Belastingdienst

Javascript staat uit in deze internetbrowser. U moet Javascript activeren om onze internetsite te zien.

11.00.00 Tijdelijke opslag van goederen

7 Ruimte voor tijdelijke opslag (RTO)

In hoofdstuk 3 van dit onderdeel is aangegeven dat de tijdelijke opslag van goederen alleen is toegestaan in gebouwen of op terreinen die door de douane voor dat doel zijn goedgekeurd. Met betrekking tot een dergelijk gebouw of terrein kan sprake zijn van:

  • een vergunning tot beheer van een opslagruimte voor tijdelijke opslag (een vergunning RTO);

  • een aangewezen of goedgekeurde locatie waar goederen tijdelijk mogen worden opgeslagen.

In dit hoofdstuk worden de voorwaarden geldend met betrekking tot een RTO nader toegelicht.

Naar boven

7.1 RTO

Voor het beheer van een RTO is een vergunning van de Douane vereist (artikel 148 DWU).

De vergunning kan alleen verleend worden aan personen die:

  • in het douanegebied van de Unie zijn gevestigd;

  • de nodige waarborgen bieden voor het goede gebruik van de regeling.
    Let hierbij op de positie van de geautoriseerde marktdeelnemer (AEO-artikel 148 lid 2, letter b DWU). Een AEO-douanevereenvoudigingen wordt geacht die waarborgen te bieden voor zo ver bij de afgifte van die betreffende vergunning rekening is gehouden met het beheer van een RTO;

  • een administratie voeren aan de hand waarvan de goederen gevolgd kunnen worden en de douanestatus van die goederen kan worden vastgesteld (zie met name hoofdstuk 5 van dit onderdeel) op grond van de artikelen 148 lid 4 DWU en 116 lid 1 GVo.DWU. Wanneer het geen nadelige invloed heeft op het douanetoezicht en de controle op het gebruik van de vergunning RTO niet in het gedrang komt, kan de Douane afzien van één of meerdere verplichte elementen op grond van de artikel 116 lid 2 GVo.DWU. Zie ook paragraaf 7.5 van dit hoofdstuk.

  • zekerheid stellen.

Daarnaast moeten de douaneautoriteiten douanetoezicht op de RTO kunnen uitoefenen zonder administratieve maatregelen te hoeven nemen die niet in verhouding staan tot de economische behoefte (artikel 148 lid 3 DWU).

De vergunninghouder moet een passende administratie voeren in een door de Douane goedgekeurde vorm. Dat heeft tot gevolg dat een initieel onderzoek bij de aanvraag van een vergunning voor een RTO vereist is, tenzij voldoende recente informatie beschikbaar is om te concluderen dat de administratie voldoet aan de vergunningvoorwaarden.

De vergunninghouder moet ook beschikkingsbevoegd zijn over de opslaglocatie. In dit kader wordt met beschikkingsmacht over de opslaglocatie bedoeld dat de aanvrager van de vergunning als eigenaar of als huurder (een deel van) de opslaglocatie fysiek tot zijn beschikking heeft. Ook moet de vergunninghouder beschikkingsbevoegd zijn over de goederen. Dit betekent dat de vergunninghouder goederen kan aanbrengen en over de goederen kan beschikken. Hij kan de goederen voor controle aan de Douane aanbieden.

Een RTO:

  • mag niet worden gebruikt voor detailhandel;

  • moet speciaal zijn ingericht voor de opslag van bepaalde soorten goederen wanneer de aard van die goederen dit vereist;

  • wordt uitsluitend beheerd door de vergunninghouder (artikel 117 letter c DWU)

Een wijziging in de inrichting van een RTO wordt niet eerder aangebracht dan nadat de inspecteur daarvoor goedkeuring heeft verleend. De beheerder die in strijd met deze bepaling handelt beloopt op grond van artikel 10:3 ADR een bestuurlijke boete.RTO in combinatie met andere RTO(’s) en/of douane-entrepot(s) in één opslagruimte

Het is onder voorwaarden toegestaan om voor één opslagruimte meerdere opslagvergunningen te verlenen aan één enkele vergunninghouder of aan verschillende vergunninghouders. Dit mogen dezelfde soort vergunningen maar ook verschillende soorten vergunningen zijn.

