Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

30.10.00 Accijnsgoederenplaats

3 Wettelijk kader

3.1 Algemeen

Voordat een AGP in gebruik kan worden genomen, is een vergunning van de inspecteur nodig (WA, artikel 39).

De vergunning biedt ruimte voor nadere voorwaarden en toelichtingen, bijvoorbeeld over administratie, locatie, inrichting en toezicht (WA, artikel 41). Daarnaast kan de inspecteur nadere voorwaarden opnemen die de juiste toepassing van de wetgeving bevorderen (WA, artikel 44, lid 3).

De WA gaat er vanuit dat de controle op naleving van de accijnswetgeving hoofdzakelijk plaatsvindt op basis van de administratie van de vergunninghouder AGP. Aan de administratie worden dan ook specifieke eisen gesteld (zie hoofdstuk 4).

Naar boven

3.2 Vervaardigen van accijnsgoederen

Wie accijnsgoederen vervaardigt, moet over een vergunning AGP beschikken. Ook ondernemingen met een kleine productiecapaciteit moeten een vergunning kunnen krijgen.

Een vergunning voor een AGP zal ook moeten worden verleend aan bedrijven die afval en verontreinigde ladingsresten van minerale oliën verwerken, als er sprake is van het vervaardigen van minerale oliën.

Naar boven

3.3 Opslaan van accijnsgoederen

3.3.1 Minimale hoeveelheden

Een opslagplaats voor accijnsgoederen kan voor een vergunning AGP in aanmerking komen als de gemiddelde jaarlijks opgeslagen hoeveelheid een bepaald minimum overschrijdt (WA, artikel 40, lid 1, letter b). Bij de aanvraag van een vergunning moet die hoeveelheid eventueel door schatting worden bepaald (URA, artikel 17).

Als een AGP voor minerale oliën wordt aangevraagd voor meerdere soorten minerale olie, moet tenminste aan één van de hoeveelheidscriteria voor minerale oliën worden voldaan.

Naar boven

3.3.2 Uitzondering minimale hoeveelheden bij overbrengen naar buitenland

Op grond van artikel 17, lid 2 van de URA kan de inspecteur een afwijking van de minimumeis toestaan. Van die mogelijkheid kan o.a. gebruik worden gemaakt door bedrijven die accijnsgoederen opslaan met het oog op overbrenging ervan naar een bestemming buiten Nederland. In dit soort bedrijven is de omloopsnelheid van de goederen veelal zo hoog, dat niet kan worden voldaan aan de gestelde minimumvoorraadeis.

Met deze uitzondering worden onnodige verzoeken om teruggaaf van accijns voorkomen. Voorwaarde hiervoor is wel dat de accijnsgoederen voor een belangrijk deel bestemd zijn voor het buitenland. Bij "een belangrijk deel" kan worden gedacht aan een hoeveelheid die meer dan de helft van de opgeslagen accijnsgoederen bedraagt.

Naar boven

3.4 AGP voor tabaksproducten

Een vergunning AGP voor tabaksproducten wordt alleen verleend aan degene die (WA, artikel 74):

  1. tabaksproducten vervaardigt

  2. buiten Nederland vervaardigde tabaksproducten in Nederland van accijnszegels voorziet

  3. buiten Nederland vervaardigde tabaksproducten opslaat die buiten Nederland zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels die hij heeft aangevraagd

  4. tabaksproducten opslaat die zijn bestemd:

    • voor de bevoorrading van schepen en luchtvaartuigen (bedoeld in artikel 66a van de WA), of

    • om te worden overgebracht naar een belastingentrepot of naar een geregistreerde geadresseerde in een andere lidstaat of naar een derde land

In de tabel "minimale hoeveelheden" (URA, artikel 17) wordt geen minimumhoeveelheid voor de opslag van tabaksproducten in een AGP genoemd. Onder de bovengenoemde voorwaarden zijn de controle en doelmatigheid al gewaarborgd en heeft het vaststellen van een minimumhoeveelheid geen toegevoegde waarde (zie ook onderdeel 10.60.00 - Tabak, tabaksproducten en accijnszegels).

Naar boven

3.5 Fictief AGP voor minerale oliën

De WA maakt het mogelijk om voor minerale oliën vergunningen voor een AGP te verlenen zonder dat de vergunninghouder de goederen fysiek in opslag neemt. In dat geval is er sprake van een AGP zonder fysieke opslag, ook wel fictief AGP genoemd (WA, artikel 42a).

