Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

5.00.00 Overige algemene bepalingen

6 Gebruik van geweld en veiligheidsfouillering

6.1 Algemeen

Bepaalde omstandigheden kunnen ertoe leiden dat tijdens douanewerkzaamheden geweld moet worden gebruikt tegen personen of zaken. In verband hiermee zijn aan de Douane bevoegdheden tot het gebruik van geweld en het uitvoeren van de veiligheidsfouillering toegekend, alsmede de bevoegdheid tot het dragen van wapens.

Het gebruik van geweld en het toepassen van een veiligheidsfouillering zijn zeer vergaande bevoegdheden. In de praktijk dient men dan ook inzake het gebruik van deze bevoegdheden zeer terughoudend te zijn. De bevoegdheden zijn zo vergaand omdat u met het uitoefenen ervan inbreuk maakt op belangrijke rechten. Dat kunnen eigendoms- of beschikkingsrechten op zaken zijn en rechten die liggen in de persoonlijke levenssfeer. In dit laatste geval gaat het om het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam. Deze rechten zijn in de Grondwet verankerd. Daarvan kan alleen worden afgeweken als de wet daartoe de bevoegdheid verleent. (Zie voor uitleg van het begrip "wet" onderdeel 36.00.00, paragraaf 1.1 van dit Handboek.)

Omdat met geweldsgebruik zeer terughoudend moet worden omgesprongen heeft de Douane een eigen beleid opgesteld op het gebied van geweldsbeheersing. Dat beleid houdt in dat de gewapende ambtenaar niet zonder meer van alle wettelijke mogelijkheden gebruik mag maken. De douaneambtenaar mag tegen personen om twee redenen geweld gebruiken:

  • om een aanvankelijk geweldloos begonnen aanhouding door te zetten;

  • zelfverdediging naar aanleiding van geweldsgebruik door derden (noodweer).

In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens besproken:

  • het wettelijk kader voor geweldgebruik;

  • het beleid van de Douane en de bevoegdheden van de ambtenaar op grond daarvan;

  • meldingsprocedures;

  • enkele speciale voorwaarden inzake geweldgebruik;

  • ter toelichting: de inhoud van de wettelijke bepalingen.

Naar boven

6.1.1 Het wettelijk kader voor geweldgebruik en veiligheidsfouillering

Alhoewel, zoals opgemerkt, de douaneambtenaar niet alle wettelijke mogelijkheden mag benutten, is het wel van belang dat hij inzicht heeft in de wettelijke bepalingen. (Zie ook paragaraaf 6.6).

In twee wetten is de bevoegdheid opgenomen om geweld te mogen gebruiken, namelijk de Algemene douanewet en de Politiewet 2012.

Artikel 1:30 Algemene douanewet

Artikel 1:30 van de Algemene douanewet verleent de bevoegdheid om zo nodig geweld tegen personen en zaken te gebruiken om de werkzaamheden te kunnen uitvoeren waartoe men op grond van de wettelijke bepalingen in de zin van de Algemene douanewet bevoegd is. De geweldsbepaling is verder uitgewerkt in artikel 1:7 tot en met 1:14 van het Algemeen douanebesluit. Tevens is het op grond van de Algemene douanewet toegestaan dat men met geweldmiddelen wordt uitgerust. In artikel 1:6, letter d van het Algemeen douanebesluit wordt bepaald dat enkele soorten geweldsmiddelen mogen worden gebruikt, die krachtens artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie zijn toegestaan. Dit zijn: een korte wapenstok, een semi-automatisch pistool en pepperspray.

Artikel 7 Politiewet 2012

De Politiewet 2012 vormt het wettelijk kader voor geweldsgebruik en veiligheidsfouillering inzake het werk van de bewapende douaneambtenaar als buitengewoon opsporingsambtenaar. Artikel 7, lid 7 van de Politiewet 2012 bepaalt dat de Minister van Veiligheid en Justitie kan bepalen dat de buitengewoon opsporingsambtenaren de bevoegdheden in lid 1 (geweld te gebruiken) en lid 3 (veiligheidsfouillering) van artikel 7 van de Politiewet 2012 kunnen uitoefenen. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Belastingdienst/Douane 2012 alle buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Douane bevoegd verklaard tot het gebruik van geweld en het uitvoeren van de veiligheidsfouillering. In dit besluit is verder geregeld dat ambtenaren die belast zijn met surveillancewerkzaamheden, ambulante werkzaamheden en ondersteuning van opsporingsdiensten tijdens hun taakuitoefening als buitengewoon opsporingsambtenaar uitgerust mogen zijn met een of meer wapens en handboeien. Deze wapens kunnen zijn: de korte wapenstok, pepperspray en het dienstpistool.

De geweldsbepaling van de Politiewet is verder uitgewerkt in de Ambtsinstructie voor de Politie, Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Twee wettelijk regimes naast elkaar
De beide genoemde wettelijke regimes (artikel 1:30 van de Algemene douanewet, met de uitwerking in het Algemeen douanebesluit, en artikel 7 van de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie) zijn voor de Douane van belang. De regelingen zijn inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend.