Het douanetoezicht moet gewaarborgd zijn. Het moet op ieder willekeurig moment duidelijk zijn onder dekking van welke vergunning de goederen liggen opgeslagen. De Douane moet aan de hand van de informatie en de gegevens in de administratie in staat zijn toezicht uit te oefenen. Met name van belang is de identificatie van de opgeslagen goederen. De combinatie van enerzijds administratieve waarborgen en vastleggingen en anderzijds fysieke waarborgen/maatregelen, moeten samen de conclusie opleveren dat het douanetoezicht gewaarborgd is en dat vastgesteld kan worden welke vergunninghouder verantwoordelijk is als er verschillen worden geconstateerd.

Zie voor informatie over deze mogelijkheden hoofdstuk 5 van onderdeel 15.50.00 van dit Handboek.

Naar boven

7.2 Vergunning

Een vergunning voor het beheer van een RTO moet worden aangevraagd via het EU Trader Portal

In de vergunning RTO moeten de adresgegevens en andere noodzakelijke informatie worden vermeld (gegevenselement ‘8/10. Gegevens over de opslagruimten’ van bijlage A GVo.DWU). Het opnemen van een plattegrond is niet noodzakelijk maar is van toegevoegde waarde in de volgende specifieke gevallen:

  • als sprake is van meerdere vergunningen en vergunninghouders op één locatie (vestigingsadres)

  • als een bedrijf de Vergunning AEO-S heeft moet ook duidelijk zijn op welke ruimte(n) die vergunning betrekking heeft.

Een Vergunning RTO hoeft niet strikt verbonden te zijn aan één locatie (vestigingsadres). Een Vergunning RTO kan ook meerdere locaties bevatten. Een nadrukkelijke voorwaarde daarbij is wel dat uit de administratie moet blijken op welke locatie de goederen zich bevinden.

Naar boven

7.3 Ligging RTO

Een RTO wordt vooral gevestigd op een internationale luchthaven, zeehaven waar binnenkomende goederen kunnen worden aangebracht. Het vorenstaande sluit niet uit dat een RTO ook elders kan worden gevestigd.

In gerechtvaardigde situaties kunnen Niet-Uniegoederen ook tijdelijk worden opgeslagen op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen. Zie voor informatie over deze aangewezen of goedgekeurde plaatsen hoofdstuk 3 van dit onderdeel. Voor deze aangewezen of goedgekeurde plaatsen geldt deze bepaling niet.

Het is mogelijk om voor dezelfde locatie (vestigingsadres) meerdere opslagvergunningen (RTO of douane-entrepot) te verlenen. Dit geldt zowel voor opslagvergunningen die worden verleend aan dezelfde persoon (bijvoorbeeld een Vergunning RTO en een Vergunning douane-entrepot aan één persoon) als voor opslagvergunningen die worden verleend aan verschillende personen (bijvoorbeeld een Vergunning RTO aan persoon A en een Vergunning RTO aan persoon B). Zie ook HD, onderdeel 15.50.00, paragraaf 3.6.

Naar boven

7.4 Waarborgen

De vergunninghouder van een RTO is er voor verantwoordelijk dat

  • goederen in tijdelijke opslag niet aan douanetoezicht worden onttrokken

  • de verplichtingen die voortvloeien uit tijdelijke opslag worden nagekomen

Verplichtingen die voortvloeien uit tijdelijke opslag zijn onder meer:

  • er voor zorgdragen dat de termijn voor tijdelijke opslag niet wordt overschreden

  • op ieder verzoek van de bevoegde autoriteiten de goederen ter controle aan te bieden

  • goederen pas uit de RTO te laten vertrekken, nadat zij door de douane voor een toegestane douaneregeling zijn vrijgegeven

  • dat in voorkomend geval de ontvangst van- of overbrenging van goederen naar een ander RTO slechts zal plaatsvinden in overeenstemming met de daartoe door de inspecteur verleende toestemming

  • ervoor te zorgen dat de goederen geen andere behandelingen ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn anders dan nodig om ze in goede staat te bewaren, zonder dat de presentatie of de technische kenmerken ervan worden gewijzigd

Naar boven

7.5 Administratie

De vergunninghouder van een RTO moet een administratie voeren. Deze voorwaarde vindt haar basis in artikel 148 lid 4 DWU, en is nader uitgewerkt in artikel 116 GVo.DWU.