Een vergunning voor een fictieve AGP kan worden verleend aan personen die in Nederland zijn gevestigd en in de uitoefening van hun bedrijf optreden als:

  • handelaar in minerale oliën die de door hem gekochte minerale oliën niet zelf in opslag neemt

  • tussenpersoon voor vergunninghouders van een AGP waar minerale oliën worden vervaardigd of opgeslagen

  • bunkerhandelaar in minerale oliën, die de minerale oliën met vrijstelling aflevert aan boord van schepen als bedoeld in artikel 66, lid 1, letter a van de WA

In het verzoek om een vergunning als bedoeld in paragraaf 3.6 moeten extra gegevens worden opgegeven (WA, artikel 42a, lid 3).

Aan de administratie van een fictief AGP voor een bunkerhandelaar in minerale oliën zijn bijzondere eisen gesteld (UBA, artikel 8a).

Naar boven

3.6 AGP en logistieke dienstverlener

Het komt voor dat een handelaar in accijnsgoederen de daadwerkelijke opslag, het vervoer en de aflevering van de goederen uitbesteedt aan een logistieke dienstverlener. Daarbij kunnen de volgende situaties worden onderscheiden:

  • De handelaar van de accijnsgoederen bezit een AGP-vergunning.

  • De handelaar van de accijnsgoederen schakelt een de logistieke dienstverlener in die in het bezit is van een AGP-vergunning.

Naar boven

3.6.1 De handelaar bezit een AGP-vergunning

Als een handelaar met AGP-vergunning de opslag uitbesteedt aan een logistieke dienstverlener, moet in de AGP-vergunning de locatie van de logistieke dienstverlener precies worden vermeld.

In zo’n situatie is de financiële administratie in handen van de handelaar (vergunninghouder) en de voorraadadministratie in handen van de logistieke dienstverlener. In de AO/IB-beschrijving van de vergunninghouder en van de logistieke dienstverlener moet worden opgenomen welke verbanden er liggen tussen de beide administraties (zie ook hoofdstuk 4).

De houder van de AGP-vergunning (de handelaar) blijft aansprakelijk voor het nakomen van de voorwaarden van de vergunning. Een controle zal daarom zowel bij die vergunninghouder als bij de logistieke dienstverlener plaats moeten kunnen vinden.

Meerdere opdrachtgevers

Als een logistieke dienstverlener voor meerdere handelaren accijnsgoederen opslaat onder schorsing van accijns en die handelaars zijn vergunninghouder van een AGP, moeten er eisen aan de locatie worden gesteld. In dat geval moet voorkomen worden dat er onduidelijkheid ontstaat over de vraag wie verantwoordelijk is voor eventuele meer- of minderbevindingen. Het is daarom niet toegestaan dat de goederen van meerdere opdrachtgevers (handelaren) door elkaar opgeslagen worden. De opslag moet dan op een aparte locatie plaatsvinden. Dat kan een aparte ruimte (loods) of een gedeelte van die aparte ruimte zijn. In de AGP-vergunning van de handelaar moet de locatie waar de goederen liggen opgeslagen voldoende specifiek worden omschreven. Er mag geen misverstand ontstaan over de omvang van de AGP en over de vraag wanneer er sprake is van uitslag tot verbruik. De voorraadadministratie van de logistieke dienstverlener moet per opdrachtgever (vergunninghouder) worden bijgehouden.

Voorbeeld
     

A

B

C

In dit voorbeeld bevinden zich de locaties A, B en C binnen hetzelfde pand. Elke locatie kan als een AGP voor een handelaar met een AGP-vergunning worden aangemerkt, mits maar duidelijk is wat de grenzen van elk AGP zijn. In dit pand kunnen er dus drie AGP’s voor drie verschillende handelaren/vergunninghouders aanwezig zijn.

Naar boven

3.6.2 De logistieke dienstverlener bezit een AGP-vergunning

Afgifte van een AGP vergunning aan de logistieke dienstverlener kan slechts worden toegestaan als zowel de locatie als de administratie van de logistieke dienstverlener voldoende waarborgen biedt. Ook moeten in de administratie van de vergunninghouder de NAW-gegevens van de opdrachtgever worden opgenomen (zie ook hoofdstuk 4).