Het is vooral voor het rapport of proces-verbaal van belang dat duidelijk is in het kader van welk wettelijk regime geweld is gebruikt:

Situatie

Geweldsregime

U voert controlewerkzaamheden uit in het kader van het DWU en de douanewetgeving

Artikel 1:30 van de Algemene douanewet en het Algemeen douanebesluit

U doet werk als buitengewoon opsporingsambtenaar, dus niet in het kader van de douanewetgeving

Artikel 7 van de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie

Voorbeeld

U voert een binnenlandse controle uit in het kader van de Wet op de accijns. De bestuurder wil niet meewerken en blijkt zeer recalcitrant. Hij wil zich aan de controle onttrekken.
Ondanks uw aanvankelijk tactisch ingezette optreden is het onvermijdelijk dat tot aanhouding moet worden overgegaan en de bestuurder daarna met enig geweld tot medewerking moet worden gedwongen.

Door het niet meewerken aan de controle voldoet de bestuurder niet aan het bevel of vordering gedaan op grond van artikel 83 van de Wet op de accijns . De bestuurder pleegt hiermee het strafbare feit van artikel 184 Wetboek van Strafrecht. De vraag is nu welk geweldsregime van toepassing is. Aangezien de Wet op de accijns in dit geval geen verband met het DWU en de douanewetgeving kent, moet in het rapport het gebruik van geweld gerechtvaardigd worden op grond van het geweldsregime van artikel 7 van de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Om het geweld toe te kunnen passen zal dan een bewapende douanecollega of van de Politie moeten worden ingeroepen ter bijstand.

Naar boven

6.1.2 Gebruik van geweld: het beleid van de Douane

Het beleid van de Douane is dat niet ten volle gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheden.

De Douane is namelijk op de eerste plaats een controledienst. De Douane is behalve voor controles inzake fiscale wetten ook bevoegd voor controles inzake bijzondere, niet-fiscale wetten. Maar de Douane is, alhoewel circa ruim 2.500 douane-ambtenaren formeel opsporingsbevoegd zijn, geen opsporingsdienst. Er zijn andere veelal sterker gespecialiseerde en beter toegeruste diensten en instanties, met name de Politie, die de opsporing en aanhouding van zware criminelen en vuurwapengevaarlijke personen tot taak hebben. De Douane werkt wel samen met deze diensten vanuit het eigen controlespecialisme, maar neemt daarbij niet hun opsporings- en geweldbestrijdingstaken over.

In verband hiermee gelden voor de douaneambtenaren beperkingen ten opzichte van de formele geweldsbevoegdheden.

Geweld tegen zaken

Het kan noodzakelijk zijn langs andere dan de gebruikelijk weg toegang te krijgen tot bijvoorbeeld containers of koffers. De douaneambtenaar is hiertoe bevoegd en kan hiertoe binnen de kaders van het controlebeleid overgaan. Om schade te voorkomen of te minimaliseren roept de ambtenaar in principe technische hulp in.

Geweld tegen personen

Als, na een herhaald en indringend verzoek van de ambtenaar, een persoon volhardt in de weigering van controle aan lichaam of van eigendommen kan deze hiertoe gedwongen worden. De douaneambtenaar is, binnen de kaders van het controlebeleid, hiertoe bevoegd.

Om personen te dwingen tot medewerking, mag echter nooit zonder meer fysiek geweld worden gebruikt. Bij het niet voldoen aan een bevel tot medewerking kan de ambtenaar in eerste instantie tot aanhouding van de persoon overgaan. Pas als deze zich verzet tegen de aanhouding kan fysiek geweld aan de orde zijn. Gebruik van wapenstok, pepperspray en vuurwapen is in dit stadium niet geoorloofd.

Noodweer

Denkbaar is dat in bepaalde situaties waarbij personen moeten worden gecontroleerd door agressie of geweld van de kant van die personen deze situaties escaleren. Voor de Douane geldt dan dat geweld alleen gebruikt wordt uit noodweer, ter bescherming van de ambtenaar zelf, van zijn collega's of van derden. Hierbij mogen als uiterste middelen, pepperspray, de wapenstok of het vuurwapen worden gebruikt

Bij escalatie wordt altijd de hulp van de Politie ingeroepen. De Politie is vervolgens de instantie die in zodanige mate geweld kan gebruiken om de agressie van de betreffende persoon of personen de kop in te drukken en tot aanhouding over te gaan.

Waarschuwing

Voordat u tot het gebruik van geweld overgaat moet u, als dit mogelijk is, een waarschuwing geven aan de persoon waartegen u geweld gaat gebruiken. Dit doet u met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze.

