Uw vruchtgebruik is levenslang, niet ingegaan en eindigt als 1 persoon overlijdt
U hebt levenslang vruchtgebruik dat nog niet is ingegaan en eindigt bij het overlijden van 1 persoon. U berekent de waarde van het vruchtgebruik op 1 januari door eerst de jaarlijkse uitkering te berekenen. De jaarlijkse uitkering is 4% van de waarde van het bezit in het economisch verkeer. Deze uitkomst vermenigvuldigt u met de factor uit Tabel 2 die hoort bij de leeftijd van de betrokkene op 1 januari.
Houd ook rekening met het volgende in deze situatie:
- Voor de periode waarin de uitkering nog niet is ingegaan, is de waarde op € 0.
- Vanaf het 13e vijftal jaren hoeft u de waarde niet meer te berekenen. Die tellen niet meer mee.
- U maakt in deze situatie ook een berekening alsof het levenslange vruchtgebruik al is ingegaan.Als die uitkomst lager is, geeft u die waarde op. Dat is voordeliger voor u.
Voorbeeldberekening
U bent een man en op 1 januari bent u 28 jaar. Op de dag dat u 35 wordt krijgt u een levenslange vruchtgebruik van een spaarrekening waar een bedrag op staat van € 100.000. De waarde van het vruchtgebruik is 4% van € 100.000 = € 4.000. Het vruchtgebruik stopt als u overlijdt.
In Tabel 2 kijkt u bij de kolom Leeftijd op de peildatum. Omdat u nu 28 jaar bent, valt deze in de categorie 25 t/m 29 jaar. Deze rij gaat u gebruiken.
Het 1e en het 2e vijftal jaren is uw vruchtgebruik nog niet ingegaan. De waarde is dan € 0. Na het 12e vijftal jaren, is de factor 0.
Het 3e vijftal jaren is uw vruchtgebruik ingegaan. Daarbij hoort de factor 0,61. Bij het 4e vijftal jaren hoort factor 0,49 en zo gaat u de hele rij van uw leeftijdscategorie af naar rechts. Dat ziet er dan als volgt uit:
Periode | Berekening | Waarde |
---|---|---|
1e vijftal jaren | Nog niet ingegaan | € 0 |
2e vijftal jaren | Nog niet ingegaan | € 0 |
3e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,61 | € 12.200 |
4e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,49 | € 9.800 |
5e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,40 | € 8.000 |
6e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,32 | € 6.400 |
7e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,25 | € 5.000 |
8e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,19 | € 3.800 |
9e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,13 | € 2.600 |
10e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,09 | € 1.800 |
11e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,05 | € 1.000 |
12e vijftal jaren | 5 x € 4.000 x 0,02 | € 400 |
13e vijftal jaren en verder | Telt niet meer mee | € 0 |
Totale waarde van dit vruchtgebruik | € 51.000 |
Berekening alsof het vruchtgebruik al is ingegaan
U maakt nu ook een berekening alsof de levenslange vruchtgebruik al is ingegaan. Dus met behulp van Tabel 1.
Op 1 januari bent u 28 jaar. De vermenigvuldigingsfactor uit Tabel 1 bij deze leeftijd is 21.
De waarde van de periodieke uitkering is dan € 4000 x 21 = € 84.000.
Deze waarde is niet lager. In de aangifte geeft u € 51.000 aan.
Blote eigendom
Hebt u deze berekening gemaakt omdat u de waarde van de blote eigendom moet uitrekenen? Ga dan (terug) naar een berekening alsof het levenslange vruchtgebruik al is ingegaan