Deze administratie moet zowel informatie bevatten over de goederen in tijdelijke opslag als over de overige goederen die in die ruimte worden opgeslagen. Aan de hand van de administratie moet(en):

  • de douanestatus van de goederen kunnen worden vastgesteld

  • de goederen kunnen worden geïdentificeerd

  • het verloop van de goederen (inslag, opslag, uitslag) kunnen worden gevolgd

  • alle transacties en overige handelingen met betrekking tot de goederen juist, tijdig, en volledig worden verantwoord

Omdat de administratie een belangrijke rol speelt bij het douanetoezicht, moet de administratie worden bijgehouden in de actualiteit. Steeds zal er overeenstemming moeten zijn tussen de administratieve voorraad en de feitelijk aanwezige goederen in tijdelijke opslag.

In de administratie moeten ook gegevens staan die voor het douanetoezicht op VGEM-aspecten van belang zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gegevens over een consent (tot binnenkomen voor wapens en munitie van categorieën II en III) of gegevens over bijvoorbeeld een Internationaal Importcertificaat (IIC - een document dat de autoriteit in het land van export in staat stelt toezicht uit te oefenen op de (eind)bestemming van militaire goederen).

Als na afgifte van de vergunning de administratie wijzigt, dan moet de vergunninghouder RTO de Douane hiervan in kennis stellen.

(artikel 23, lid 2 DWU)

(Maritieme) 'boord boord' partij

Een ‘boord boord’ partij in de maritieme sector is een partij goederen die rechtstreeks van een schip in een naastgelegen vaartuig worden geladen. Goederenbewegingen binnen de RTO moeten in de administratie worden opgenomen.

Als het overladen van de ‘boord boord’ partij wordt uitgevoerd door een kraan die verbonden is (aard en nagelvast) met het terrein van de RTO, wordt dit opgenomen in de administratie van de RTO. Denk hierbij aan een kraan op de wal.

Als het overladen van de ‘boord boord’ partij wordt uitgevoerd door een kraan die niet verbonden is (aard en nagelvast) met het terrein van de RTO, wordt dit niet opgenomen in de administratie van de RTO. Denk hierbij aan drijvende (scheeps) kranen. De goederenbeweging vindt dan niet plaats binnen de RTO.

Geautoriseerde marktdeelnemer (AEO) en administratie voeren

Op grond van artikel 148 lid 4, derde alinea DWU, wordt een vergunninghouder AEO-douanevereenvoudigingen geacht een passende administratie in een door de douaneautoriteiten goedgekeurde vorm te voeren. Tevens wordt er daarbij van uitgegaan dat aan de hand van de informatie en de gegevens in de administratie van de opslaghouder de inspecteur in staat is toezicht uit te oefenen op het beheer van de RTO, met name wat betreft de identificatie, de douanestatus en het verkeer van de opgeslagen goederen. Een voorwaarde daarbij is dat de administratie van bedoelde AEO passend is met het oog op het beheer van goederen in tijdelijke opslag. Om te kunnen vaststellen of daarvan sprake is zal bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een vergunning AEO (douanevereenvoudigingen) met dit gegeven rekening moeten zijn gehouden.

Bijzonderheden administratie

  1. Het is toegestaan dat vereiste gegevens van artikel 116 lid 1 GVo.DWU elders elektronisch zijn opgeslagen voor zover deze gegevens bij de vergunninghouder direct raadpleegbaar zijn. Met ‘elders’ wordt met name gedoeld op een persoon die ten behoeve van (een) douaneproces(sen) bepaald berichtenverkeer verzorgt.

Let op!

De houder van de vergunning RTO is en blijft verantwoordelijk voor de gegevens in de administratie van die derde.

  1. In de administratie is een verwijzing opgenomen aan de hand waarvan de goederengegevens kunnen worden achterhaald in de douanesystemen. Denk hierbij aan documentnummers van de voorafgaande/opvolgende douaneregeling of wederuitvoer.

Het ontbreken van bepaalde gegevens in de administratie kan in geen geval betrekking hebben op de overbrenging van goederen tussen RTO's (artikel 116 lid 2 GVo.DWU). Om die reden zal de inspecteur in principe niet toestaan dat in de administratie gegevens ontbreken.

Naar boven

7.6 Zekerheid

Voor goederen die zich in een RTO bevinden moet de beheerder van de RTO (de vergunninghouder) zekerheid stellen. Deze eis is gebaseerd op artikel 148 lid 2, letter c DWU) en dient ter waarborging van een douaneschuld die kan ontstaan uit hoofde van artikel 79 DWU (niet-naleving van verplichtingen of onttrekking van de goederen aan douanetoezicht). Voor de wijze waarop de zekerheid voor een RTO wordt berekend, eventueel kan worden gematigd, en vastgelegd wordt verwezen naar onderdeel 27.00.00, par. 5.2.2. van dit Handboek.

Naar boven