Bij een schietwaardige situatie kunt u de waarschuwing zo nodig vervangen door een waarschuwingsschot. Een mondelinge waarschuwing heeft echter de voorkeur omdat er risico's zijn verbonden aan het geven van een waarschuwingsschot.
U mag alleen een waarschuwingsschot geven als het te verwachten is dat een waarschuwing op andere wijze, gelet op de omstandigheden, ontoereikend is. U mag de waarschuwing alleen achterwege laten als de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten. Het waarschuwingsschot moet zodanig gegeven worden dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

Vuurwapen

Ten aanzien van het vuurwapen geldt dat de enige rechtvaardiging voor het gebruik kan zijn gelegen in noodweer. Andere redenen voor het gebruik van het vuurwapen zijn uitgesloten. In afwijking van het gestelde in de wetgeving mag vuurwapengebruik met als doel personen aan te houden (zogenaamd "aanhoudingsvuur") door douaneambtenaren niet worden toegepast. Een vuurwapen mag ook niet worden gebruikt ten behoeve van visitatie van voertuigen of om voertuigen te doen stoppen.

Wapengebruik in geval van noodweer is niet onderhevig aan beperkingen met betrekking tot de locatie.

Situaties met betrekking tot het vuurwapen

Ter verduidelijking van de wettelijke bepalingen en de toelichting daarbij over de wijzen waarop het vuurwapen wordt gebruikt zijn voor de Douane de situaties hier aangepast omschreven:

  1. Het wapen is doorgeladen en bevindt zich in het holster.

  2. Het wapen is uit voorzorg in de hand genomen.

    In verband met uw eigen veiligheid of die van anderen mag u alleen dan het vuurwapen ter hand nemen als redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat waarin u bevoegd bent om het vuurwapen te gebruiken. U moet het wapen onmiddellijk weer opbergen zodra blijkt dat zich die situatie niet voordoet. Het ter hand nemen mag niet als zelfstandige intimidatiemethode worden toegepast. Als het wapen ter hand is genomen, moet dit worden gemeld.

  3. Richten op een persoon.

    Deze situatie moet eveneens worden gemeld.

Wapenstok, pepperspray en handboeien.
Wapenstok

Als wapen mag de wapenstok alleen bij noodweer worden gebruikt, niet ter aanhouding. Wel mag hij bij een aanhoudingssituatie worden gebruikt als hulpmiddel om weerspannige personen middels bepaalde grepen tijdelijk in bedwang te houden.

Bij gebruik van de wapenstok als wapen is het verplicht vooraf te waarschuwen.

Pepperspray

Pepperspray mag alleen worden gebruikt in situaties waarin de eigen veilligheid of die van anderen in het geding komt.

Pepperspray tegen een persoon mag per geval, ten hoogste twee maal, niet langer dan ongeveer 1 seconde en op een afstand van 1 meter gebruikt worden.

Pepperspray mag niet gebruikt worden tegen:

  • personen die zichtbaar jonger dan 12 of ouder dan 65 jaar zijn;

  • vrouwen die zichtbaar zwanger zijn;

  • personen voor wie dit gebruik, als gevolg van een voor de ambtenaar zichtbare ademhalings- of andere gezondheidsstoornis, onevenredig schadelijk kan zijn;

  • en groepen personen.

Handboeien

Handboeien mogen slechts worden gebruikt in die gevallen dat er sprake is van een situatie die valt onder de opsporingssfeer.

In de controlesfeer is het gebruik van handboeien niet toegestaan. Als het aanleggen van de handboeien niet in verhouding staat tot de omstandigheden of het doel ervan, mag u van de handboeien geen gebruik maken.

Handboeien mogen slechts worden aangelegd bij het vervoer van arrestanten. Het spreekt vanzelf dat de handboeien daarbij vergrendeld moeten zijn om het risico van letsel zoveel mogelijk uit te sluiten. Het beperken van de bewegingsvrijheid tijdens het vervoer door het aanleggen van handboeien kan echter een noodzakelijke maatregel zijn om incidenten tijdens de overbrenging van de arrestant te voorkomen en een veilig transport te waarborgen.

Feiten of omstandigheden voor het aanleggen van handboeien kunnen alleen gelegen zijn in de aangehouden persoon of in de aard van het strafbare feit waarvoor de verdachte is aangehouden.

De omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het aanleggen van handboeien kunnen gelegen zijn in:

  • de persoon van de arrestant (bijvoorbeeld zijn gedrag, mogelijke eerdere ervaringen met hem op grond waarvan moeilijkheden worden gevreesd), of de aard of de ernst van het feit waarvoor deze is aangehouden;

  • de inrichting van de (dienst)auto;

  • de situatie waarin vervoerd wordt;

  • het ontbreken van de mogelijkheid om op andere wijze met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld doordat u of een collega plaats neemt naast de arrestant) een veilig transport te waarborgen.

Als bij het aanleggen van de handboeien geweld moet worden gebruikt omdat de arrestant wederspannig is, dan zijn de geweldsbepalingen zoals hiervoor omschreven uiteraard van toepassing. In die situatie gelden de voorwaarden voor het geweldgebruik - de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit - (zie paragraaf 1.1.5) en de meldingsplicht naast de voorwaarden voor het aanleggen van de handboeien.

U mag alleen gebruik maken van die handboeien die door de dienst zijn verstrekt.

Veiligheidsfouillering

Inzake de veiligheidsfouillering wijkt het douanebeleid niet af van de wettelijke bepalingen.