Omdat een logistieke dienstverlener geen financiële administratie voor de goederen heeft en geen facturen van de uitgeslagen goederen uitreikt (UBA, artikel 8), kunnen op grond van artikel 9 van het UBA extra waarborgen worden getroffen. In de AO/IB-beschrijving van de logistieke dienstverlener moeten de verbanden tussen zijn (voorraad)administratie en de (financiële) administratie van zijn opdrachtgever worden omschreven (zie ook hoofdstuk 4). Een eventuele controle zal daarom ook bij de opdrachtgever plaats moeten kunnen vinden.

Meerdere opdrachtgevers

Als een logistieke dienstverlener voor meerdere handelaren accijnsgoederen opslaat, kunnen ook extra eisen aan de administratie worden gesteld. Om een goede relatie te behouden met de voorraadadministratie van de houder van de AGP en de financiële verantwoording aan de verschillende handelaren (opdrachtgevers) moet, naast de hiervoor genoemde voorwaarden, in ieder geval een relatie kunnen worden gelegd tussen:

  • de opgeslagen accijnsgoederen en de financiële doorberekening aan de verschillende opdrachtgevers

  • de voorraadadministratie per opdrachtgever van de vergunninghouder en de financiële doorberekening aan de verschillende opdrachtgevers

Uiteraard blijft de logistieke dienstverlener als vergunninghouder altijd aansprakelijk voor alle onregelmatigheden die zich kunnen voordoen.

Naar boven

3.7 Rechtstreekse verkoop aan eindverbruikers

In een aantal gevallen kan een vergunning worden verstrekt voor ruimten van waaruit rechtstreekse leveringen aan de verbruiker plaatsvinden (WA, artikel 40, lid 3 en URA, artikel 18):

  • plaatsen van waaruit groothandelaren minerale oliën afleveren aan vliegtuigen en schepen. In veel gevallen zal hier sprake zijn van bunkering met vrijstelling

  • plaatsen van waaruit groothandelaren minerale oliën afleveren aan grootverbruikers die per keer meer afnemen dan 50 hl. Deze afnemers zijn vrijwel uitsluitend ondernemers, zodat er controle mogelijk is

  • plaatsen van waaruit accijnsgoederen worden geleverd met vrijstelling van accijns als bedoeld in artikel 32a van de URA

  • plaatsen van waaruit groothandelaren in wijn rechtstreeks aan particulieren verkopen. Deze mogelijkheid is opgenomen omdat groothandelaren wijn vaak opslaan voor particulieren

  • plaatsen, gelegen op een luchthaven of op een haventerrein, van waaruit goederen worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van een reiziger die zich door de lucht of over zee naar een derde land of derdelandsgebied begeeft. Het gaat hier om zogenaamde taxfreewinkels

  • plaatsen van waaruit de in artikel 67 van de WA bedoelde brandstoffen rechtstreeks worden geleverd aan de gebruikers

  • In de Beleidsregels Accijnswetgeving is goedgekeurd dat, onder bepaalde voorwaarden, een AGP-houder op kleine schaal veraccijnsde goederen rechtstreeks aan een verbruiker mag leveren. Het gaat om de volgende voorwaarden:

    • de verkoop vindt plaats vanuit een ruimte die binnen de AGP duidelijk is afgescheiden van de rest van de AGP en die op de situatietekening is aangegeven

    • als tijdstip van uitslag tot verbruik wordt aangemerkt het tijdstip van opslag in die verkoopruimte;

    • de verkoop aan de verbruikers moet blijken uit de administratie van de AGP;

    • de verkoop aan de poort is een bijzaak van de AGP;

    • tabaksproducten moeten zijn voorzien van accijnszegels.

Naar boven

3.8 Ontvangen en overbrengen onder schorsing van de accijns.

Een houder van een AGP mag accijnsgoederen onder schorsing van de accijns ontvangen en overbrengen.

De accijnsgoederen die vanuit een derde land in het vrije verkeer worden gebracht mogen alleen door een geregistreerde afzender onder schorsing van de accijns van de plaats van invoer naar een AGP worden overgebracht.

Voor meer informatie wordt verwezen naar onderdeel 40.15.00 - Overbrengen, van dit Handboek

Naar boven