Hoe berekent u het bedrag van de afschrijving?
Om te kunnen afschrijven op een bedrijfsmiddel, moet u het bedrag bepalen dat u jaarlijks mag afschrijven. Daarvoor hebt u 3 gegevens nodig:
- de aanschafkosten
Die bestaan uit de aanschafprijs plus:- de aankoopkosten (zoals bijvoorbeeld de notariskosten bij aankoop van onroerend goed)
- de installatiekosten en de kosten van het bedrijfsklaar maken (bijvoorbeeld de kosten van plaatsing van het bedrijfsmiddel door een ander dan de leverancier), min:
- kortingen en subsidies, ook als u die achteraf krijgt
- de restwaarde
Dat is de waarde die het bedrijfsmiddel vermoedelijk nog zal hebben op het moment dat u het niet meer kunt gebruiken voor uw onderneming. Voor het bepalen van de restwaarde kunt u overleggen met de leverancier van het bedrijfsmiddel. Deze kan meestal goed inschatten wat het bedrijfsmiddel na verloop van tijd nog waard is. - de vermoedelijke gebruiksduur (in hele jaren)
In principe is dat de technische levensduur van het bedrijfsmiddel, dus de periode totdat het helemaal versleten is. Maar u mag uitgaan van de economische levensduur als die korter is dan de technische levensduur. De economische levensduur van een bedrijfsmiddel is verstreken als het geen economisch nut meer heeft voor uw onderneming, ook al is het technisch nog in goede staat.
De meest gebruikte methode om de afschrijving te berekenen is de zogenoemde lineaire methode. U schrijft dan per jaar een vast percentage af van het verschil tussen de aanschafkosten en de restwaarde. De formule voor deze berekening van de afschrijving luidt: afschrijving per jaar = (aanschafkosten - restwaarde) : vermoedelijke gebruiksduur.
Afschrijving bedrijfspand
De afschrijving op bedrijfspanden wijkt af van de afschrijving op andere bedrijfsmiddelen. Over het deel van een eigen pand dat u voor uw onderneming gebruikt, schrijft u af. Gebruikt u het hele pand voor uw onderneming, dan kunt u dus over het hele pand afschrijven.