De gewone fouillering van personen (de lijfsvisitatie op grond van artikel 1:28 Algemene douanewet) is toegestaan vanuit douaneoogpunt, om te bezien welke goederen die persoon op zijn lichaam meevoert. Dit is dus lijfsvisitatie in het kader van controle.
Een veiligheidsfouillering in de zin van artikel 7 van de Politiewet 2012 en in de zin van artikel 1:30, lid 3, van de Algemene douanewet is eveneens gericht op op het lichaam aanwezige goederen, maar het doel is primair het zeker stellen van de veiligheid van de ambtenaar (of derden).

U heeft de bevoegdheid tot het veiligheidsonderzoek aan kleding of op het lichaam, als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er een onmiddellijk gevaar dreigt voor het leven of de veiligheid van uzelf of van derden, waarbij dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

De omstandigheden waaronder de veiligheidsfouillering kan worden toegepast, zijn restrictief omschreven evenals de grond waarop de veiligheidsfouillering kan plaatsvinden.

Bij het veiligheidsonderzoek gaat het primair om een maatregel die geen uitstel duldt omdat de veiligheid in het geding is. Om te voorkomen dat uw (subjectief) gevoel van onveiligheid bepalend zou zijn voor het al dan niet toepassen van de veiligheidsfouillering is in artikel 1:30, lid 1, Algemene douanewet opgenomen dat ook de veiligheidsfouillering in verhouding moet staan tot het beoogde doel. De inzet van een veiligheidsfouillering dient rechtvaardig, redelijk en gematigd te zijn en noodzakelijk om het gevaar af te wenden.

De veiligheidsfouillering gebeurt door oppervlakkig aftasten van de kleding en wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.

Het oppervlakkig aftasten van de kleding met het oog op het aantreffen van voorwerpen waarmee een persoon zichzelf, u, of derde schade kan berokkenen, moet in beginsel door een ambtenaar van hetzelfde geslacht gedaan worden als dat van de persoon die het ondergaat. Omdat de situatie waarin een veiligheidsfouillering plaatsvindt zich plotseling kan voordoen, is het niet altijd verantwoord om de komst van een ambtenaar van hetzelfde geslacht af te wachten.

Bewapening en geweldsbevoegdheden bij samenwerking of bijstandverlening

Bij de samenwerking met FIOD, Politie en andere opsporingsinstanties en bij bijstandverlening aan of door FIOD, Politie en andere opsporingsdiensten is de douaneambtenaar bewapend in die situaties waarin men met onbekende personen in aanraking komt.
De geweldsbevoegheden van de douaneambtenaar, zoals die hier zijn omschreven, geldt op gelijke wijze bij samenwerking met of bijstandverlening aan of door FIOD, politie en andere opsporingsdiensten. Wanneer de Politie deelneemt aan de acties zal deze altijd de beveiliging verzorgen.

Controleacties en vuurwapengevaar

Controles en controleacties met vuurwapengevaar worden niet zelfstandig door de douane uitgevoerd. Nadat overleg is gevoerd met de officier van Justitie en de FIOD wordt besloten welke dienst optreedt en onder wiens verantwoordelijkheid dat gebeurt. Als bij eenmaal aangevangen controles of acties bekend wordt dat vuurwapengevaar bestaat, worden deze niet doorgezet, maar wordt de hulp van de politie ingeroepen.

Bijzondere situaties

Voor bepaalde werkzaamheden kunnen andere geweldsbevoegdheden worden toegekend dan hiervoor in zijn algemeenheid voor de douane is omschreven. Deze bevoegdheden hangen samen met specifieke werkzaamheden, die veelal in samenwerking met andere diensten geschieden. Hierover wordt per situatie of per in te stellen team of samenwerkingsverband beslist.

Naar boven

6.2 Melding van geweldsincidenten

In de onderstaande tabel wordt de meldingsplicht binnen de organisatie van de Nederlandse douane inzake geweldgebruik (en agressie) door of tegen ambtenaren weergegeven. Deze meldingsplicht sluit aan bij de wettelijke bepalingen. Een schriftelijke melding gebeurt altijd met opgave van redenen en beschrijving van de gevolgen.

Meldingsplicht geweld en agressie

Meldingsplicht geweld en aard incident

agressie melden aan

vorm

agressie, bedreiging of geweld, ericht tegen de douaneambtenaar

- De directeur van het betreffende regiokantoor, via de directe leidinggevende

mondeling, eventueel schriftelijk

- gebruik van geweld door douaneambtenaar tegen zaken of personen

- gebruik van handboeien

- het vuurwapen uit voorzorg ter hand nemen

- De directeur van het betreffende regiokantoor, via de directe leidinggevende

- managementteam Belastingdienst en de Officier van Justitie, via de directeur van het betreffende regiokantoor binnen 48 uur

schriftelijk, bij zeer belangwekkend incident tevens mondeling

lichamelijk letsel en dood, als gevolg van gebruik van geweld, toegebracht door of aan douaneambtenaar

