemeen

Als de belanghebbende in het bezit is van meerdere vergunningen accijns waarvoor hij zekerheid moet stellen, dan dient per vergunning te worden beoordeeld of de te stellen zekerheid de ondergrens van € 2.000 of € 5.000 overschrijdt. De te stellen zekerheden worden dus niet bij elkaar opgeteld. In het geval een fiscaal vertegenwoordiger van een afzender in een andere lidstaat die een zelfstandige economische activiteit verricht meerdere afzenders vertegenwoordigd dient het zekerheidsbedrag per vertegenwoordigde afzender te worden bepaald en vindt er voor de fiscaal vertegenwoordiger geen cumulatie plaats. Hij stelt alleen zekerheid voor de afzenders waarvan het gemiddelde maandelijkse accijnsbelang boven het grensbedrag komt.

Indien een vergunninghouder toestemming heeft om één aangifte te doen voor twee of meer AGP's samen (WA, artikel 53, derde lid, en URA, artikel 21), hoeft hij maar één zekerheid te stellen (URA, artikel 22, derde lid).

Net als bij enkelvoudige AGP-vergunningen bedraagt die zekerheid minimaal 5% en maximaal 100% van het accijnsbelang, met een maximum van € 9 miljoen (URA, artikel 22, vierde lid).

Naar boven

4.7.2 Zekerheid bij samenloop geregistreerde geadresseerde en vrijstelling accijns

Wanneer een onderneming accijnsgoederen laat overbrengen uit een andere lidstaat als geregistreerde geadresseerde en ze onder een vergunning vrijstelling accijns verwerkt hoeft de onderneming alleen voor de vergunning vrijstelling accijns zekerheid te stellen. Voorwaarde is wel dat alle goederen ook daadwerkelijk onder de vergunning vrijstelling dienen te worden gebracht. Geadviseerd wordt om hierover duidelijke afspraken te maken met de onderneming.

Naar boven

4.8 Samenloop van zekerheid AGP/GG met zekerheid aanvraag accijnszegels

Samenloop met zekerheid AGP

Op grond van artikel 22, eerste lid, van de URA moet de vergunninghouder van de AGP zekerheid stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden (zie paragraaf 3.1). Indien in de AGP tabaksproducten zijn opgeslagen waarvoor zekerheid is gesteld , kan op grond van artikel 76, derde lid, van de WA de zekerheid voor de AGP ook dienen als zekerheid voor de aanvraag van accijnszegels.

Voorbeeld

   

Bedrag gestelde zekerheid voor de AGP

3 miljoen

Bedrag te stellen zekerheid voor aanvraag accijnszegels

5 miljoen

Uiteindelijk te stellen extra zekerheid voor aanvraag accijnszegels

2 miljoen

In dit voorbeeld moet totaal € 5 miljoen aan zekerheid worden gesteld (€ 3 miljoen voor de AGP en € 2 miljoen voor de aanvraag van accijnszegels).

Let op!

Ook in het geval dat er geen sprake is van samenloop van de zekerheid die wordt gesteld voor de AGP én voor het aanvragen van accijnszegels geldt het maximum bedrag aan zekerheid dat moet worden gesteld op grond van URA, artikel 22, vierde lid en URA artikel 22c, vierde lid. Een vergunninghouder hoeft dus nooit meer dan € 9 miljoen aan zekerheid te stellen.

Samenloop met zekerheid geregistreerde geadresseerde

Op grond van artikel 56, tweede lid, van de WA en artikel 22a, eerste lid van de URA moet de geregistreerde geadresseerde zekerheid stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden (zie paragraaf 3.2).

Bij een geregistreerde geadresseerde die tabaksproducten ontvangt uit een andere lidstaat die zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels zou ook sprake kunnen zijn van samenloop omdat hij voor de aanvraag van accijnszegels zekerheid moet stellen (zie par 9.5.1 van Onderdeel 10.60.00). Indien geregistreerde geadresseerde zekerheid heeft gesteld op de voet van artikel 56 WA kan op grond van artikel 76, derde lid, van de WA deze zekerheid ook dienen als zekerheid voor de toestemming aanvragen accijnszegels.

Let op!

Ook in het geval dat er geen sprake is van samenloop van de zekerheid die wordt gesteld voor de geregistreerde geadresseerde én voor het aanvragen van accijnszegels geldt het maximum bedrag aan zekerheid dat moet worden gesteld op grond van URA, artikel 22a, vierde lid en URA artikel 22c, vierde lid. Een geregistreerde geadresseerde hoeft dus nooit meer dan € 9 miljoen (het maximum genoemd in URA, artikel 22c, vierde lid) aan zekerheid te stellen.

Naar boven

4.9 Zekerheid en vergrijpboetes

Als aan belanghebbende een vergrijpboete is opgelegd, zal hij voor het totaal berekende accijnsbelang zekerheid moeten stellen. Matiging van de zekerheid is dan niet mogelijk. Ook als het berekende accijnsbelang lager is dan € 5.000 zal deze toch gesteld moeten worden. Het niet stellen van de vereiste zekerheid kan leiden tot intrekking van de vergunning.

Naar boven