- De directeur van het betreffende regiokantoor, via de directe leidinggevende

- managementteam Belastingdienst en de Officier van Justitie, via de directeur van het betreffende regiokantoor binnen 48 uur

schriftelijk, bij zeer belangwekkend incident tevens mondeling

gebruik vuurwapen, door of tegen douaneambtenaar (inbegrepen is het richten van het vuurwapen

- De directeur van het betreffende regiokantoor , via de directe leidinggevende

- managementteam Belastingdienst en de Officier van Justitie, via de directeur van het betreffende regiokantoor binnen 48 uur.

schriftelijk, bij zeer belangwekkend incident tevens mondeling

veiligheidsonderzoek

- directe leidinggevende

- De directeur van het betreffende regiokantoor

schriftelijk

vermissing van vuurwapen

- directe leidinggevende

- De directeur van het betreffende regiokantoor

schriftelijk

De melding moet worden gedaan op een model dat door de Minister van Veiligheid en Justitie is vastgesteld.

Als geweld is gebruikt tegen een militair, dan moet dit door tussenkomst van de leidinggevende, op grond van de Ambtsinstructie ook gemeld worden aan de Officier van Justitie te Arnhem belast met militaire zaken.

Naar boven

6.3 Nadere voorwaarden voor het gebruik van geweld

6.3.1 Bepalingen

Er zijn enkele belangrijke begrippen in de wettelijke bepalingen van Algemene douanewet, Algemeen douanebesluit, Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren die hierna nader worden toegelicht.

  1. bevoegd (Algemeen douanebesluit/Politiewet 2012);

  2. bij een controle (Algemene douanewet);

  3. rechtmatige uitoefening van zijn bediening (Politiewet 2012);

  4. geweld (Politiewet 2012 en Algemene douanewet);

  5. afweging tussen het risico verbonden aan het gebruik van geweld en het belang van het te bereiken doel (Politiewet 2012 en Algemene douanewet).

Ad a. bevoegd

Bij de bepaling in artikel 1:30 van de Algemene douanewet en de Politiewet is bij de toepassing van de hiervoor beschreven bevoegdheden in de wettekst sprake van "bevoegd".

Uit het gebruik van het woord "bevoegd" mag worden afgeleid dat de bepalingen van artikel 1:30 van de Algemene douanewet en artikel 7 van de Politiewet 2012 een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van strafrecht bevatten.

Deze vaststelling is van belang omdat daarmee de strafbaarheid van het (strafbare) feit wordt opgeheven. Dit kan als volgt worden toegelicht:

Met het gebruiken van geweld kunt u in principe een strafbaar feit begaan (zie paragraaf 6.3.2).
De strafbaarheid van dat feit wordt opgeheven als u met recht een beroep doet op het niet vervullen van het wederrechtelijke element in de strafbepaling.
Met een terecht beroep op de rechtvaardigingsgrond van het wettelijk voorschrift uit artikel 42 van het Wetboek van strafrecht handelt u niet wederrechtelijk (zie onderdeel 36.00.00, paragraaf 2.1.2 van dit Handboek).

Ad b. bij een controle (Algemene douanewet)

Dit voorschrift betekent dat u alleen bevoegd bent geweld te gebruiken in de uitoefening van douanetoezicht of douanecontrole (artikel 1:20 Algemene douanewet) inzake goederen en het goederenverkeer, binnen de reikwijdte van artikel 1:1 van de Algemene douanewet (zie hoofdstuk 1).
Daarbij moet u uitdrukkelijk rekening houden met artikel 1:21 Algemene douanewet "voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is"
Dit omvat de beginselen van evenredigheid en proportionaliteit.

Concreet betekent dit dat u in uw rapport naar aanleiding van geweldgebruik moet kunnen aangeven met welke werkzaamheid u bezig was en dat u bevoegd was om die werkzaamheid uit te oefenen.

Ad c. de rechtmatige uitoefening van zijn bediening ( Politiewet 2012)

Dit voorschrift komt op hetzelfde neer als onder b omschreven bij de Algemene douanewet. Alhoewel u formeel aangewezen bent voor de opsporing van alle strafbare feiten, moet u na gebruik van geweld wel de bepaling uit de bijzondere wet kunnen aanwijzen die betrekking heeft op de aan de Douane opgedragen controletaken.

Zie voor een overzicht van bijzondere wetten die u een titel van opsporingsbevoegdheid verlenen, bijlage 1 bij onderdeel 36.00.00 van dit Handboek.

Ad d. geweld

Geweld is gedefinieerd als elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken (waaronder dus ook dieren). Onder het aanwenden van geweld wordt verstaan het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld. Het uit voorzorg ter hand nemen van een vuurwapen wordt daaronder niet begrepen. Het gebruiken van en het dreigen met geweld is wel aan beperkingen onderworpen (zie ad e).

Ad e. de afweging tussen het risico, verbonden aan het gebruik van geweld en het belang van het te bereiken doel

Dit voorschrift betekent dat u zich altijd moet afvragen of het in de gegeven situatie wel gepast is om geweld te gebruiken, ook al bent u daartoe bevoegd.

U moet zich in de eerste plaats afvragen of er geen andere manier is dan het gebruik van geweld om uw doel te bereiken (bijvoorbeeld overredingskracht). Die andere manier heeft dan de prioriteit.
Ondanks uw inspanningen, om door tactisch optreden uw doel te bereiken, zijn er situaties, waarin u dit alleen met het gebruik van geweld lukt. In dat geval moet u een afweging maken tussen aan de ene kant het risico dat is verbonden aan het gebruik van geweld voor de betrokkene, derden en uzelf en aan de andere kant het nadeel dat ontstaat als het doel niet wordt bereikt.

Is bij deze overweging zonder twijfel duidelijk dat het gebruik van geweld noodzakelijk is voor het te bereiken doel, dan moet het toe te passen geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd zijn (artikel 1:30, lid 5, Algemene douanewet). De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn hier van groot belang (zie paragraaf 1.1.5).

Voordat u tot het gebruik van geweld overgaat moet u, als dit mogelijk is, een waarschuwing geven aan de persoon waartegen u geweld gaat gebruiken.

Naar boven

6.3.2 Ter toelichting: Inhoud van de wettelijke geweldsbepalingen

Bepalingen volgens douane- en politiewetgeving.
Alhoewel, zoals gezegd, voor de douaneambtenaar geldt dat de wettelijke mogelijkheden inzake geweldsgebruik niet ten volle mogen worden benut, volgt hier ter kennisneming een beknopt overzicht van de wettelijke bepalingen.

De douane- en politiewetgeving geven de volgende redenen voor vuurwapengebruik:

  1. om een visitatie van vervoermiddelen te bewerkstelligen;

  2. om een persoon aan te houden van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een vuurwapen bij zich heeft dat voor onmiddellijk gebruik gereed is en dit tegen personen zal gebruiken;

  3. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming probeert te onttrekken of heeft onttrokken en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een ernstig misdrijf, dat bovendien moet worden aangemerkt als een grove aantasting van de rechtsorde.

Zoals opgemerkt gelden deze bepalingen niet onverkort voor de douaneambtenaren.

Tevens zijn er bepalingen over geweldgebruik onder leiding van een meerdere. Dit kan bij de Douane aan de orde zijn, dit is nader geregeld in artikel 1:7 van het Algemeen douanebesluit.
De douaneambtenaar onder leiding van een meerdere oefent geen geweld uit dan naar daartoe verkregen opdracht van die meerdere.
Uitzondering daarop is dat dit niet van toepassng is indien de leidinggevende vooraf anders heeft bepaald.

De douaneambtenaar mag tegen personen om een aantal twee redenen geweld gebruiken:

  • in het kader van de controle zoals bedoeld in artikel 1:30 Algemene douanewet;

  • om een aanvankelijk geweldloos begonnen aanhouding door te zetten;

  • uit noodweer.

Noodweer

De wettelijke achtergrond bij noodweer wordt hierna uitgelegd:

Noodweer is geweldgebruik doordat u uzelf of een ander moet verdedigen. Het is dan een derde die het eerst geweld gebruikt. Dit geweld kan gericht zijn tegen goederen van uzelf of van een ander of tegen u persoonlijk of een derde.

Als u in een dergelijke situatie geweld gebruikt dan is dit niet gebaseerd op artikel 1:30 van de Algemene douanewet of artikel 7 van de Politiewet 2012 . U maakt dan gebruik van het onvervreemdbare recht dat ieder mens toekomt om zichzelf of een ander te beschermen tegen een wederrechtelijke aanranding. U handelt dan uit noodweer.

Om met recht een beroep te kunnen doen op de rechtvaardigingsgrond noodweer uit artikel 41, lid 1, van het Wetboek van strafrecht moet u aan de volgende voorwaarden voldoen:

  1. het door u gebruikte geweld moet geboden zijn;

  2. de verdediging moet noodzakelijk zijn;

  3. de aanranding moet ogenblikkelijk zijn;

  4. de aanranding moet wederrechtelijk zijn.

Ad a. het door u gebruikte geweld moet geboden zijn

Dit betekent dat naar uw redelijk oordeel de verdediging noodzakelijk was, dat er primair niet een minder schadelijke uitweg mogelijk was.

Ad b. de verdediging moet noodzakelijk zijn

De verdedigingshandeling moet evenredig zijn met de aanranding. Het gaat dan om de proportionaliteit tussen het aangerande belang en de wijze van verdedigen. Dit ziet op het middel dat u inzet om de aanranding tegemoet te treden. Dat heeft dus te maken met het aangerande belang en hoe u daarop mag reageren. Wordt er op u geschoten, dan mag u terug schieten. Valt men u of een ander aan met de blote handen, dan is vuurwapengebruik niet toegestaan.

Ad c. de aanranding moet ogenblikkelijk zijn

Een beroep op noodweer kan alleen worden gedaan als u het geweld heeft ingezet als een directe en onmiddellijke reactie op de aanranding. U kunt zich niet meer op noodweer beroepen als u geweld gebruikt terwijl er geen dreiging meer is.

Ad d. de aanranding moet wederrechtelijk zijn

Als aan alle hierboven genoemde voorwaarden is voldaan, kan het toch zijn dat er geen beroep kan worden gedaan op noodweer. Als u bijvoorbeeld bevoegd geweld gebruikt op basis van 1:30 van de Algemene douanewet, dan kan die ander tegen wie u geweld heeft gebruikt, zich niet beroepen op noodweer als hij terecht moet staan omdat hij u heeft mishandeld. Zijn beroep op noodweer kan dan niet standhouden omdat het door u gebruikte geweld (de aanranding van zijn lijf) niet wederrechtelijk was.

Noodweerexces

Noodweerexces is een bijzondere vorm van noodweer, waarbij u de grenzen van de noodzakelijke verdediging (de proportionaliteit) overschrijdt. Dit leidt in principe niet tot straffeloosheid. Slechts als de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging wordt veroorzaakt door een heftige gemoedsbeweging als gevolg van die wederrechtelijke aanranding, kan een beroep op noodweerexces worden gedaan. Hier is dus geen sprake van een wettelijk recht om uzelf te verdedigen maar van een begrijpelijke reactie waarvan men u geen verwijt kan maken.
Het is dan de schuld die hier weg valt. Het feit blijft wel strafbaar, maar u bent niet strafbaar omdat u geen schuld treft.

Hieruit volgt dus dat men naar de persoon van de dader kijkt. Het maakt dan verschil of de dader een willekeurige doorsnee burger is die niet vertrouwd is met geweldsituaties, of een in het gebruik van geweld geoefend ambtenaar. Bij de laatste wordt noodweerexces daarom minder snel aangenomen.

Zie verder ook de uitzonderingen bij hoofdstuk 1.

Strafbepalingen

Als u geweld heeft gebruikt wordt, met name bij vuurwapengeweld, vrijwel altijd een justitieel onderzoek ingesteld. Er wordt daarbij nagegaan of u strafbare feiten heeft gepleegd, en vervolgens of die feiten onder zodanige omstandigheden zijn gepleegd dat de strafbaarheid of de schuld van de ambtenaar ontbreekt. In de procedure wordt vervolgens op grond van de besproken wettelijke bepalingen veelal aangetoond dat het geweld terecht is gebruikt en dat u dus niet strafbaar bent. Maar er is uiteraard ook een risico dat er geen straf- of schulduitsluitingsgrond bewezen wordt geacht en dat u wordt veroordeeld.

In hoofdlijnen zijn hieronder de meest voor de hand liggende strafbepalingen genoemd:

Onbevoegd geweld tegen zaken

Als u onbevoegd geweld heeft gebruikt tegen zaken, dan kunt u een van de misdrijven begaan hebben uit Titel XXVII "Vernieling of beschadiging van goederen" van het Wetboek van strafrecht, de artikelen 350 tot en met 354.

Onbevoegd geweld tegen personen

Als u onbevoegd geweld heeft gebruikt tegen personen, dan kunt u een van de volgende misdrijven begaan hebben:

Hierboven werd al gewezen op de mogelijkheid om de strafbaarheid van het feit op te heffen door een terecht beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, lid 1, van het Wetboek van strafrecht. In uitzonderlijke gevallen is het denkbaar dat terecht een beroep kan worden gedaan op noodweerexces. Hiermee wordt de strafbaarheid van het feit niet opgeheven, maar u wordt geen schuld aangerekend.

Naar boven

6.4 Uitzonderingen

In dit hoofdstuk zijn geen uitzonderingen opgenomen.

Naar boven

6.5 Strafbepalingen

In dit hoofdstuk zijn geen strafbepalingen opgenomen.

Naar boven

6.6 Klachtenprocedure buitengewoon opsporingsambtenaar

De minister van Veiligheid en Justitie heeft op 1 maart 2008 beleid bekend gemaakt met betrekking tot klachten over het optreden van de buitengewoon opsporingsambtenaar (Circulaire behandeling van klachten over buitengewoon opsporingsambtenaren 2008). Dit beleid is gebaseerd op artikel 42 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.
De circulaire is onder meer gericht aan de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar. Om praktische redenen wordt de directeur van de douaneregio waaronder u ressorteert als werkgever aangemerkt. Dit sluit aan bij de Klachtenregeling van de Belastingdienst die naast deze klachtenprocedure integraal van toepassing is.

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar en de regels van de circulaire zijn van toepassing indien de klacht betrekking heeft op gedragingen van de buitengewoon opsporingsambtenaar in de uitoefening van zijn bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar. Onder de uitoefening van zijn bevoegdheden dient te worden verstaan de opsporingsbevoegdheid, dat wil zeggen de feiten tot de opsporing waarvan een buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigd is, de eventuele toegekende politiebevoegdheden, dat wil zeggen de bevoegdheden als bedoeld in artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012 , en de eventuele toegekende bevoegdheid tot het gebruik van geweldsmiddelen, dat wil zeggen de wapens en de uitrusting waarmee geweld kan worden uitgeoefend die krachtens artikel 3a van de Wet wapens en munitie zijn toegestaan.

Procedure

  1. De klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar komt binnen bij de werkgever. Deze bericht de klager de ontvangst van de klacht en informeert over de voor hem geldende klachtenprocedure met de uiterlijke termijn waarop een oordeel van de ingediende klacht tegemoet kan worden gezien.

  2. Een afschrift van de klacht wordt terstond aan de toezichthouder, te weten de Hoofdofficier van Justitie te Den Haag gezonden (artikel 42, eerste lid, Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar). De toezichthouder moet door de werkgever in kennis worden gesteld van de klachten. De ervaring leert dat een groot deel van de klachten betrekking heeft op aspecten van bejegening. De werkgever zal wellicht geneigd zijn om die niet onder strafvorderlijk optreden te scharen. De werkgever is echter verplicht een afschrift van de klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar die betrekking heeft op de bejegening van personen in de uitoefening van zijn functie als opsporingsambtenaar ten alle tijde aan de toezichthouder te zenden. Deze verplichting is noodzakelijk om de toezichthouders een gefundeerd oordeel te kunnen laten vormen over het optreden van de buitengewoon opsporingsambtenaar. De beoordeling of het een klacht betreft waarover een rechtmatigheids- en behoorlijkheidsoordeel dient te worden gegeven, is voorbehouden aan de toezichthouder. Door van klachten onverwijld aan de toezichthouder een afschrift te zenden, wordt tevens bereikt dat hij tijdig kan beslissen over de vraag of het opportuun of haalbaar is om tot vervolging over te gaan. Het onderzoek naar een klacht, voorzover die betrekking heeft op een misdrijf, blijft achterwege zo lang terzake een opsporingsonderzoek op bevel van de toezichthouder of een vervolging gaande is, dan wel een beklagprocedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering aanhangig is. Van het bovengenoemde besluit wordt de werkgever in kennis gesteld door de toezichthouder. Nadat de klacht strafrechtelijk is afgedaan, kan het klachtonderzoek worden hervat, al dan niet met het oog op disciplinaire maatregelen. Met deze handelwijze wordt voorkomen dat een strafrechtelijk onderzoek naar een misdrijf wordt doorkruist door een klachtonderzoek.

  3. De toezichthouder doet een onderzoek instellen naar de klacht. De klacht dient beoordeeld te worden op de uitgevoerde opsporingsbevoegdheid, dat wil zeggen de rechtmatigheid, en de wijze waarop is opgetreden, dat wil zeggen de behoorlijkheid. In dit kader dienen de beginselen van een goede procesorde, in het voorliggende geval in ogenschouw te worden genomen. Het onderzoek richt zich dus op de toetsing van de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van de bevoegdheden van de buitengewoon opsporingsambtenaar tegen wie de klacht is gericht. De toezichthouder kan ten behoeve van de oordeelsvorming advies vragen aan de direct toezichthouder. Tegelijkertijd kan de werkgever een eigen onderzoek naar de klacht verrichten. In de artikelsgewijze toelichting van artikel 42 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar staat dat als verantwoordelijk gezag met betrekking tot de opsporing van strafbare feiten, de toezichthouder bevoegd is tot het geven van een oordeel over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van het strafvorderlijk optreden. Indien een buitengewoon opsporingsambtenaar een bevoegdheid uitoefent moet dit niet alleen wetmatig zijn, maar ook rechtmatig. De bevoegdheid is wetmatig toegepast als de opsporingsambtenaar het artikel kan aanwijzen waarop zijn optreden berustte. Zijn optreden is rechtmatig als het ook voldoet aan de zogenaamde ongeschreven beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit zijn het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het beginsel van fair play en het verbod van misbruik van bevoegdheden.

    • het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn doel moet zien te bereiken op de manier die het minst ingrijpend is voor de burger;

    • het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de bevoegdheid die de opsporingsambtenaar uitoefent in verhouding moet staan met het doel dat hem voor ogen staat;

    • onder het fair-play beginsel wordt verstaan dat de opsporingsambtenaar bij het bereiken van zijn doel de verdachte eerlijk moet behandelen. Hij moet geen gebruik maken van bedrog, listen, valse beloften of trucs;

    • het verbod van misbruik van bevoegdheden wordt ook wel aangeduid als detournement de pouvoir. Het betekent dat er zuiverheid van het oogmerk moet zijn. De opsporingsambtenaar mag geen bevoegdheid uit een wet gebruiken om een doel uit een andere wet te bereiken.

  4. De toezichthouder formuleert zijn oordeel aan de hand van het onderzoek en doet dit oordeel toekomen aan de werkgever.

  5. De werkgever handelt de klacht af. De klacht wordt door de werkgever verder beoordeeld en afgehandeld met in achtneming van het oordeel van de toezichthouder.

  6. De werkgever zendt een afschrift van de afdoening van de klacht aan de toezichthouder. Deze verplichting valt onder de informatieplicht van de werkgever aan de toezichthouder met betrekking tot de in zijn dienst werkzame buitengewoon opsporingsambtenaren.

Naar boven